Civis Mundi Digitaal #53
Cleveringalezing Geerten Waling – Te houden op de residentie van de Nederlandse ambassadeur te Luxemburg, 23 november 2017
Mijnheer de ambassadeur, dames en heren,
Allereerst wil ik u danken voor de uitnodiging om hier, in den vreemde doch met Leienaren onder elkaar, deze lezing te houden. De Universiteit Leiden is een statige universiteit met een uitzonderlijk gevoel voor traditie. Zeker voor een historicus is het een voorrecht om er te mogen werken. Zelf heb ik niet in Leiden gestudeerd, maar wel heb ik het genoegen gehad om er na mijn studie een promotieonderzoek te doen en er college te geven aan Leidse geschiedenisstudenten. En ook na mijn promotie, in mei 2016, kon ik gelukkig in Leiden blijven werken als postdoc onderzoeker op het interdisciplinaire en uiterst actuele thema ’politieke legitimiteit’.
Zo ben ik inmiddels ruim zeven jaar verbonden aan de universiteit van Cleveringa: de decaan van de rechtenfaculteit die zoals u weet onsterfelijk werd met zijn protestrede tegen de nazi’s op 26 november 1940. Cleveringa verzette zich tegen de maatregel van de bezetter om joodse medewerkers, onder wie zijn collega professor E.M. Meijers, van de universiteit te verwijderen. Beheerst en bescheiden sprak Cleveringa over Meijers, die ook zijn eigen leermeester was geweest, en over het belang van diens werk voor de Universiteit Leiden en voor Nederland.
Gevoel voor traditie, op zijn Leids, heeft ertoe geleid dat tegenwoordig elk jaar op 26 november een Cleveringalezing wordt gehouden in het Academiegebouw aan het Rapenburg – waar jullie handtekeningen in het zweetkamertje staan – en dat er rond die datum ook op tientallen andere plekken in de wereld Cleveringalezingen worden gehouden. Toen mij werd gevraagd om dit jaar hier in Luxemburg te komen spreken, was ik zeer vereerd. Wel voelde ik direct de schone plicht om een serieus onderwerp uit te kiezen en dat vanavond met u uit te diepen. Want een Cleveringalezing moet, met een Leids gevoel voor traditie, wel in het teken staan van een urgent en actueel onderwerp. Een onderwerp dat raakt aan de vrijheid – praesidium libertatis – en aan de voortgang der beschaving. Zo’n onderwerp is, bij uitstek, de democratie.
’Democratie’ is het modewoord van onze tijd. Het is veel meer dan het politieke stelsel waar wij in leven, het is een way of life. Kent u mensen die zich antidemocraten noemen? Democratie is een moreel kader waarmee elk weldenkend mens naar de wereld kijkt. Wie niet hard genoeg roept dat hij democraat is, die vinden we gek, eng of allebei.
Democratie berust op een combinatie van vrijheid en gelijkheid. Vrijheid om over je eigen lot te beslissen. Gelijkheid van kansen en rechten, zodat je weet dat je niet onderworpen bent aan de grillen van heersers of van een heersende klasse. In de democratie is de oude meester-slaafdialectiek, die zo kenmerkend was voor de aristocratische samenlevingen, opgeheven. Wij, u en ik, wij zijn de meesters geworden over ons eigen leven. En trouwens ook de slaven daarvan.
Maar hoe zijn wij zo tot die democratie gekomen? Dat is een lange en bochtige geschiedenis, die u voor een deel al kent. U weet dat wij nu ongeveer tweehonderd jaar een Grondwet hebben, een parlement, met twee kamers, met verkiezingen, die nu sinds precies honderd jaar worden gehouden met algemeen kiesrecht. U weet over politici en over politieke partijen, over het kabinet en over de Raad van State, enzovoorts. Maar dat zijn de formele kanten van de democratie. Als we naar die formele kanten kijken, dan kunnen heel veel landen in de wereld zich democratieën noemen. Maar we zien ook dat deze formele kanten, deze instituties, alleen niet volstaan voor een goed functionerende democratie. Van Oekraïne tot Cuba, van Irak tot China, van
Venezuela tot Turkije – we worden dagelijks met deze realiteit geconfronteerd.
Laat ik daar een voorbeeld van geven. Weet u nog… het revolutiejaar 2011? Jubelende commentatoren, huilende verslaggevers, juichende
mensenmassa’s… Mooi was ze hè, die ‘Arabische lente’? Maandenlang was de hele westerse wereld gehuld in euforie. Een golf van revoluties spoelde van Tunesië over Libië, Egypte, Syrië en Yemen. Dictators sloegen op de vlucht, het volk greep de macht. De vergelijking met 1989 was gemakkelijk gemaakt. Die Mauer ist weg! De spreekwoordelijke trabantjes rolden over het Tahrirplein in Caïro en langs die prachtige Romeinse ruïnes aan de Libische kust. De vaart der vrije volkeren zoog eindelijk de Arabieren mee in haar schuim.
Het was te mooi om waar te zijn. Letterlijk. We weten inmiddels dat de revoluties geen betere regimes hebben opgeleverd in de landen ten zuiden en oosten van de Middellandse Zee. Eerder het tegenovergestelde. Religieuze sekten, terroristische organisaties en opportunistische criminelen vechten elkaar de tent uit. De gewone burger, die verondersteld werd de macht te grijpen, is inmiddels van huis en haard verdreven of slaafgemaakt door het volgende tirannieke regime.
Waar is het misgegaan? Net als met Oost-Europa in de jaren negentig – en met Irak en Afghanistan na 2001, dachten we dat het nu eindelijk zou lukken. Het tijdperk van vrijheid en democratie zou aanbreken voor zoveel volkeren die allemaal snakten naar eerlijke verkiezingen. Naar McDonald’s, naar iPads, naar Netflix. Dat lag allemaal wat ingewikkelder.
In het gezelschap van Leidse alumni hoef ik natuurlijk niet te bepleiten dat individuele vrijheid en waardigheid van de mens universeel gelden. Wie uitgaat van de Mensenrechten, tenminste, kan niet anders dan ze te laten gelden voor alle mensen, overal en altijd. Dat wil nog niet zeggen dat ze universeel wérken. Dat ze overal ter wereld en in het universum af te dwingen zijn. Wie dat gelooft is een ontzettend pluizige naïeveling.
Maar al te weinig beseffen wij dat wij in het ‘vrije westen’ – en ik gebruik die term zonder ironie – in een ontzettend uitzonderlijke toestand leven. Een groot experiment dat na de Middeleeuwen begonnen is en dat rond 1800, ruim tweehonderd jaar geleden, definitief doorbrak. Het eerst in Amerika en aan de Noordzee, later in heel West-Europa. Hoe komt het dat wij in een democratische rechtsstaat leven – en het grootste deel van de wereldbevolking niet? Waar is dat ontstaan? Wat zegt dat over onze cultuur? En kunnen we daaruit misschien afleiden wat er in een cultuur nodig is voor een democratie? Wat zijn de culturele voorwaarden voor een democratie om te ontstaan en te werken?
Dat zijn vragen die ik me afgelopen jaren steeds vaker ben gaan stellen, al tijdens het schrijven van mijn proefschrift. Dat gaat over de revoluties van 1848 in Europa in het voorjaar van 1848. We kunnen wel spreken van een ’Europese lente’ - in de tijd zelf werd al gesproken over de ’lente der volkeren’ - omdat niet alleen buiten de lente aanbrak, maar zich ook een grote democratisering voltrok in de hoofden en harten van miljoenen Europeanen. In een golf van revoluties, van Parijs naar Wenen en Berlijn, Praag, Boedapest, Milaan,
Venetië, noem maar op, gingen inwoners van steden en dorpen opeens iets doen dat hen tot dan toe verboden was geweest: zelf politiek bedrijven.
Onder druk van barricades en revolutionaire geschriften sloeg de Franse koning op de vlucht, net als de vorst Metternich. Andere koningen kozen eieren voor hun geld en accepteerden een (min of meer) democratische Grondwet, zoals koning Willem II deed in Nederland, toen hij aan Thorbecke de opdracht gaf de Grondwet te herschrijven.
In alle revoluties van 1848 werd hetzelfde geëist: vrijheid van meningsuiting
(drukpers), vrijheid van vereniging en vrijheid van vergadering. Sinds de Franse Revolutie van 1789 hadden regeringen in Europa vanuit een schrikreactie opnieuw verboden uitgevaardigd op politieke bijeenkomsten en voerden zij een sterke politieke censuur op kranten en boeken. Zo kwam het dat er in 1848 op het Europese continent nog geen politieke partijen bestonden en ook was er nauwelijks een open publiek debat over politieke kwesties.
1848 mag wel een historische stroomversnelling genoemd worden, een ‘moment van gekte’ zoals ik de revoluties in mijn proefschrift omschrijf. In één klap werd de censuur opgeheven waarna duizenden revolutionaire kranten en pamfletten werden gedrukt: de Parijse papierhandelaren waren in twee weken door hun voorraden heen! Er werden bovendien in de Europese steden duizenden politieke clubs opgericht en talloze massale volksvergaderingen gehouden. Op straathoeken en pleinen, in openbare gebouwen en cafés, overal werd druk gedebatteerd over de toekomst. Het woord politiek werd in korte tijd synoniem voor democratie.
Het zelf politiek bedrijven, wat centraal stond, maakte van de revoluties bij uitstek democratische revoluties - en van 1848 een scharnierpunt in de geschiedenis van de democratie.
Let wel: ook 1848 veranderde de boel niet definitief. Frankrijk met keizer Napoleon III en Duitsland onder kanselier Bismarck werden voorlopig heus geen voorbeeldige democratieën. Toch zijn er goede redenen om de democratische transities in 1848 te associëren met de prille maar veelbelovende lentezon.
In de democratische experimenten van 1848 zien we het ontstaan van drie essentiële aspecten van een democratische samenleving. Ze gaan niet over de formele staatsinrichting, maar over een onderliggende democratische cultuur.
Daarom noem ik ze de culturele voorwaarden voor een democratie:
De drie voorwaarden heb ik in de epiloog van mijn boek over 1848 gedefinieerd. Er zijn misschien nog meer voorwaarden aan te wijzen waaraan een cultuur moet voldoen om een volwassen, goed functionerende en duurzame democratie voort te brengen, maar het gaat mij er vooral om dat we het belang van cultuur durven te benoemen en te onderzoeken.
Iemand die dit zonder schroom deed was de filosoof en socioloog Ernest
Gellner, onder meer in één van zijn laatste boeken: Conditions of Liberty. Civil
Society and its Rivals, verschenen in 1994. Het was de tijd van grote euforie, de Sovjet Unie was gevallen, tientallen landen in Midden- en Oost-Europa waren bevrijd van het communisme. Die landen moesten in de jaren negentig democratieën zien te worden. Gellner waarschuwde dat de westerse landen wel konden helpen bij het optuigen van de formele democratie (Grondwet, parlement, verkiezingen...) maar dat er ook een culturele basis moest zijn voor een democratie. Hij stelde voor om vooral in te zetten op een civil society, op een maatschappelijk middenveld dus, van waaruit die democratie gedragen kon worden. Ook Gellner vroeg zich af hoe de democratie in het westen was ontstaan en hij kwam uit bij een cruciale, sociologische omwenteling rond 1800. In de westerse landen, met de jonge Verenigde Staten voorop, ontstond volgens Gellner een nieuw menstype: de ’modulaire mens’ (modular man).
Zo’n twee eeuwen geleden gingen onze voorouders zich steeds meer gedragen als individuen, in losse, zelfgekozen verbanden (verenigingen). Zij gingen zich manifesteren en ontwikkelen op een terrein dat los stond van traditionele verbanden zoals de familie, de stam, de kerk of de staat. In deze civil society (het maatschappelijk middenveld) sloten zij zich aan bij gelijkgezinden, maar waren ook vrij om zich weer van die verbanden te distantiëren en ergens anders aansluiting te zoeken. Dit gold voor academische en literaire clubs, maar ook steeds meer voor levensbeschouwelijke en politieke verenigingen. Zelfs het nationalisme dat in de negentiende eeuw centraal kwam te staan, duidde Gellner als een modern fenomeen dat werd gedragen door deze modulaire mens. Gezamenlijk als miljoenen individuen onder één vlag.
In Amerika was de individuele burger, verenigd in lokale gemeenschappen, al in de achttiende eeuw de basis voor de opstand tegen de Engelse koning. De Onafhankelijkheidsverklaring en de Grondwet van de Verenigde Staten zijn hier volledig door ingegeven – al zijn daar ook weer veel oudere bronnen voor aangewezen, zoals het Nederlandse Plakkaat van Verlating uit 1581.
Na de Amerikaanse Onafhankelijkheid manifesteerde de modulaire mens zich steeds meer in Engeland – in burgerverenigingen en petitiebewegingen - maar zeker ook in de Bataafse Republiek bij ons en in het Frankrijk van na de revolutie. Centraal in de politieke twisten stond steeds meer het ’algemeen belang’, het belang van de ’natie’, centraal georganiseerd in een neutrale (natie)staat.
Deze opkomst van de modulaire mens voltrok zich dus eind achttiende/begin negentiende eeuw. We kunnen de Europese lente van 1848 zien als een vervolmaking, als een sluitstuk van dat proces. De drang naar democratie als het doorbreken van het primaat van het individu, de politieke burger als uitingsvorm van de moderne burger, verenigd in open, ideologische verenigingen en vergaderingen. Niet voor niets ontstonden na de doorbraak van 1848 al snel overal in Europa politieke partijen, nog vóór het algemeen kiesrecht.
Wat maakt een revolutie democratisch?
Niet iedereen liet zich in de luren leggen in 2011, toen de opstanden uitbraken. Voor Vanity Fair schreef Christopher Hitchens een scherp essay waarin hij verhaalde van zijn eigen ervaringen met revoluties in de loop der jaren. Lissabon (1974), Zuid-Korea (1985), Tsjecho-Slowakije (1988), Hongarije en Roemenië (1989) en ook Chili, Polen en Spanje zag hij door de democratische wasstraat gaan.
Wat Hitchens bij al die revoluties had gezien, daarvan was in de Arabische wereld in 2011 geen spoor te bekennen. Relatief geletterde burgers, bijvoorbeeld, die wisten wat zij wilden: leven volgens de westerse standaarden. En die wisten hoezij dat wilden bereiken: met democratische leiders en partijen die een democratische rechtsstaat zouden opbouwen. Ondergronds waren deze leiders en bewegingen allang aanwezig, de infrastructuur lag er al.
In Nederland was het Afshin Ellian, als Iraans vluchteling een
ervaringsdeskundige als het gaat om mislukte revoluties, die er al vroeg op wees dat het frame ‘lente’ complete nonsens was. Een ‘Arabische storm’ noemde hij de revoluties consequent.
Hitchens en Ellian kregen gelijk. 2011 werd geen 1989. Nieuwe democratische rechtsstaten zijn in geen velden of wegen te bekennen aan gene zijde van de Middellandse Zee. Eerder was 2011 een 1789. De Franse Revolutie kostte de kop aan koning Lodewijk XVI, maar veel beter werd het niet. Een bloedige terreur barstte los, jaren van bloedvergieten, onzekerheid en onvrijheid waren het gevolg.
Alexis de Tocqueville concludeerde al dat de Franse Revolutie niet zozeer de verdienste was van dappere revolutionairen, maar het gevolg was van een vermolmd absolutistisch systeem. Radicalen als Robespierre hoefden er maar een duwtje tegen te geven en de troon stortte in elkaar. Net als de islamisten vandaag de dag in de Arabische wereld.
Wat de Europese lente van 1848 zo onderscheid van de Arabische storm van 2011, is dat er ondergronds al allerlei leiders en bewegingen waren opgestaan die de revoluties in Parijs, Berlijn, Wenen en tientallen andere steden op een hoger plan konden tillen. Die een publiek debat konden voeren, met felle redevoeringen en overtuigende geschriften, die capabele kandidaten konden leveren voor parlementen, die hun achterban konden trainen om het democratische spel te spelen.
Centraal in de revoluties van 1848 stond het samenspel van individuele, zelfbewuste burgers in verenigingen die al op politieke partijen gingen lijken. In debatten die parlementair waren, met respect voor de oppositie en haar standpunten. In een politiek systeem waarin iedereen een plek moest krijgen, niet alleen de mensen van de eigen clan, religie of ideologie.
De Arabische wereld scoort op al die punten zwak. De democratie lijkt er verder weg dan ooit.
We moeten onszelf ongemakkelijke vragen stellen. Zoals: waarom is er geen land ter wereld waar de islam de dominante godsdienst is, en waar tegelijkertijd een democratische rechtsstaat bestaat?
Ernest Gellner had het niet voor niets over de Oemma van de Islam en de Oemma van het Marxisme. De geloofsgemeenschap en het proletariaat lijken op elkaar. Ze vereisen een absolute loyaliteit van hun leden. Die loyaliteit gaat boven loyaliteit aan democratische waarden, aan mensenrechten, aan fundamentele principes van vrijheid en gelijkheid.
Tribale en religieuze samenlevingen zijn een rem voor moderniteit. Een ‘modulaire mens’ in die samenlevingen moet het afleggen tegen corruptie en dogmatisme.
Een dictator kun je makkelijk omverwerpen, IS bombarderen we wel plat. Maar het is naïef om aan een land een democratische Grondwet op te leggen, een paar politici op te leiden, verkiezingen uit te schrijven, en dan te denken: Dat komt wel goed! Afghanistan en Irak, maar ook Oekraïne, herinneren ons daar elke dag weer aan.
Een echte democratische revolutie komt alleen van onderop, als de cultuur er rijp voor is.
Dank voor uw aandacht.