Versterking democratisch burgerschap

Civis Mundi Digitaal #53

door Wim Couwenberg

Voor een vernieuwing van onze politieke cultuur in democratische zin is niet alleen een herwaardering van het algemeen belang nodig, maar ook van democratisch burgerschap. Ik doel daarmee op een meer actieve betrokkenheid van burgers bij het wel en wee van hun samenleving en op een actieve deelname aan de politieke ontwikkeling daarvan. Als dat ontbreekt treedt zoals de praktijk leert onmiddellijk de ijzeren wet van de oligarchie in werking. Dat burgerschap is niet iets dat spontaan ontstaat als vrucht van democratisering. Ontwikkeling en instandhouding ervan is een permanente opgave en vereist een voortdurende inspanning. Het is een sociaal-pedagogische opdracht waarvan politieke elites van de Franse Revolutie van 1789 aanvankelijk bewust werden als consequentie van het door hen in gang gezette democratiseringsproces. Burgerschapsvorming, het aankweken van de nodige burger-deugden, onderkende men als een noodzakelijke voorwaarde voor een vitale burger-republiek. Maar die sociaal-pedagogische opdracht is spoedig versmald tot het louter bevorderen van patriottisme.

In Nederland heeft de Patriottenbeweging van de jaren tachtig van de 18e eeuw, uitmondend in de Bataafse omwenteling van 1795, een eerste aanzet gegeven tot bewustwording van die sociaal-pedagogische opdracht; en vervolgens de liberale burgercultuur van de 19e eeuw met de invoering van het algemeen kiesrecht in 1917 als bekroning. Maar nadien is ons land in de ban geraakt van een de hele samenleving omspannende verzuiling. Staatsburgerschap raakte daardoor geheel ondergeschikt aan het cultiveren van de eigen identiteit en de eigen belangen van de verschillende zuilen. Als gevolg daarvan volstond de Nederlandse politiek met het invoeren van een opkomstplicht om zodoende de gang naar de stembus van de politieke kudde van de verschillende zuilen te waarborgen. Verkiezingen waren tijdens de verzuiling niet veel meer dan een politieke volkstelling. Aan verdere ontwikkeling van de liberale burgerschapsidee via actieve burgerschapsvorming had de sterk verzuild rakende Nederlandse politiek geen enkele behoefte. Die functioneerde juist bij de gratie van een zo groot mogelijke politieke passiviteit van de burgers.

 

Van burgerschap als publiek ambt naar calculerend burgerschap

In plaats van de vroegere regenten die regeerden bij de gratie van hun traditionele standsprivileges is met de democratisering van ons politieke bestel een nieuw type regenten opgestaan. Die ontlenen hun gezagsposities nu wel formeel aan democratische verkiezingen, zij het voornamelijk indirect. Maar zij blijven officieel de volkssoevereiniteit als bron van legitieme politieke macht ontkennen. Vandaar dat Nederland de enige democratie is waar die soevereiniteit nog steeds niet in de grondwet erkend is. Ministers blijven zich dienovereenkomstig presenteren als dienaren van de Kroon en niet van het volk. Het is derhalve geen wonder dat activering van politieke betrokkenheid en participatie van het volk hier zo lang geen voedingsbodem vond. Onze lange traditie van politieke apathie is daardoor opnieuw bevestigd. [1]

In de jaren zestig, toen een proces van ontzuiling zich inzette, is eindelijk een beweging op gang gekomen die gericht was op activering van burgerschap en burgerschapsvorming via politieke vernieuwing en politieke vormingsactiviteiten. Maar dat heeft niet het gewenste effect gesorteerd. Onder invloed van links-radicale opvattingen raakt het hele begrip burgerschap opnieuw in diskrediet, maar nu omdat het associaties zou wekken met een kapitalistische mentaliteit. Tegelijk volstrekt zich sinds die jaren een verdere individualisering van de mentaliteit en de maatschappelijke verhoudingen die uiteraard ook een remmend effect had op activering van democratisch burgerschap. In de jaren negentig zien we in de literatuur weer een rehabilitatie van democratisch burgerschap als volwaardig publiek ambt. Reproductie daarvan, concludeerde in 1992 de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in zijn rapport Eigentijds burgerschap, is een kerntaak van de overheid. Maar ook dat heeft weinig effect gehad. Het neoliberale denken dat sindsdien domineert cultiveert namelijk niet zozeer democratisch, maar calculerend burgerschap, en hand in hand hiermee een politieke consumentenmentaliteit. De burger als citoyen (staatsburger) verdwijnt zodoende achter de burger als bourgeois. Anders dan bijvoorbeeld in Frankrijk en Amerika is het begrip burgerschap hier mondjesmaat ingeburgerd, constateerde de columnist Menno Hurenkamp in De Groene Amsterdammer van 28 maart 2008 nog. Er hangt hier nog altijd een spruitjeslucht om dat concept, meent hij.

 

Hernieuwde waardering burgerschap

De laatste tijd is er niettemin sprake van een hernieuwde waardering van burgerschap en wel in tweeërlei zin: niet alleen als particulier zelfverantwoordelijk burgerschap in de burgermaatschappij, maar ook als medeverantwoordelijk burgerschap in het publieke domein met als oogmerk de ontwikkeling van een activerende burgerdemocratie.[2] In het kader van het debat over de multiculturele problematiek is het vooral Paul Scheffer geweest die herhaaldelijk krachtig gepleit heeft voor opwaardering van dat burgerschap, hand in hand met de ontwikkeling van een positieve nationale identiteit.[3]

De Onderwijsraad heeft het belang van burgerschap enkele jaren geleden nog eens onderstreept met een advies aan regering en parlement, getiteld Onderwijs en burgerschap. Activering van burgerschap moet hoog op de agenda komen ter versterking van maatschappelijke betrokkenheid en sociale samenhang. Burgerschapsvorming moet daarom een kerndoel worden van het onderwijs en als zodanig een verplicht onderdeel van het schoolplan, aldus de Onderwijsraad. Voorwaar een nieuw geluid. Nieuw is ook de ontwikkeling van het idee van Nieuw Cultureel Burgerschap via cultuureducatie en de koppeling ervan met cultureel erfgoed en culturele identiteit wat nog niet zo lang geleden heel omstreden concepten waren.[4]

Sinds februari 2006 is het basis- en voortgezet onderwijs wettelijk verplicht de nodige aandacht te schenken aan actief burgerschap hand in hand met sociale integratie.[5] De wijze waarop dat geschiedt, beantwoordt vooralsnog echter niet aan de verwachtingen van de Onderwijsraad[6]. De Raad wijt dat aan te weinig sturing en onvoldoende toerusting van scholen voor deze taak. In de lerarenopleiding wordt ook nog te weinig of geen aandacht geschonken aan deze nieuwe opdracht. De overheid moet, zo wordt in dit verband gesteld, de inhoud van burgerschapsvorming niet langer aan de scholen overlaten. Net als bij andere vakken moet zij duidelijke eindtermen voor burgerschapsvorming vaststellen, dus helder formuleren over welke kennis, vaardigheden en attitudes met betrekking tot burgerschap leerlingen dienen te beschikken bij het einde van de opleiding. Met ingang van 1 februari 2008 zijn de eisen op dit punt van overheidswege al enigszins aangescherpt, maar nog niet voldoende.[7]

Als gevolg van de regententraditie van de oude politiek is sinds lang een groot potentieel aan burgerzin in onze samenleving nimmer aangeboord. De prijs die zij hiervoor moet betalen, is de opkomst van een populistische tegenbeweging, waar zij niet goed raad mee weet. Hoe weinig de oude politiek tot nu toe geïnteresseerd is geweest in activering van zelfbewust democratisch burgerschap blijkt uit de volledige afwezigheid van enig ritueel bij de verkrijging ervan door jonge Nederlanders die kiesgerechtigd worden. Waarom de betekenis daarvan niet onderstrepen door zoals ik herhaaldelijk vergeefs bepleit heb[8] jaarlijks een burgerschapsconferentie te organiseren waarop zij in een feestelijke context door de burgermeester ter plaatse gecomplimenteerd worden met de verwerving van dat burgerschap en ingewijd worden in de rechten en verantwoordelijkheden daaraan verbonden? Sinds kort is er wel een politieke kentering gaande en gooit activering van maatschappelijke en politieke participatie van burgers van links tot rechts nu hogere ogen niet alleen ter ondersteuning van een meer activerende en inspirerende burgerdemocratie maar ook als onontbeerlijke voorwaarde voor meer sociale cohesie in onze sterk geïndividualiseerde samenleving.



[1] Zie H. Daalder, Leiding en lijdelijkheid in de Nederlandse politiek, 1965

[2]  Zie o.a. G. van den Brink, Mondiger of moeilijker?, WRR-voorstudies en achtergronden, 2002, pp. 89-134

[3] Zie o.a. P. Scheffer, Het land van aankomst, 2007

[5] Kamerstukken II, 2004-2005, 29666

[6] Onderwijsraad, Richtpunten bij onderwijsagenda, mei 2008

[7] Zie J. Jakson, Hoe geef je les in kritisch burgerschap?, Socialisme en Democratie, 9, 2008

[8] Zie mijn opstel Hervorming der politieke democratie, in: Problemen der democratie, I, Civis Mundi, jaarboek 1965, p. 88; idem, Inburgering als permanente politieke opgave, Civis Mundi, 1, 2003