Engelse ziekte lijkt ongeneeslijk

Civis Mundi Digitaal #55

door Wim Couwenberg

Noodlottige gevolgen voor het Nederlands als respectabele Europese taal

De Universiteit van Groningen nodigde de bekende dichter Jean-Pierre Rawie uit voor een spreekbeurt over zijn poëzie. Maar, gedreven door haar progressieve inborst, verbond zij daar wel de voorwaarde aan dat dat in het Engels moest gebeuren, inclusief de verzen die de dichter als voorbeeld zou willen aanhalen. Maar dat weigerde hij. Dat zouden meer mensen moeten doen, reageerde daarop de hoogleraar filosofie en Trouw-columnist Ger Groot. Niet alleen de universiteit, het is heel Nederland dat aan de Engelse ziekte lijdt, schreef Rawie in het Dagblad van het Noorden. Dat blijkt niet alleen uit het overzeese vocabulaire dat zich in spreektaal, nieuwsberichten en misschien wel vooral in reclameboodschappen steeds meer opdringt. Vooral blijkt het wanneer iemand weer eens pleit voor de inwisseling van het Nederlands ten gunste van het Engels, zoals aan de universiteiten inmiddels al bijna is gebeurd. Een gerespecteerd filosofiehoogleraar bekende ooit een wijsgerige uitspraak pas serieus te nemen, wanneer die in het Engels was vertaald. Dan ben je een heel eind van het padje, aldus Groot. Dat mag je wel zeggen. Het filosofisch en wetenschappelijk gehalte wordt niet bepaald door de taal die je gebruikt, maar door de inhoud waarover je schrijft. Dat geldt zelfs niet voor het internationaal gehalte. Huizinga is een internationaal beroemd historicus geworden door zijn publicaties in het Nederlands. Dat geldt ook voor veel andere Nederlandse geleerden, die hun internationale reputatie danken aan in het Nederlands geschreven publicaties.

Als het over de Europese Unie gaat, dan is behoud van onze soevereiniteit een kostbaar politiek goed, dat nauwgezet bewaakt en beschermd moet worden. De ontwikkeling naar een federaal Europa, en pleidooien daarvoor zoals onder meer in Civis Mundi, worden uiterst kritisch bejegend. Maar als de zeggenschap over de eigen taal en cultuur in het geding is, wordt dit essentiële onderdeel van de Nederlandse soevereiniteit probleem- en geruisloos prijsgegeven. Is er in Nederland nog voldoende politieke wil de eigen taal als volledig inzetbaar communicatiemiddel in stand te houden? In Vlaanderen wordt daaraan terecht getwijfeld. Er is daar een groeiend besef, zoals de bekende Vlaamse publicist M. Grammens al in 1990 opmerkte, dat veel Noord-Nederlanders de strijd voor behoud van de eigen taal opgegeven hebben. Willen we niet met Nederland onze identiteit verliezen, aldus deze zelfbewust Vlaming, dan kan dat slechts door onze Vlaamse identiteit meer te gaan accentueren. Tot die conclusie, zo voegde hij eraan toe, kwam hij slechts noodgedwongen, want ingegeven door het besef dat Vlaanderen niet meer op Nederland kan rekenen voor het behoud van zijn identiteit in Europa en in de wereld.

Toen Duitsland in Europa domineerde, ondergingen wij steeds meer de invloed van de Duitse taal, resulterend in allerlei germanismen of germanistisch taalgebruik. Bekend was toen de uitdrukking: Nederland annexeert zichzelf. Toen ik Nederlands studeerde, werd daar weer kritisch tegen opgetreden. Nu beleven we, onder invloed van de Amerikaanse dominantie, steeds meer het oprukken van anglicismen. Maar dat wordt kritiekloos geaccepteerd. Nu zien we, zoals L. Beheydt - Vlaamse taalkundige en voormalig hoogleraar ‘De Nederlanden in de wereld’ aan de Leidse Universiteit – constateert, steeds meer een slaafse onderwerping aan de globaliserende Engelstalige invloed en gaat ons land plat voor de globaliserende monocultuur van MTV, e-commerce en e-business en de chatters op internet. Mondiaal gezien wordt het Engels onweerstaanbaar de lingua franca. Maar daarnaast behouden andere talen niettemin hun bestaansreden als expressie van specifieke nationale identiteiten. In het EU-Handvest van de grondrechten is dat inmiddels bevestigd en verankerd. Eerbiediging van de taalkundige verscheidenheid wordt daar expliciet gewaarborgd (art. 22). Ook het Nederlands dient op die grond gekoesterd te blijven als volledig inzetbaar communicatiemiddel op alle niveaus. Dit vergt wel een doelbewuste taalpolitiek.

Maar een dergelijke politiek vindt in Nederland weinig weerklank, hoewel in de EU een beroep gedaan kan worden op de exception culturelle zoals voorzien in de culturele paragraaf van het Verdrag van Maastricht. Krachtens die uitzondering is het lidstaten toegestaan beschermende en stimulerende maatregelen te nemen ten gunste van de eigen cultuur en de vruchten daarvan niet bloot te stellen aan de wetten van de markt. Anders dan Frankrijk en Vlaanderen doet Nederland daar geen beroep op. Dat zou immers in strijd zijn met de openheid van onze cultuur. Taal- en cultuurprotectionisme zoals Frankrijk die voert zal, zo vinden tegenstanders, ook niet bestand zijn tegen de onweerstaanbaar geachte opmars van cultureel internationalisme.

Nederland annexeert zichzelf, riep de schrijver E.R.A. van Altena in 1987 al vertwijfeld uit op een Clingendaelconferentie over buitenlands cultureel beleid. Hij doelde met deze wanhoopskreet op de over ons land heen spoelende importcultuur die het eigene steeds meer verdringt. We geloven in onze gloeilampen, kazen, bloembollen, tuinbouwproducten, maar niet in onze eigen taal en cultuur. Gegeven het feit dat onze culturele identiteit in Europees verband de meest kwetsbare is, rijst de vraag die de bekende publicist H. Hofland al jaren geleden in een van zijn vele essays aan de orde stelde: hoe een geruisloze opheffing van Nederland als cultuurnatie te voorkomen? Maar die lijkt niet meer te voorkomen.

Er is, zoals Rawie schrijft, een snelle uitbraak van de Engelse ziekte gaande, met, zo voeg ik daaraan toe, noodlottige gevolgen voor het Nederlands als respectabele Europese taal. Die versmalt in rap tempo tot niet veel meer dan een huis-, tuin- en keukentaaltje. Het is een taal die zijn vroegere aanzien snel verliest, en zich schuchter terugtrekt tegenover de machtige opmars van het Engels, dat dankzij de Amerikaanse dominantie in de culturele machtsstrijd uitgegroeid is tot een wereldtaal. Als cultuur- en wetenschapstaal sterft onze taal geruisloos zienderogen af.

Hoe belangrijk is het in stand houden van het Nederlands als cultuurtaal voor de toekomst van onze Nederlandse identiteit? Dit is een vraag die ik in Civis Mundi al eerder aan de orde stelde, nu we ons in Nederland opnieuw bezinnen op onze identiteit als natie. In de vorige eeuw is door Nederlandse schrijvers als bijvoorbeeld W.F. Hermans en H. Mulisch al de doodsklok geluid over het Nederlands als cultuurtaal, evenals door taalkundigen als C.L. de Bot[1] en H. Brandt Corstius[2]. Over zo’n 75 jaar zal het Nederlands de tweede taal van Nederlanders en Vlamingen zijn zoals Fries dat nu is voor de Friezen, voorspelde Mulisch in zijn dankwoord bij de uitreiking aan hem van de Prijs der Nederlandse Letteren in Brussel op 30 november 1995. Van meerdere kanten is al gepleit voor afschaffing van de eigen taal ten gunste van het Engels[3] zonder dat dat enige verontwaardiging wekt. Het verlies van de eigen taal wordt door kosmopolitisch gezinde intellectuelen probleemloos, ja zelfs blijmoedig tegemoet gezien.[4]

Taal is een gewichtig machtsmiddel. Waarom geven we dat met zo’n groot gemak prijs? Het antwoord ligt voor de hand: Nederland is nu eenmaal geen echte cultuurnatie, maar voornamelijk een handelsnatie, met de koopman als symbool. Geld, en daarmee economische macht, dat telt, staat voorop en dus bovenaan. Dat universiteiten internationaliseren en Engelstalig worden is om economische redenen daarom te begrijpen. Dat Engels wetenschappelijk de toon aangeeft, is een wereldwijd maatschappelijk feit. Maar we moeten niettemin blijven opkomen voor het goede recht om in het Nederlands filosofie en wetenschap te bedrijven. Daarom wordt Civis Mundi ook in het Nederlands in stand gehouden. Het recht om in het Nederlands te promoveren mag ook niet helemaal verloren gaan. Op universiteiten kan dat ook nog, als het over het Nederlandse recht gaat.

Je gemakzuchtig overgeven aan die Engelse ziekte is verleidelijk. Opkomen voor de eigen taal eist een stevig karakter, want dat is immers oproeien tegen de tijdgeest. En dat is een taai gevecht. Civis Mundi gaat dat gevecht niet uit de weg. Dat er ruimte is voor Engelstalige publicaties, ook in Civis Mundi, spreekt vanzelf, zoals uit voorgaande nummers blijkt. Maar waar het in onze tijd van de Engelse ziekte nu vooral om gaat, dat is dat er ook ruimte blijft bestaan voor Nederlandstalige publicaties en uitingen op wetenschappelijk, filosofisch en cultureel terrein. Het incident rond Rawie leert opnieuw hoe actueel en noodzakelijk het is om ons als Nederlandse burgers daarvoor in te zetten. In het licht hiervan is het bemoedigend dat de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek zijn magazine Hypothese in het Nederlands publiceert, evenals het jaarlijkse publieksmagazine Experiment.

Op steeds meer basisscholen leren kinderen al vanaf de kleuterklassen Engels. Is dit een geruisloze stap om Nederland op termijn volledig Engelstalig te maken?



[1] C.L.J. de Bot, Waarom deze rede niet in het Engels is, oratie KUN, 1994

[2] H. Brandt Corstius, Het Nederlands in de 21e eeuw, Ons Erfdeel, 5, 2000

[3] Zie o.a. P. van Walsum, Verder met Nederland, 2000, p. 120; H. van den Bergh, Exit Nederland, HP de Tijd, 15 oktober 2004; N.D. Pels, Een zwak voor Nederland, 2005, p. 131-137

[4] Zie o.a H. Righart, Het einde van Nederland?, 1992; en P. van der Veer, Nederland bestaat niet, De Gids, september 2000