Civis Mundi Digitaal #56
Met dank aan Ir. Joke Koppius-Odink voor haar waardevolle inbreng bij de totstandkoming van deze bijdrage!
In het elfde deelschets ik een Rad van interculturele levenskunst als richting waarin interculturele deugden en praktijken ontwikkeld kunnen worden, bij wijze van voorlopig antwoord op de vraag van deze reeks.
Dit Rad schetst verschillende elementaire wegen van wijsheid naar een transculturele ofwel elementaire grondhouding van openheid en verbinding. Het Rad draait rond een spil van medemenselijkheid en onbaatzuchtige liefde, de quintessence, de liefdevolle bereidheid tot ontmoeting en dialoog. Die spil lijkt me het hart te vormen van diverse wijsheidstradities met rituele praktijken (van yoga, gebedsvormen, sjamanisme, meditatie en mindfulness). Alsook van vormen van deugdethiek, steeds met een couleur locale van de betreffende cultuur en tijd.
Het Rad van interculturele levenskunst geeft met de symboliek van de vijf elementen een interpretatiesleutel hoe het elementaire te herkennen in cultureel en historisch gekleurde verhalen, rituelen, praxis en visies. Het elementaire kan worden ontsloten door zich voorbij fricties en tegenstellingen op het oppervlakte niveau van (collectieve) meningen en belangenstrijd toe te wenden naar een dieptedimensie van liefdevolle wijsheid en medemenselijkheid (de naaf van het Rad). Tegelijkertijd zijn verschillen tussen mensen, culturen en wijsheidstradities onmiskenbaar. Vanuit het centrum en de quintessence uit gezien, draaien deze rond de spil van liefdevolle wijsheid en geven kleur en vorm aan wat mensen met al het leven en met elkaar verbindt
De opvatting van recht en onrecht, van goed en kwaad, kunnen we op verschillende wijzen onder verschillende volkeren vinden, maar in de liefde verenigen wij ons allen, hetzij Oost of West, Noord of Zuid.
Hazrat Inayat Khan (1882-1927) was een Indiase mysticus die in de 19e eeuw naar de Verenigde Staten immigreerde om zijn boodschap van verzoening te verkondigen en zo een verbindende stroming van het soefisme initieerde. De wortels van het soefisme zijn ouder en gaan terug naar Perzische mystici zoals Rabi‘a al-Basra (717-801) en Jalal al-din al-Rumi (1207-1273). De naam van deze wijsheidstraditie is afkomstig van ‘soef’, het wollen kleed dat kenmerkend is voor de mystici. Zij staan een levenswijze van armoede voor en zien God in alles, in het eigen hart en in alle dingen in de wereld.
De Islamitische weg is een ambivalente. Volgens sommigen bestaat deze uit een strikte naleving van regels en wetten. In die zin gaat het om een ‘exoterische, uiterlijke weg’ langs ‘vijf zuilen’ die de gelovige verplicht tot de geloofsbelijdenis, het bidden op gestelde tijden elke dag, het vasten tijdens de ramadan en de bedevaart naar Mekka. Anderzijds vertelt de mystieke stroming van een innerlijke weg. Het Arabische woord tariqah betekent ‘weg’ en verwijst ook naar de innerlijke reis van de ziel.
De innerlijke weg is een queeste ofwel pelgrimstocht die niet een vaste route kent. Voor die queeste speelt de verbeeldingskracht een belangrijke rol, zodat je als pelgrim op eigen wijze verbinding maakt met de symbolen, rituelen en verhalen. Zo schrijven de Islamitische regels (sjarie’a) een bedevaart naar Mekka voor. Dit ritueel bestaat uit zeven rondgangen rond de Kaaba, de kubusvormige zwarte steen die het ‘Huis van God’ symboliseert. Volgens de mystieke stroming van de Islam is deze wet symbolisch te verstaan als het rondgaan rond het eigen hart. Het combineren van beide wegen — het verstaan van de rituelen en symbolen, de voorschriften en verhalen van een religie niet alleen als een uiterlijk voorschrift maar ook als wegwijzers voor een innerlijke weg — vraagt levenskunst!
De verbindende stroming van het soefisme streeft universele harmonie, liefde en verzoening na tussen religies van Oost en West. Deze soefi-boodschap beoogt geen nieuwe religieuze dogma’s te verkondigen, maar eenheid tussen alle mensen en respect voor andere religies. Zo zegt Khan:
“Wanneer vrede en harmonie gehandhaafd kunnen blijven, is het beter strijd te vermijden. (…) om in harmonie te komen met de situaties in het leven, hoef je niet altijd een wapen te gebruiken. Je moet eerst proberen in harmonie te komen met een bepaalde levenssituatie.”
Tijdens erediensten worden zeven kaarsen ontstoken: voor het hindoeïsme, het boeddhisme, het zoroastrisme, het jodendom, het christendom, de islam en voor allen die het licht van de waarheid in de duisternis van menselijke onwetendheid hebben hooggehouden (Smit, 2011, pp 10-13). Khan (1994; 2012, p.5-9) ziet de verschillen in de verhalen, ceremonies en rituelen tussen de diverse religieuze richtingen als een oppervlakteverschijnsel, terwijl zij in de diepte zijn verbonden als een ‘religie van het hart’:
“Het doet er niet toe welke godsdienst men aanhangt, als men maar de diepte van die godsdienst kent, en dat is liefde.”
Hazrat Inayat Khan met vina[1]
Waar het soefisme vanuit lijkt te gaan is dat de verschillende religies en wijsheidstradities een universele bron van liefde met elkaar delen. Dit uitgangspunt dat medemenselijkheid en onbaatzuchtige liefde aan de basis ligt van religies en verschillende vormen van deugdethiek, opent een route voor een interculturele levenskunst.
Vanuit een perspectief van interculturele levenskunst is het de vraag of ook, andersom, door het ontwikkelen van gemeenschappelijke rituelen en vieringen en door middel van daadwerkelijke ontmoetingen tussen culturen van Oost en West, Noord en Zuid, die bron van universele liefde ook gevoed of stromend gehouden kan worden? Voor zo’n ontwikkeling naar wederkerigheid zijn hartskwaliteiten essentieel, zoals geduld, verzoening en volharding; in de woorden van Khan (2012, p.7):
“Wat wij vriendelijkheid, behulpzaamheid, fijnheid, zachtheid of nederigheid noemen, waar vandaan komen al deze deugden? Zijn zij niet alle van liefde gemaakt? Het zijn verschillende vormen van liefde. Dit toont ons, dat er slechts één stroom van liefde is en dat alle verschillende deugden die de mens kent, verschillende druppels zijn, die in verschillende richting vallen.”
De verbindende kracht van het hart helpt mensen zich bij het eindige bewandelen van de wegen in het labyrint af te stemmen op het oneindige, symbolisch aangeduid met het centrum: de cirkel of het enneagram als symbool van eenheid. Het enneagram is rond 1900 door de Armeense soefi mysticus Gurdjieff als universeel symbool van de ‘eeuwige wetten van het universum’ beschreven (De Wit & Van Hees, 2010, pp. 18-21).
het enneagram[2]
Het soefisme wijst met dergelijke symbolische wegwijzers naar het samenvallen van ‘uiterlijke’ vormen van culturele en religieuze aard naar een ‘innerlijke’ betekenis van symbolen en rituelen, die medemenselijkheid helpen vormgeven. Volgens Kahn (1994, p. 27) zijn symbolen krachtige middelen:
“Van het symbool kan worden gezegd dat het een oceaan in een druppel is.”
Waar het symbool van een gedeelde ‘oceaan’ of een alle levende wezens verbindende ‘levensstroom’ naar verwijst is een verbondenheid met een groter geheel (religio) die er ìs, maar waar wij ons niet altijd van bewust zijn. De symbolische wegwijzers helpen je als individu er weer bewust van te worden door jouw ‘anker’ in de stromende diepte te laten zinken.
Dit ‘verankeren’ is voor te stellen als een levenshouding van openheid en een zich verbonden weten met een groter geheel. Hoewel de ankers in diverse wijsheidstradities verschillend zijn gesmeed en anders worden genoemd, zijn ze allen gericht op het zich laten verzinken in de diepte, de levensstroom. De gerichtheid naar buiten èn naar binnen steunt op fysieke ankers in het lichaam, zoals de ademhaling. Een lichaamsbewustwording die hand in hand gaat met het ontwikkelen van innerlijke kwaliteiten. Bijvoorbeeld het groeien van compassie en mildheid (De Wit, 1998) in (Tibetaans) boeddhistische vormen van praxis.
Zo lijken veel auteurs met de idee van een philosophia perrenis, met een gedeelde ‘grond’ of ‘stroom’ van liefde, en met ‘de gulden regel der moraal’ naar een transculturele eenheid achter de diversiteit van culturele namen en expressievormen te verwijzen. Ook vormen van levenskunst, zoals het stoïcijnse ideaal van meesterschap in het leven, amor fati ofwel de liefde voor het levenslot, zijn gericht op het ontwikkelen van zielerust en een liefdevolle en verzoenende verhouding tot het leven. In mystieke stromingen en wijsheidstradities in Oost en West lijkt er sprake te zijn van een vergelijkbaar ideaal van het (mystieke) samenvallen van buiten en binnen: van uiterlijke levensvormen, fysieke oefeningen en praxis (zoals yoga, gebed, rituelen, zang, dans en meditatie) met een innerlijke vorm van bewustwording.
het anker uit Mens, ken jezelf
In deze voorbeelden lijkt de essentie van het samenvallen van buiten met binnen op een transculturele basis voor levenskunst, te duiden, waar zaadjes voor menswording èn gemeenschapsvorming in vruchtbare bodem vallen! Kenmerkend voor zo’n transculturele levenskunst zou dan het gegeven kunnen zijn dat een esoterisch perspectief op symbolen en rituelen samenkomt met een exoterisch gezichtspunt. Daarmee zou de ‘normale’ beperking tot één specifieke cultureel-religieuze identiteit zich kunnen verwijden tot inter- en transculturele levensvormen.
Zouden we, met het oog op een transculturele levenskunst, meditatieve en contemplatieve praktijken niet alléén kunnen beschouwen als vruchten van een bepaalde traditie, maar evenzeer als een ‘bron’ of ‘wortel’? In de zin dat zij een ongearticuleerde vorm van wijsheid bevatten voorafgaande aan cultureel en historisch gekleurde visies en vormen van spirituele praxis. Die wijsheid is voor te stellen als het elementaire groeiproces van menswording en gemeenschapsvorming. De druppels en spruiten, welke uit die bron of wortel voortkomen, zouden we dan kunnen opvatten als ingrediënten voor het ontwikkelen van een verbindende, transculturele levenskunst. Een elementaire basis die in zekere zinvooraf gaat aan het zich identificeren met een bepaalde religieuze richting of het praktiseren van specifieke culturele deugden. Een verbindende, trans- of interculturele focus op levenskunst kan gevoed worden door een alerte en responsieve vorm van gewaar-zijn. Deze zou de mens dichter bij medemenselijkheid, bij een gedeelde ‘grond’ van mens-zijn kunnen brengen, met compassie en wederkerigheid, naar een onbaatzuchtige liefde en verbondenheid.
Het realiserenvan een open, ontvankelijke en responsieve houding en een besef van verbondenheid met een groter geheel, door compassieen empathie met anderen lijkt mij niet alleen of uitsluitend gebonden aan specifieke culturele, ethische en religieuze kaders. Zo’n elementaire levenshouding van overgave en levenskunstige praxis maakt verbindingen tussen mensen en culturen en levensvormen mogelijk met meer dan een ‘onverschillig’ respect voor diversiteit: oprechte interesse voor de ander.
Anders dan bij religieuze inwijdingsrituelen zouden inter- en transculturele levensvormen gestoeld dienen te zijn op verhalen, symboliek en rituelen die verbindend tussen culturen en wijsheidstradities werken. Met vormen die zich niet richten op het aannemen van een nieuwe (culturele, spirituele of religieuze) identiteit. Veeleer op een ‘nomadische levenshouding’, op een proces van het zich dé-identificeren en ontmantelen van ‘afgesloten’ cultuur- en religiegebonden identiteiten.
Een ontvankelijke houding en alerte vorm van inkeer is radicaal verschillend van de ‘normale’ actie- en doelgerichtheid in het dagelijkse leven. Tegelijkertijd is ze ook anders dan een dromerige toestand voorafgaande aan de slaap. Ze combineert een alertheid met een geloken, niet gefocuste vorm van gewaarwording: ze opent zowel een poort naar buiten als naar binnen.
twee speelfiguren uit Mens, ken jezelf met polaire levenshoudingen van overgave en beheersing
Het cultiveren van zo’n open en tevens geaarde levenshouding zouden we een voorbeeld van een elementaire vorm van levenskunst kunnen noemen. Deze lijkt mij geworteld te zijn in een soort oer-verbondenheid waarin de mens — nog vóór het ingevoerd zijn in een bepaald cultureel, ethisch of religieus referentiekader — van binnenuit is ingebed. Hoewel religieus, cultureel en sociaal bepaalde kaders deze oerverbondenheid vaak ‘monopoliseren’, is zij paradoxaal genoeg juist zonder die kaders toegankelijk: heel elementair, in de vorm van het zich als ‘geworteld wezen’, als ‘druppeltje’ of ‘vonkje’ op de ‘adem’ laten invoegen in een natuurlijke en kosmische ordening.
We zijn als mens op bijzondere wijze samengesteld uit de natuurlijke elementen. Dit gegeven zou ritueel gevierd kunnen worden: het vieren van het leven in een natuurlijke verbondenheid, waar wij samen met andere aardebewoners, lucht- en waterwezens deel van uitmaken. Een transcultureel of intercultureel ritueel ingewijd worden in een gedeelde natuurlijke ordening, als alternatief voor een ‘exclusieve’ culturele, levensbeschouwelijke of religieuze identiteit.
Zowel in soefi- als in daoïstische stromingen èn in de eerder genoemde stoïcijnse levenskunst lijkt een dergelijk besef verwoord: zoals in de leefregel dat mensen de eigen natuur hebben te volgen. Dergelijke oefeningen van elementaire levenskunst kunnen bijdragen aan een besef verbonden te zijn met een groter geheel, met de mensheid, met de natuur en de kosmos. Dat besef is gemunt in het klassieke motto van levenskunst: “zo boven, zo beneden”.
Evenwel kunnen we (zoals uiteengezet in nr.9 van deze reeks) niet naïef vertrouwen op die ‘natuur’ noch op een ‘vanzelfsprekende’ interculturele basis voor een wederkerig proces van globalisering. Zoals daar gesuggereerd werd lijkt de weerbarstige weg van een gemeenschappelijk leerproces de enige optie te zijn. Een collectief leerproces voor een relationele in plaats van cultuurgebonden (deugd)ethiek. Hiervoor lijken mij zowel natuurlijke ingrediënten nodig te zijn, in de vorm van een elementaire grondhouding van openheid, als interculturele bruggen van gedeelde vieringen, spel en dialoog. Langs die weg kan er niet alleen uitwisseling van buitenaf ontstaan (door handel, sport en economie) maar ook van binnenuit door (inter- en transculturele) vormen van ontmoeting.
wortels uit de game quest for wisdom, foto Miny Verberne
Zouden we op basis van het zich bewust zijn van gedeelde elementaire ‘wortels’ en ‘bronnen’ een relationele ethiek verder kunnen ontwikkelen, door middel van trans- en interculturele vormen van levenskunst?
Het schier onvoorstelbare maakt de verbeeldingskracht voorstelbaar, zoals de utopische traditie van hoop ons leert! Zou de verbeeldingskracht, gevoed door die universele bron van mens-zijn (een ontvankelijke houding van openheid en verbondenheid met een groter geheel), behalve specifieke, cultuurgebonden verbeelding ook transculturele symboliek kunnen oproepen uit een laag, welke Jung (1950) aanduidde met het ‘collectieve onbewuste’? Zouden we die laag kunnen opvatten als een uitnodigende creatieve ruimte waarin de verbeeldingskracht de poort naar mogelijke werelden opent, nog voordat er specifieke, cultuurgebonden symbolen, rituelen en verhalen ontstaan?
Door het spel der verbeelding primair te zien voordat vaste referentiekaders worden beklonken, krijgen we oog voor een onderliggende dynamiek van betekenisgeving. Hoe we de dingen bij hun naam noemen is het resultaat van een voorbewust metaforisch spel, een metaforiek tussen weten en niet-weten, meanderend tussen leegte en vormen, licht en duister. Elders beschrijf ik (Muijen, 2017) hoe de spilfunctie van de verbeeldingskracht geworteld lijkt in een ‘oer-verhouding’ van het menselijk bestaan, die ook wel wordt aangeduid als de condition humaine: dat de mens niet samen valt met zich zelf, maar steeds in relatie staat tot anderen, tot een groter geheel en tot zichzelf.
De existentiële (af)grond van het bestaan is een relationele en in die oorspronkelijke zin minder een etnisch-gekleurde als veeleer inherent ethisch van aard: de ander zal mij in de wortel van mijn bestaan (‘positief’ en ‘negatief’) raken. De morele geraaktheid opent een ruimte voorbij de bekende kaders en ‘maskers’ naar de vreemde ander. Ik en ander, wij en zij,… zijn in de geraaktheid zowel verbonden en vertrouwd als afgescheiden en anders. Daaronder gaapt de afgrond van het onbestemde – een moerassige morele oergrond van ‘de relatie’, aldus Buber (2003, p. 17):
“Tussen Ik en Jij staat geen theorie, geen voorkennis en geen fantasie; (…) geen doel, geen begeerte, geen vooruitlopen. (…) Alleen waar het indirecte wegvalt, geschiedt de ontmoeting.”
Zoals een ladder twee niveaus en een brug twee oevers verbinden èn scheiden, zo zijn wij zelf zowel één als verdeeld. Het ultieme doel van elke religie, het zich weer verbinden (letterlijke betekenis van re-ligio) kan alleen wanneer er zowel een afgescheidenheid als een gemeenschappelijke bron of wortel in een moerassige oergrond bestaat.
Het ontstaan van verschillende culturele kaders die de werkelijkheid steeds vanuit een ander perspectief laten verschijnen, waarin de dingen anders zijn verbeeld en benoemd, is een creatieve daad van oer-formaat! Dat co-creatieve proces van betekenisgeving waarin geur- en kleurrijke fenomenen verschijnen in culturele vormen en op het ritme van uitgestoten klanken die we woorden noemen. Wanneer die culturele kaders eenmaal als leidend gelden, ontstaat er een sociale dwang de dingen bij hun ‘juiste’ naam te noemen. Het vergt moed het vertrouwde en bekende te verlaten en een onbekende tussenruimte te betreden, waarin de kaders zich nog niet hebben afgesloten met (de vreemde ander en het andere) uitsluitende identificaties en definities.
het moeras uit Mens, ken jezelf
Zou de verbeeldingskracht ons ook een weg terug kunnen wijzen naar de vruchtbare moerassige oergrond, de elementaire wortel of bron, die aan cultureel bepaalde (religieuze) verbeeldingen ten grondslag ligt? Zouden we een ‘oorspronkelijke’ verbeeldingskracht kunnen opvatten als een uitnodigende ‘vrije ruimte’ voor ‘symbolisering’. Een ‘speelruimte’ waar verbeeldingen en articulaties kùnnen ontstaan.
Die verbeeldingen zullen een specifieke culturele kleuring vertonen. Evenwel lijkt een transcultureel motief daaraan ten grondslag te liggen: het verbeelden zelf als een articulatieproces, van het vertellen van een mythische oorsprong van de wereld (Tongeren, 2009). Zo kunnen we, naast interessante culturele verschillen tussen Griekse en Joodse en christelijke scheppingsverhalen, ook een gemeenschappelijk motief lezen: in een oorspronkelijke leegte of chaos ontstaat door de kracht van scheppende woorden (logos), een proces van scheiding en verbinding. In en door dat proces scheidt zich het vaste land van de oceanen en van een uitspansel van licht, lucht en sterren daarboven. Dit scheppingsproces is eigenlijk een spel der elementen, een krachtenspel (eigenlijk een andere naam voor de oorspronkelijke chaos) waaruit een ordening voortkomt.
Vanuit een Jungiaans perspectief zouden we het mythische thema van een scheppende oorsprong en het spel der elementen als ‘archetypische’ symboliek kunnen opvatten. In het taalspel van die symboliek verwoorden en verbeelden culturen uit Oost en West, Noord en Zuid het mysterie van het ontstaan van aarde en hemel, de kosmos en het leven. Analoog aan het grote proces van schepping lijkt de mythische taal ook het waartoe en de bestemming van de individuele levensreis op symbolische wijze te vertolken. In die zin heeft Campbell (2008) de weg van de held als een onderliggend patroon van zeven fasen in diverse mythen van Oost en West beschreven. Zouden de grote levensthema’s, zoals de ‘beproevingen’ op die heldenweg in de symbolische taal der mythen uitgedrukt, ladders en bruggen tussen culturen kunnen helpen vormen?
Bijvoorbeeld kan het element vuur de beleving van vurige energie in een creatief proces van transformatie oproepen, zoals verbeeld in de mythe van Prometheus die het goddelijke vuur aan de mensen gaf. In rituelen uit vele culturen speelt het vuur een belangrijke rol, voor het vereren van de zonnegod en het offer.
De beleving van het spel der elementen lijkt een gemeenschappelijke bron te zijn voor culturele verbeelding en rituele symboliek; en vormt in die zin een transculturele ladder tot de filosofische vraag naar het begin en het beginsel, waaruit alles is ontstaan en waartoe wij op aarde zijn. Concrete culturele invullingen van de weg van de held en het spel der elementen in oorsprongsverhalen vormen interculturele bruggen, waarmee we juist door het opmerken van verschillen de gedeelde thema’s kunnen herkennen.
Prometheus steelt het vuur[3].
Tevens lijkt er vóór een specifieke culturele mythische inkleuring sprake te zijn van een ‘oorspronkelijke’ vrije verbeeldingskracht. Deze ontsluit de ‘chaos’ door het maken van verbindingen tussen de levende ervaring met narratieven en basale filosofische denkbeelden. De symboliek van het kosmische creatieve proces lijkt in die zin zowel verschillende culturele referentiekaders te verbinden (in een collectief verstaanbare mythische taal van de ziel), als dat ze een levende metaforiek aanreikt voor het ontdekken van de diepte en dynamiek van individuele en culturele scheppende vermogens.
Geluk was een dag aan een vijver
in gras met bomen
tot in de hemel omkringd.
Ik was er het kind van god en
mijn grootvader — beide stierven
geluk is gevaarlijk.
De vijver is gaan liggen in de avond
zo spiegelglad dat hemel, bomen en gras
zich herhalen onder de aarde
angst en heimwee, beide vragen mij terug.
Poëzie en verhalen, rituelen en andere culturele uitingen bevatten oude en nieuwe wijsheid in een mythisch-symbolische taal. Zou het abc van die taal kunnen bestaan uit mythische en filosofische wegwijzers ter beoefening van een elementaire levenskunst? Daaruit zouden we kunnen putten voor het ontwikkelen van inter- en transculturele levensvormen. Levenskunstige symboliek uit poëzie en wijsheidstradities vormen bouwstenen voor wat de filosoof Heidegger (1986) het ‘huis van zijn’ noemde: eigenlijk leven we evenzeer ‘in de taal’ als in een fysiek huis. Een taal van de ziel met een weefsel van wijsheid naast doelgerichte en functionele taal, maakt dit ‘huis’ doorlaatbaar met ramen en deuren. Zodat een taalgemeenschap zich zowel ‘thuis’ kan voelen in de eigen culturele verbeelding, als dat mensen zich buiten dit ene huis in de publieke ruimte blijven herkennen als bewoners van moeder aarde en dat de aarde voor alle culturen bewoonbaar blijft.
Heidegger (1984, 160 e.v.) zag een subtiel verband in de relatie tussen macht en spreken. Hij wees op een parallel tussen het gebruik van taal als instrument en een instrumentele omgang met de wereld en met elkaar. In de normale levenshouding wordt taal als instrument gebruikt in het dagelijkse functioneren en in het gebruik van materiaal en dingen als ‘tuig’, als werktuig. Die aanduiding is niet alleen letterlijk te nemen, ook de mens ’verdinglijkt’ door fenomenen als ‘human resources’ en ‘talent’ management! Hiertegenover staat een ontvankelijke levenshouding met een aandachtig denken en een vrijere verhouding tot de taal als ‘Sprache’(Heidegger, 1986, p. 16 e.v., 37-82). Diens ontdekkingstocht voert langs een gesprek met dichters. Heidegger hoort in gedichten van Rilke, van Georg Trakl en Silesius hoe zij zich hebben laten aanspreken door het zijn zelf. Ook heeft hij zich zowel door levende ontmoetingen met Japanse filosofen als in een beschreven dialoog (Heidegger, 1986, 83-157) laten inspireren. En daarbij de vraag geproblematiseerd, gegeven het ‘gevangen’ zitten in het huis van de taal, of en hoe het mogelijk zou zijn een interculturele dialoog te voeren.
Een interculturele dialoog[4]
Wijsheid kunnen we vinden in rituelen. Een belangrijke betekenis van rituelen is dat zij transities en levensfasen markeren (rites de passages); een andere groep rituelen zijn erop gericht het leven persoonlijk en,of in groepen te vieren (rites de confirmations). Deze verschillende vormen van rituele treffen we in alle culturen aan (Uden & Pieper, 2012).
Ook in mythen en gedichten zit wijsheid verborgen: ze vertellen over het ontstaan en de betekenis van het leven; ze gaan over schoonheid en troost, heimwee en vriendschap, strijd en liefde. De symbolische taal van de ziel heeft mensen eeuwenlang geholpen oriëntatie te vinden op de levensweg.
Hoe verschillend in vormgeving deze bronnen van wijsheid ook mogen ogen, ze bevatten allen sprekende beelden over wat het betekent mens te zijn. Zou die rituele, mythische en symbolische taal van de ziel beter intercultureel verstaanbaar zijn naarmate ze meer gericht is op elementair ervaarbare wijsheid over levensgeluk?
Levensgeluk betekent in de klassieke tradities van levenskunst en deugdethiek meer dan een ‘plat hedonisme’. Dat is het deels nu geworden, in het hedonisme van een nieuw type mens, ‘grof en dik’, die iedereen laat weten dat hij hier op aarde is… en dat alles leuk en lekker moet zijn. (De Wachter, 2016, p. 65 e.v.).
Visionair omschreef Nietzsche reeds deze ‘laatste mens op aarde die niet meer in staat is een ster te baren’ in de ‘Vorrede’ van Also sprach Zarathustra:
“‘Wat is liefde? Wat is schepping? Wat is verlangen? Wat is ster?’ — zo vraagt de laatste mens en knipoogt. Dan is de aarde klein geworden en op haar hipt de laatste mens, die alles klein maakt. Zijn geslacht is onuitroeibaar gelijk de aardvlo; de laatste mens leeft het langst. ‘Wij hebben het geluk ontdekt’ — zeggen de laatste mensen en knipogen.”
Levensgeluk in de zin van filosofische levenskunst verwijst naar een gemeenschappelijk doel van menszijn en hoogste waarde in het leven, waar alle kleinere doelen die mensen zich kunnen stellen van afgeleid zijn.
In het geciteerde gedicht wijst de dichter Kopland op de breekbare kant van levensgeluk, die het leven juist waardevol maakt. Het gedicht vertelt dat levensgeluk onherroepelijk samengaat met tragiek: met het verlies van het elementaire levensgeluk van het kind ‘aan een vijver in gras met bomen tot in de hemel omkringd’.
Dit beeld van omkringende bomen, die hemel en aarde met elkaar verbinden, heeft een symbolische kracht. In die verbindende zin is de kracht van dit symbool vergelijkbaar met de levensboom of de wereldboom uit diverse mythologieën. Ook herinnert ze ons aan van de symboliek van de levensstroom en de betekenis van ‘re-ligio’ (her-verbinding) die ten grondslag ligt aan religie als fenomeen, wat we in alle windstreken tegenkomen. Het beeld van de levensboom of wereldboom is een symbool voor het verbinden van verschillende werelden (van goden, de middenwereld van mensen en de onderwereld van de doden en geesten) met elkaar.
de levensstroom als transcultureel symbool uit Wat is de kwestie? Wat is de questie!
Ook drukt het beeld van het omkringende in het gedicht een vorm van koestering en beschutting uit, die god en grootvader aan het kind gaven, totdat beiden stierven! De weerspiegeling ervan (reflectie) in de vijver herinnert aan vroeger geluk.
In een ander gedicht verwoordt Kopland treffend ‘dat wij het geluk zoeken, omdat het zich verbergt in onze herinnering’ (Kopland, 1999, p. 184). Het ‘verbergen’ lijkt hier een betekenisvol ‘gebaar’ te zijn. Het gedicht lijkt ons ook te zeggen dat alleen wie sensitief is de sporen opmerkt van het verborgen geluk.
Opmerkelijk in die zin is dat er in het aan het begin van het hoofdstuk geciteerde gedicht over levensgeluk drie drieregelige coupletten zijn, die als een symbolisch drieluik de levensloop verbeelden; en dat er alleen een enkele laatste regel het gedicht afrondt. Een betekenisvol spoor, waarmee het gedicht eindigt — angst en heimwee —dat tegelijkertijd terug naar het begin van het gedicht verwijst, naar het in de kindertijd ‘verborgen’ geluk: als het ware een elementaire vorm van re-ligio. In de afronding van het gedicht beluister ik een wijsheid over de betekenis van heimwee en angst, als morele gevoelens: ze her-inneren ons aan het elementaire, kwetsbare en schone van het leven, het broze levensgeluk. Morele gevoelens zijn weliswaar mede cultureel bepaald maar tevens intercultureel betekenisvol: culturen zijn te typeren door dergelijke clusters van morele gevoelens, zoals eer, trots en wraak; en van schuld, boete en straf.
Dwars door culturele verschillen heen spelen gedeelde existentiële gevoelens van angst en eenzaamheid, liefde en heimwee. Morele gevoelens zijn ondanks culturele verschillen in expressie en benaming toch empathisch te duiden. Zou een elementaire levenskunst ze kunnen leren begrijpen als een taal van de ziel, die deels cultureel bepaald is en deels een transculturele symboliek weerspiegelt, die getuigt van de elementaire kunst hoe het leven goed te leven en waarlijk mens te worden?
Wanneer we het gedicht lezen als een poëtische reflectie van menswording, kunnen we drie fasen beluisteren. De eerste fase van elementair gelukkig-zijn — in een staat van oer-verbondenheid: “geluk was…” (als kind van god en mijn grootvader). Daarna volgt de onvermijdelijke tragiek: de fase van volwassenwording wanneer het kinderlijke geluk breekt (“geluk is gevaarlijk”). Eigenlijk is dit de ‘normale’ staat van zijn waarin de volwassen mens verkeert. Een ‘reflex’ die dan dikwijls voorkomt is dat men, in de greep van de angst, zich verschanst achter muren en maskers, in een poging het ongewisse van het leven zeker te stellen. Weet hebben van de broosheid van het geluk ìs het proces van geestelijke ‘volwassenwording’. Dit is ook een precair proces: we kunnen met de jaren milder en wijzer worden of juist verzuurder en verkrampter! De levenslessen zijn dodelijk wanneer ze de spontaneïteit, kwetsbaarheid en argeloosheid van het kind vergiftigen of wegrationaliseren.
Een muur van verstandigheid vermag wellicht eventjes beschutting te bieden wanneer angst de mens te zeer in haar greep houdt. Muren houden evenwel niet eeuwig stand. Interessant is dat het gedicht ook een derde fase van hernieuwde verbondenheid suggereert, misschien juist wanneer opgetrokken maskers en muren verbrokkelen… In het open veld achter de muren kan de mens weer zicht krijgen op het leven als geheel. In het gedicht lezen we in het derde couplet opnieuw het beeld van hemel, bomen en gras, nu verstild en weerspiegeld in het water. Geluk blijkt wellicht pas vanuit het leven als geheel in zicht te komen als gelaagd, meervoudig verschijnsel: ‘trans-’temporeel verbindt de levensstroom verschillende fasen en belevingen van levensgeluk!
de draad van Ariadne uit Mens, ken jezelf
Een rode draad verbindt het einde met het eerste couplet: de herinnering van het kinderlijke levensgeluk is er weer voor eventjes, weerspiegeld in de vijver. En tegelijkertijd is dat gelukzalige gevoel anders. Niet meer eenvoudig en onschuldig als toen, maar ambivalenter en complexer. Weerspiegeld in de herinnering ziet de mens ook het breekbare van het geluk door de bril van levenslessen, opgeroepen met een prachtig beeld voor de diepte van existentiële reflectie in het derde couplet: “De vijver is gaan liggen in de avond, zo spiegelglad…” … waarmee de dichter duidt op de wijsheid in ‘de avond van het leven’. Deze geeft de mogelijkheid zich te verzoenen met de tragiek die onvermijdelijk bij levensgeluk hoort.
In het gedicht geeft de symboliek, van het (be)spiegelende water, het gras en de omkringende bomen, uitdrukking aan een poging de verdeeldheid in het leven te overwinnen. Zoals door het besef van een oerverbondenheid met een groter geheel of door in zichzelf het ‘normale’ uitgestrekt-zijn tussen verleden en toekomst in een kostbaar moment van herinnerd geluk ‘op te rollen’ op de branding van de oceaan, waarin de levensstroom uitmondt. Beelden van het spel der elementen buiten, blijken krachtig ook van binnenuit essenties van levensgeluk te herkennen. Het elementaire in de beelden verwijst naar ‘beschutting’, ‘rust’, ‘stilte’, ‘ruimte’ en andere zieleroerselen, die voelbaar zijn tijdens een boswandeling; op het ritme van de eeuwige deining van de zee; op een bergrug uitkijkend over een onmetelijke diepte, enz.. De symboliek van de elementen herbergt als het ware de wijze waarop binnen- en buitenkant met elkaar in verbinding staan. Soms als een bijzonder verwijlen in de tijd, in een tussensfeer, zoals in creatieve en verstilde activiteiten (muziek, wandelen) of bij een actieve vorm van verstilling (meditatie), alleen en verbonden, tussen dag en nacht, bij een zonsopgang of een zonsondergang.
zonsondergang foto Heidi Muijen
Dergelijke elementaire zijnswijzen en geluksmomenten vertonen een bijzondere ‘morfologie’ ofwel vormgeving van het bestaan: er blijkt een congruentie tussen het zich op elementaire wijze bevinden in een (tussen)ruimte buiten èn het zich van binnenuit openen en verbonden voelen met … Dit congruente zijn voelt veelal aan als ‘schoon’, ‘goed’, ‘authentiek’, ‘natuurlijk’, écht. Zijnskwaliteiten die zowel individueel als ook gemeenschappelijk kunnen worden beleefd, als groep van mensen die iets wezenlijks met elkaar delen; voorbij het jachtige bestaan, bijvoorbeeld door te luisteren naar muziek, door in een schilderij op te gaan of door zelf scheppend actief te zijn:
De meest directe manier om je vanuit deze materiële wereld met God te verbinden is door muziek en zang.
Zelfs als je niet goed kunt zingen, zing. Zing tot jezelf. Zing als je thuis alleen bent. Maar zing.
Het je kunnen overgeven aan een creatief proces laat flow ontstaan, zoals de positieve psychologie dit fenomeen benoemt (Lyubomirsky, 2008). In essentie lijkt het niet zozeer uit te maken waarmee je je verbindt, maar dàt je je overgeeft aan het moment en opgaat in hetgeen je doet. Als een bliksemflits kan dan een besef van het oneindige in de eindigheid van het moment en de situatie inslaan, met een euforisch gevoel van het onmetelijke in elke seconde. Het panorama van het leven van even noodzakelijke als futiele gebeurtenissen kan zich in zo’n ogenblik aan je voordoen; van het vrij zijn als mens ondanks beperkte, eindige levensvormen. Zou dat Nietzsche’s ‘zwaarste gewicht’ van de eeuwige wederkeer kunnen zijn, die tegelijkertijd de ‘onmetelijke lichtheid van het bestaan’ in zich bergt? Nietzsche vat de diepten èn de hoogten van het leven samen als zijn ‘afgrondelijkste gedachte’.
Deze en andere filosofische en dichterlijke beelden zijn geen ‘zuivere’ spiegel van ‘de’ werkelijkheid. Veeleer geven ze uitdrukking aan een zich bereflecterende levensvorm; als een vertakking van de meanderende levensstroom. Deze reflecteert “elke pijn en elk genot en elke gedachte en zucht en al het onzegbaar kleine en grote van je leven”, in de poëtische pennenstreken van Friedrich Nietzsche. In Also sprach Zarathustra (Nietzsche, 1984) laat hij deze figuur — die lijkt te verwijzen naar de legendarische stichter van een grote wereldreligie, het zoroastrisme, die een ‘leer over goed en kwaad’ verkondigde en aan de bakermat staat van de grote monotheïstische wereldreligies (jodendom, christendom en islam) — een kosmische visie ‘voorbij goed en kwaad’ uitspreken als diens ‘afgrondelijkste gedachte’. Zarathoestra spreekt tot een dwerg over het mysterieuze samenkomen van verleden en toekomst in het ogenblik:
“Twee wegen komen hier samen, die is nog niemand ten einde gegaan…die gaat een eeuwigheid voort… En gindse lange straat naar buiten — dat is een andere eeuwigheid… — en hier bij deze poort komen ze samen. De naam van de poort staat erboven geschreven: ‘ogenblik’.”
De poort van het ogenblik, tussen toekomst en verleden[5]
Gedichten zoals die van Kopland en Nietzsches poëtische filosofie lijken op een mythisch-symbolische expressies van een elementaire levenskunst: de kunst waarlijk mens te zijn, te worden wie je bent. Taal- en dichtkunst zijn veel meer dan fictie: het zijn esthetische vormen van levenskunst, varianten van cultureel en ritueel spel (Huizinga, 2008). Levenskunst wil bijdragen aan het ontwikkelen van een leven-op-aarde ‘bejahende’ levenshouding. Aan de kunst het leven te omarmen om het leven zelf; ondanks tegenslag, zonder de belofte op een beter leven in een ‘hiernamaals’. Die levenskunst vraagt om symbolische vormen van handelen — het vinden van goede routines en rituelen die je door de dag, door de week en door het jaar heen dragen.
Zo kunnen praktijken van levenskunst, het verwoorden en verbeelden van het leven, meer doelgericht (het ‘normale’ samenspel) of vrijer zijn (in kunst, poëzie en filosofie). In het dagelijkse taalgebruik staat het spreken meestal in dienst van (eigen, groeps- of gemeenschappelijke) belangen, ondersteund door een samenspel met sociale maskers en maatschappelijke rollen. Tevens kan het ook een vrijere vorm krijgen wanneer mensen elkaar niet (alleen) instrumenteel bejegenen ten behoeve van eigen of maatschappelijk gewin, maar genoegen scheppen in het samenzijn en in het leven zelf!
Pas wanneer mensen zich vereenzelvigen met hun sociale rol in de maatschappij of met hun organisatorische functie vernauwt zich de speelruimte en ontstaan er (functionele) machtspelletjes en (on)gerichte vormen van (verbale) agressie. Steeds heeft de mens te kiezen tussen meerdere manieren van ‘afstemming’ met elkaar, tussen de polen van het samenspelen of elkaar bevechten. In het verlengde daarvan kunnen wij taal en stilte, symbolen en rituelen meer instrumenteel of ritueel hanteren in vormen van strategisch (concurrerend en instrumenteel) of sociaal (coöperatief en wederkerig), samenspel.
Gemeenschapsvorming ontstaat door rituele en sociale vormen van samenspel, door te delen in elkaars levens. Samenspel als levenskunst door juist relationele in plaats van functionele verbanden te benadrukken. Dat verschil is te zien door de wijze waarop mensen efficiënt samenwerken dan wel feestelijk aan een spel of viering deelnemen! Tijdens carnaval ontstaat er een narrige omkering van de normale orde (Muijen, 2014). In die zin is carnaval meer dan alleen een jaarlijks terugkerend volksfeest. De nar vertegenwoordigt de relationele kwaliteit oog te hebben voor ‘het andere’, voor wat door normerende kaders buitengesloten wordt. De open sfeer tussen kaders maakt het mogelijk te onderkennen hoe mensen — verschillend al naar gelang sociale en culturele contexten — maskers op- en afzetten.
sociale maskers uit Mens, ken jezelf Maskeradespel foto Joke Koppius
Bijzonder van genoemde filosofische voorbeelden van existentiële levenskunst is dat daarin vooral de dialoog als vorm is ontwikkeld waarin mensen aan en met de ander zich zelf leren kennen. Naar Herakleitos’ wijsheidsspreuk dat je niet twee keer in dezelfde rivier kunt treden, komt de mens veranderd uit een ontmoeting tevoorschijn.
Filosofen van de dialoog en de relatie, zoals Buber en Levinas, benadrukken ieder op eigen wijze wederkerigheid als drager van menszijn en samenleven. Die visie laat een dominante visie op ‘autonomie’ en de maakbaarheid van het (samen)leven kantelen en is voor veel mensen inspirerend. De filosoof Gadamer spreekt over ‘horizonversmelting’ als een manier om ieders beperkte horizon van persoonlijke en collectieve meningen te overstijgen in een dialogisch-hermeneutisch proces van begripsvorming. Waarlijk een waagstuk, een poging tot verbinding in een schurend proces van betekenisgeving, juist ook door aandacht te schenken aan verschillen.
In een lezing met de titel Die Aktualität des Schönen: Kunst als Spiel, Symbol und Fest, die Gadamer hield in 1974, vertelt hij over de bijzondere rol die symbolen spelen. Meer dan alleen in de schilderkunst, ook in fenomenen zoals het feest en het spel en in de alledaagse kunst elkaar in sociale contexten te kunnen begrijpen. Deze kunst van het duiden en betekenis te geven aan het leven had hij al eerder in zijn hoofdwerk Wahrheit und Methode (1960) als hermeneutiek uitgewerkt: waarheid is geen eigenschap van een tekst of oordeel, maar geschiedt ‘tussen’ mensen.
In de lezing geeft hij een hermeneutische duiding van de betekenis van symboliek door in te gaan op de etymologie van het woord. Symbool betekent letterlijk het samenbrengen van delen die tot een geheel behoren. Deze betekenis zou teruggaan op een oud gebruik — dat uiting geeft aan de deugd der gastvrijheid — om na een gastmaal een stuk eetgerei te breken en een scherf mee te geven aan de gast, ten teken dat deze en diens kinderen tot in de derde generatie welkom zijn! Dit gebruik kunnen we zien als een symbolische rituele handeling het goede leven met elkaar als gemeenschap vorm te geven. Door met elkaar een taalspel, culturele waarden en sociale codes te ontwikkelen, ontstaat er een gewoontewet (de nomos). Toch hebben de morele regels zelf niet het laatste woord maar bestaat de basis uit vertrouwen (Nussbaum, 2001). Op die breekbare grond voor het goede ontstaan levensvormen waarin mensen deugden beoefenen, zoals gastvrijheid en moed, die volgens wijsheidstradities voortkomen uit een universele bron van mens-zijn door zich te verbinden met een kosmische ordening (de logos). Ook Nussbaum (2014) betoogt dat een rechtvaardige samenleving niet zonder liefde kan! Binnen en buiten, beneden en boven met elkaar afstemmend, houdt een gemeenschap het sociale weefsel en het goede leven in stand.
Onschuld behoort het kind toe en een vergeten, een opnieuw beginnen, een spel, een vanzelf draaiend Rad, een eerste beweging, een heilig “ja” zeggen.
Vergelijkbaar en toch anders dan Koplands gedicht spreekt Nietzsche over drie transformaties van de geest. Levenskunstig gezien kunnen we deze ook als fasen van menswording begrijpen, waarin de mens in toenemende mate vrijheid realiseert. In dichterlijke beelden schetst hij een proces van vrijwording van … naar vrij-zijn tot … In Over de drie transformaties van de geest beschrijft hij hoe de geest zich ontwikkelt van kameel, die alle morele plichten loyaal als lid van de gemeenschap en lastdier draagt. Tot leeuw, die deze lasten met een levenskrachtig ‘neen’ van zich afschudt en als het ware brult ‘ik doe wat ik zelf wil als koning in mijn eigen koninkrijk’. Evenwel vermag noch de leeuw noch de kameel nieuwe waarden te scheppen. Daartoe is een nog vrijere staat van de geest nodig: die van het spelende kind, zoals in het citaat verwoord, van een ‘onschuldig en heilig ja zeggen, een eerste beweging’! Hoewel Nietzsche hier geen expliciete filosofische duiding aan geeft (het betreft een vrij korte passage van niet meer dan twee bladzijden) lijkt de derde transformatie van de geest voorwaardelijk te zijn voor een inter-cultureel spel van waardecreatie.
In meerdere culturen zijn religies en wijsheidstradities ontstaan, die een onbaatzuchtige vorm van liefde en medemenselijkheid uitdragen. Dit inzicht biedt een sleutel voor het interpreteren van vergelijkbare symboliek in de zin van elementaire praktijken voor het ontwikkelen van openheid en inter-esse (letterlijk: tussen-zijn). In deze elfde van de reeks Levenskunst en levensgeluk, kom ik terug op de stellingname hoe de reeks begon, met een variatie op een bekend levensmotto: “Het spirituele is politiek — het politieke is spiritueel!”. Het doel van de reeks was te onderzoeken hoe de traditie van filosofische levenskunst (begrepen als een wijsheidstraditie) kan bijdragen aan de ontwikkeling van een ethisch-politiek bewustzijn.
In het voorlopige antwoord dat ik hier schets, in de vorm van het Rad van interculturele levenskunst, is er ook een omgekeerde beweging ontstaan: symboliek, rituelen en (mythische) verhalen uit wijsheidstradities zijn te verstaan als vruchten van en ingrediënten voor een interculturele levenskunst. Waar de culturele verschillen kleurrijk langs het Rad een plek krijgen, kan interculturele levenskunst helpen een gevoel te ontwikkelen voor het gedeelde motief van liefdevolle wijsheid, de quintessence van wijsheidswegen, zichtbaar als de ‘leegte’ tussen de vormen en als spil van het Rad.
Rad van interculturele levenskunst
De vooronderstelde samenhang is in die zin geschetst als een ontwikkeling van ‘de multiculturele samenleving’ naar inter- en naar transculturele levensvormen (bijvoorbeeld door het beoefenen van een interculturele dialoog; door het maken en beluisteren van wereldmuziek).
De vooronderstelde samenhang tussen het spirituele en het politieke domein en de geschetste ontwikkeling naar een (wenselijke) verbinding tussen culturen zou kunnen betekenen dat een rechtvaardige politieke ordening op wereldschaal pas mogelijk is wanneer er een substantieel deel van de wereldbevolking levenskunst praktiseert op persoonlijk, relationeel en spiritueel vlak (compassie en bewustzijnsontwikkeling).
Analoog aan het proces van globalisering, waardoor steeds meer mensen zich over de aarde en tussen culturen hebben te verplaatsen, bestaat er de noodzaak de nomadische levensstijl tot een levenskunst te verheffen. Dat vraagt een kanteling van ‘vaste’ (cultuur-, religie- en natie-) gerelateerde identiteiten naar een vloeibare, interculturele of mondiale identiteit als medebewoner van moeder aarde. In plaats van de verkrampte aanspraak op verworven rechten en grondgebieden, roept interculturele levenskunst op tot een herverdeling van gronden, kapitaal en bezit. Bijvoorbeeld door de toenemende (on)vrijwillige migratiestromen te zien als een elementair grondrecht zich over de aarde te mogen verplaatsen.
Spel is van alle culturen en tijden, foto Miny Verberne uit de game Quest for wisdom
Daartoe is internationale wet- en regelgeving nodig op basis van een morele agenda (relationele ethiek, Wijffels, 2012) en het ontwikkelen van levenskunstige praktijken zich tussen verschillende culturen en tradities te kunnen bewegen.
Dit zou een invulling kunnen geven aan het perspectief van glocalisering (Couwenberg, 2016) en het ideaal van wereldburgerschap, zoals dat in de 8e bijdrage is beschreven als een proces van kuddegeest naar kosmopolitisme. In deze bijdrage heb ik geschetst hoe die ontwikkeling enerzijds een proces van het zich dé-identificeren veronderstelt, — het zich minder met één bepaalde culturele of religieuze en (nationale) traditie te identificeren. Anderzijds is het nodig verbinding door inter- en transculturele levensvormen (gedeelde vieringen, deugden, verhalen, rituelen en symboliek) te ontwikkelen.
Een terechte kritiek op huidige vormen van (westerse, filosofische) levenskunst is dat ze veelal eenzijdig individueel van toon en inzet zijn (Rizzuto, 2014b). Daarom zijn er sociale en creatieve (spel- en dialoog-) levensvormen voor een ‘laatmoderne’ (elementaire, mediale, transculturele) levenskunst nodig. Die levensvormen zouden de wenselijke kanteling naar een relationele (deugd-)ethiek kunnen helpen vormgeven. In plaats van een set van universele deugden na te streven, heb ik in deze bijdragen een meer elementaire, verbindende basis voorgesteld. Het open hart (pathos), het — voorbij de oppervlakte — ziende oog (mythos) de hand van ontmoeting en cocreatie (ethos) èn de spiraal die menselijke en kosmische ritmen en ‘ademhaling’ op elkaar afstemt (logos als onontbeerlijke scharnierpunten voor menswording (worden wie je bent) en gemeenschapsvorming op globale (kosmopolitisme) èn locale schaal (‘small is beautifull’). Cruciaal voor het ‘opschalen’ van een individuele levenskunst naar sociaal-culturele contexten is inzicht in de wijze waarop sociale maskers op verschillende wijzen zowel een menselijk gelaat erachter verhullen als (cultuur-specifieke) relationele kwaliteiten onthullen!
Spelen is van alle tijden — van de kindertijd (der mensheid) tot de ouderdom en het einde der tijden. Het hoort bij de menselijke aard en de wijze waarop mensen zich groeperen in cultuurgemeenschappen. Dit perspectief heeft Huizinga in 1938 op basis van lezingen die hij hield in Zürich, Wenen en London uitgewerkt tot het concept van de Homo Ludens (Huizinga, 2008).
de homo ludens ofwel de spelende mens[6]
Op cultuurfilosofische en historische wijze beschrijft hij hoe culturele velden zoals rechtspraak, oorlogsvoering en wetenschappelijke debatten wortelen in de natuurlijke aard van mensen zich spelend (ludisch) tot elkaar te verhouden, als homo ludens. Van het brood en spelen in het Romeinse theater tot de religieuze cultus en sociale rituelen, van kinderfeestjes en traditionele (bord)spellen tot sport als vorm van competitief spel en andere meer op samenwerking gerichte spelvormen. Wanneer ze toen al waren ontwikkeld zou hij zeker ook een hoofdstuk hebben gewijd aan het hedendaagse digitale ‘gamen’.
Een ‘ludische’ invalshoek laat zien dat culturele spelvormen en regels niet als ‘absoluut’ en ‘a-historisch’ opgevat kunnen worden — als van een externe autoriteit afkomstig of door een goddelijke interventie of openbaring verkregen. Juist door inzicht te ontwikkelen in de historische en (inter)culturele context waarin spelregels zich ontwikkelen, ontstaat er ruimte voor interculturele levenskunst. Door de bril van deze metafoor kunnen we culturen zien als historisch gegroeide vormen van samenspel.
Spel en dialoog zijn interculturele levensvormen die een speelruimte kunnen bieden met elkaar te leren hoe een gemeenschappelijke leefruimte spelend te begrenzen. Door zo de waarde van eens gekozen spelregels te relativeren en open te staan voor andere mogelijkheden en verschillen, kan men levenskunstige kwaliteiten beoefenen. Door elkaar te ontmoeten in een gemeenschappelijk speelveld en de bereidheid de ander binnen te laten: dat vraagt een zich openend hart en het zien van de ander (het oog); door af te stemmen(de spiraal) en een gemeenschappelijke richting te vinden om handelend te veranderen (de hand. Deze kwaliteiten zorgen ervoor dat mensen als homo ludens met elkaar ladders en bruggen vormen voor het vinden van gedeelde waarden, verhalen en rituelen, vieringen en samenwerking. De mens als speler ont-dekt speling in de ogenschijnlijk vaste regels van het (organisatie)spel: de ruimte om een rol anders en verrassend, schurend en gelaagd, tragisch of met humor te spelen.
Het vraagt een derde weg tussen het verabsoluteren van de eigen culturele mythen en een rationalistisch ondergraven van de waarde van mythen van andere culturen. Deze derde weg van interculturele levenskunst leert hoe in de mythische (religieuze) verhalen van andere culturen wijsheid te ontdekken. Dat kan alleen wanneer mensen zich uit het eigen culturele referentiekader weten te bevrijden. In plaats van het eigen kader als een exclusieve waarheid te zien, erkent men de relativiteit van perspectieven.
Juist het herkennen van verwante symboliek kan hierin helpen. Door mythen en rituelen en andere vormen van symbolische verbeelding niet letterlijk te nemen (als een exclusieve waarheid) maar als symbolische wegwijzers hoe zich te bevrijden uit een mentale staat van gevangenschap.
De symbolische invalshoek (Berk, 2003) leert dat het rationalistische wegwuiven van de waarde van mythische verbeelding een miskenning is. De rituelen en vieringen, symboliek en mythen uit verschillende culturen en tijden kunnen ook nu nog oriëntatie geven op de levensreis. Niet als definitieve (afgesloten) antwoorden maar richtinggevend voor levensvragen; begrepen met een open geest, zonder culturele oogkleppen. Door culturele blindheid bevangen geloven mensen veelal alleen (letterlijk) in eigen mythen en rituelen en noemen dit dan ‘geloof’. (Campbell, 2003) Dat ze door ‘goddelijke openbaring’ zijn verkregen geldt veelal als ultiem argument voor de waarheidsaanspraak. Een gevolg is vaak dat de religieuze mythen uit andere culturen als kinderlijk, gevaarlijk, slecht of dom worden gezien.
Mensen die in een religieuze identiteit zijn opgegroeid of zich daartoe hebben ‘bekeerd’ staan onder een dergelijke sociale druk de religieuze vertellingen en eigen mythen letterlijk te nemen en die van andere groepen of culturen als ‘bijgeloof’ te veroordelen. Zo werden de rituelen en mythische verhalen van Germaanse en Hellenistische culturen door de christelijke leer als ‘heidens’ afgeserveerd. Het dogmatisch onderschrijven van ‘het echte geloof’ geeft veeleer uiting aan een repressieve sociale groepsdynamiek en machtspolitiek (met een verdeel-en-heers-strategie, in- en uitsluitingsmechanismen door sociale codes wie er wel en wie niet bij horen) dan dat het blijkt geeft van het laten ‘geschieden van waarheid’ tussen mensen. In het spoor van een hermeneutische benadering leert filosofische levenskunst de beelden en verhalen niet naïef realistisch te beluisteren; de dogma’s, parabels en profetische beelden van geloofssystemen niet ‘letterlijk’ te geloven, maar als symbolische vormen van wijsheid.
naaktheid als symbool: Het laatste oordeel van Jheronimus Bosch [7]
Vanuit een perspectief van interculturele levenskunst verwijzen de mythische verhalen van de ‘weg van de held’ en de mythische symboliek der natuurlijke elementen naar een dieptedimensie van elementaire openheid, medemenselijkheid en onbaatzuchtige liefde. Mensen van diverse culturen lijken die dieptedimensie met elkaar delen, terwijl de articulatie daarvan cultuurspecifiek is ingekleurd. Zo staat het beeld van naaktheid in sommige mythische verhalen voor ‘de ware menselijke aard’, zoals in de gnostieke richting van het christendom (Moerland, 2992, p. 62, 67), terwijl juist het gekleed zijn in andere vertellingen verwijst naar een moreel goede levenshouding. Dit beeld staat volgens een islamitische wijsheidstraditie (Wessels, 2001, p. 105) symbool voor de vroomheid, die is verworven nadat de kleren van Adam en Eva bij het verlaten van het paradijs waren weggevlogen. De profeet zou op een nachtelijke hemelreis zijn gekleed in twee kledingstukken; namelijk de faqr—, de kleren van armoede en van vertrouwen op God. In een droom verscheen aan de mysticus Ibn al-’Arabi de vrome wijsheid in de vorm van de tweede kalief ‘Umar, die een ‘voldoende lang kleed’ droeg,— dat wil zeggen dat hij vroom genoeg was.
De invalshoek van filosofische levenskunst wijst op een derde weg tussen een naïef of dogmatisch geloof in symboliek uit een bepaalde culturele invalshoek èn een wetenschappelijk perspectief, waarin de mythisch-religieuze verbeelding (weg)verklaart wordt. Als magie en bijgeloof, als fictie om het leven beheersbaar te maken. De interculturele derde weg leert hoe die fenomenen en verhalen op symbolische wijze te interpreteren. Dan hoeven we niet te geloven dat er geesten en goden letterlijk zo bestaan als verbeeld. Symbolisch vertellen de mythische verhalen over de levenskunst goed te navigeren tussen morele en spirituele krachten (zoals wraak, eer, moed, inzicht, vertrouwen) in onderstromen van de ziel, als krachtenvelden van (menselijk) samenleven. Met een open geest en langs een filosofische (onderzoekende) weg zijn er interculturele ‘symbolische wegwijzers’ aan de mythische verhalen te ontlenen voor de queeste in het labyrint van het leven.
de weg van de heldin Arachna tussen overmoed en angst[8]
Zo staat in veel Griekse mythen te lezen dat mensen door goden gestraft worden voor hun (te) vrijmoedige daden, bijvoorbeeld in de Oedipus mythe en in de verhalen over Arachna en Tantalus. Vanuit een levenskunstig perspectief is dit mythische motief van goddelijke (morele) bestraffing te begrijpen als verwijzend naar de levensvraag hoe goed om te gaan met mentale en morele kaders. Hoe te laveren tussen de goddelijke vrijheid zichzelf de morele wet te stellen (auto-nomos) en een mentale staat van gevangenschap waarin men zich door anderen de les laat lezen? Nietzsche betoogt als cultuurcriticus dat christelijke dogma’s, zoals de erfzonde en de dogmatische uitleg van de leer der naastenliefde, de mens klein maakt.
Eenzelfde mentale reflex van het zich moreel schuldig voelen als mens kan evenwel ook uit niet-religieuze motieven ontstaan, met name in de context van een autoritaire cultuur en hiërarchische organisatiestructuren. De weg van de mythische held(in) vraagt van mensen de plek der moeite te betreden en expressie te geven aan morele gevoelens van (wan)hoop en vrees, schuld en boete, eer en vergelding, verraad en wraak. Getransponeerd naar menselijke verhoudingen vertellen de mythen hoe mensen zichzelf beklemmen èn elkaar gevangen houden in mentale kaders van culturele taboes en sociale codes. Door de machthebbers en het dominante culturele referentiekader een goddelijke status te geven die mensen de (morele) wet mogen voorschrijven, blijft men in de tredmolen van een kleinzielig bestaan van (on)macht en afgunst, krenking en wraak, schaarste en eerzucht. Filosofische levenskunst roept de mens op zich te bevrijden door het ontwikkelen van een ruimere identiteit (ken u zelve!) en met de moed en kracht van een ‘innerlijk adeldom’ uit de tredmolen van mentale en sociale gevangenschap te breken.
De levenskunstige motto’s ‘ken u zelve’ en ‘word wie je bent’ reiken een sleutel aan de mythische verhalen symbolisch te verstaan als beproevingen op de levensweg. Die ‘proeven van bekwaamheid’ hebben held-inn-en te doorstaan wanneer ze ‘even machtig als de goden’ het leven zelf ter hand nemen. Door de mythische thema’s vanuit een perspectief van interculturele levenskunst te lezen weerspiegelt de weg van de held(in) het openen van de eigen ziel: alleen zo is de oproep te horen de eigen bestemming te vinden; moedig en nomadisch de wegen in het labyrint te bewandelen. Verplaatst naar de actualiteit gaat dit mythische motief over wat eenieder te doen staat in het leven; hoe een passende plaats in het grote geheel (de samenleving) te vinden door te woekeren met je talenten en samen met anderen bij te dragen aan ecologische en interculturele verbindingen.
Met het wetenschappelijke wegrationaliseren van de mythische verbeelding raken we als het ware van de regen in de drup. Waar een naïef geloof in de verhalen ons in de ban van een magische of religieuze betovering houdt, raken we mythische verhalen als dragers van wijsheid kwijt en komt er een ander determinisme voor in de plaats.
Een rationalistische natuurwetenschappelijke benadering heeft de mens technieken gebracht die het leven aangenaam en beheersbaar (lijken te) maken. Wanneer men eenzijdig die weg van beheersing en zekerheden bewandelt en alles in het leven onder controle willen houden uit angst voor het ongewisse, sluit men zich af voor belangrijke kwaliteiten van het leven. In plaats van de geesten van de voorouders en de natuur(goden) van weleer, kunnen dan andere geesten de mens gaan beheksen. Niet langer de wil van de goden maar het geloof in determinerende natuurkundige structuren, zoals bijvoorbeeld ‘het geloof’ wij zijn ons brein.
Het rationalisme als weg van bevrijding uit bijgeloof (het verlichtingsmotief), lijkt zich tegen de mens te hebben gekeerd. Er ontstaat afhankelijkheid van de technische hulpmiddelen die ons zouden moeten dienen. Dan kunnen mensen paradoxaal genoeg de slaaf worden van de zelf ontworpen instrumenten, zoals knellende kaders in het onderwijs en dwang van protocollen in de gezondheidszorg; de vanzelfsprekendheid waarmee organisatie- en ict-systemen worden ‘uitgerold’.
mentale kaders zijn als ketens; werkende slaven in een mijn. Geschilderd op een aardewerken plaquette in Korinthe [9]
Deze en andere vormen van technocratisch determinisme dreigen het avontuurlijk mogen dolen in het labyrint van het leven onmogelijk te maken. Het volle leven vraagt het bewandelen van een weg van overgave, van een spontane, open en avontuurlijke zijnswijze. Het nieuwe technocratische imperatief — met verboden op lummelen en eendimensionale geboden van ‘regel is regel’ — vertoont filosofisch gezien als ‘levensscript’ een parallel met de predestinatieleer. In plaats van een archaïsche mythisch-religieuze verbeelding ontstaan er andere vormen van mentale gevangenschap.
Hoewel de scripts inhoudelijk zeer verschillend mogen zijn, gaan beide uit van een buiten zichzelf geplaatste autoriteit, die de verantwoordelijkheid in het (samen)leven overneemt. Een existentiële visie ziet die verantwoordelijkheid als onvervreemdbaar en roept de mens op tot de levenskunst het leven in eigen hand te nemen. Het afschuiven van de eigen verantwoordelijkheid naar een extern (wetenschappelijk, sociaal of religieus) gezag is filosofisch gezien een vorm van ‘kwade trouw’ (zoals Sartre dit existentialistisch noemde). Of een levenskunstige ‘zonde’, in de zin van het missen van waar het in het leven om draait (het gericht zijn op het ‘centrum’ in het labyrint). De ‘oproep’ in mythische verhalen is daarom filosofisch te verstaan als de kunst waarlijk mens te worden en verantwoording te nemen voor het leven, in plaats van deze af te schuiven op een goddelijke instantie of op genen en hersenstructuren.
Filosofische levenskunst roept de mens op de creatieve spanning tussen bepalende ‘hogere machten’ (geloofsystemen, organisatiestructuren, culturele kaders) en het ideaal van zelfbepaling te gebruiken als een speelruimte tussen mensen, voor het ontwikkelen van relationele autonomie. Speelruimte creëren vraagt ook ruimte in zichzelf, een vrije en open houding als mens, en de relationele kunst een goede koers samen met vallen en opstaan te ontdekken! De oproep ken uzelve betekent daarom ook de (vreemde) ander (in zichzelf) te leren kennen door bijvoorbeeld de angst te overwinnen uit het collectief te worden gestoten bij het aankaarten van onrechtvaardige (organisatie-) spelregels. Of door voor verbroedering te kiezen waar dat tegen een agressieve of egoïstische reflex ingaat.
Levenskunst in tijden van globalisering is niet alleen uitgestrekt in de tijd, als een levenslange opgave persoonlijke en publieke, spirituele en politieke aspecten van levensgeluk met elkaar te verbinden. Ook in een ruimtelijke zin vraagt het oriëntatie in relatie tot andere culturen in Oost en West, Noord en Zuid. De eenzijdige reflex van innovatie en constante verandering verdient een tegenwicht in het wijze behoud van wat goed is gebleken, wat de tand des tijds heeft doorstaan.
Kaft van het boek De Wereld van De Wachter
Voor de ontwikkeling naar een mondiaal bewustzijn is er zowel een filosofisch kader nodig om veranderingen te kunnen duiden als een (symbolische) taal van de ziel, die mensen in het hart kan raken en, met de woorden van Gandhi, kan motiveren zelf de verandering te zijn die zij wensen te zien in de wereld. Zoals we over “Het Onzichtbare Engagement” kunnen lezen in “De Wereld van De Wachter (2016, pp. 88-90):
“Onbetaalde inzet, het meermaals of regelmatig uitoefenen van een onbaatzuchtige daad, wordt ondanks zijn potentieel niet meegerekend in economische modellen. Zouden we daarover niet verontwaardigd moeten zijn? Onbetaald werk is engagement van het zuiverste soort en zou het miskende kloppende hart van de economie, de samenleving en ons mens-zijn kunnen zijn. Het is een dagdagelijks staaltje engagez-vous zonder magie, tussen hebzucht en harmonie. (…) Dat de waarde van vrijwilligerswerk wordt onderschat, heeft dus te maken met het feit dat vrijwilligerswerk een andere soort waarde betreft dan de dominante waarde. Hier vinden we weer de tegenstelling tussen de grote bestaande structuren en de micro-alternatieven. Hier zijn het de mensen zelf die vanuit hun eigen kern ageren, niet vanuit een economische waarde maar vanuit een maatschappelijke waarde pur sang. Wanneer we de impact van vrijwilligers op sociale cohesie, burgerschap of maatschappelijke verbinding in rekening brengen bij ons maatschappijmodel, komen we uit bij een waarde van onmetelijke grootte. Wordt het niet tijd om die waarde de plaats te geven die ze verdient? Dat kunnen we door het engagement terug te claimen. Dat kan op een heel kleine manier gebeuren. De kleinste daden van medemenselijkheid zijn dikwijls de krachtigste.”
Pas wanneer we ‘de vreemde ander’ niet meer als ‘de vijand’ zien maar als een mens met een herkenbaar verlangen naar levensgeluk en een hart dat bloeden kan, is er een vruchtbare voedingsbodem gelegd voor interculturele levenskunst. Voorbij tegenstellingen tussen wij en zij, door het bewandelen van een ‘wijze middenweg’; in plaats van de grijze weg van onverschilligheid — of van extreme wegen van fundamentalisme en geweld. Er lijkt mij in dit proces geen ‘eindpunt’ te bestaan.
Een interculturele levenskunst betekent daarom de levenslange opgave de historisch en sociaal gevormde lagen van culturele identiteiten met een existentiële dieptedimensie te verbinden. Deze dimensie manifesteert zich als weerklank, als elementaire zieleroerselen — zoals ontroering en bekommernis, weemoed en heimwee — als een resonantie van de levenskunstige oproep tot menswording en gemeenschapsvorming.
Die oproep vraagt existentiële kwaliteiten te ontwikkelen. Dat kan door gehoor te geven aan de gulden regel der moraal uit de verschillende wereldreligies. Hierover vertellen de mythische verhalen zonder dogmatisch te zijn over heldenmoed die nodig is beproevingen op de levensreis te doorstaan. Interculturele levenskunst verzamelt uit die verhalen en wijsheidstradities zoals mystiek, gnostiek, confucianisme en daoïsme ingrediënten voor visies en oefeningen hoe existentiële kwaliteiten te ontwikkelen. Dat kan door bepaalde activiteiten die verbinding bevorderen, zoals het samen zingen, mediteren of wandelen. Naast de verbondenheid met de natuur werken creatieve activiteiten stimulerend om ontvankelijk te worden voor rust en ruimte; voor het ervaren van diepte en stilte onder het alledaagse doen en laten.
Een mogelijkheid om een transformatieve en transculturele taal te ontwikkelen biedt symboliek: van de vijf natuurlijke elementen en de elementaire symboliek van het oog dat niet wegkijkt maar de ander ziet, het openen van het hart, de spiraal van het resoneren tussen binnen en buiten, onder en boven, de hand van handelend veranderen en elkaar willen ontmoeten en de lemniscaat voor de kunst van dialoog en betekenisgeving. Door ruimte te geven in èn tussen mensen, aan kleine initiatieven van wederzijdse belangen; met gedeelde feesten en aanstekelijke verhalen en vieringen voor en door mensen van verschillende culturen.
[3] Bron: https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/e/ef/Jan_Cossiers_-_Prometheus_Carrying_Fire.jpg
[6] Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Homo_ludens#/media/File:Joan_Huizinga,_Homo_ludens_maitrier.jpg