Civis Mundi Digitaal #57
Het is beangstigend dat de reputatie van Poetin als sterke man ook in het westen door opvallend veel mensen met instemming begroet wordt, aldus een columnist in een recent artikel over de stand van zaken van de westerse democratie, waarin hij dat nader toelicht. Na al 18 jaar aan de macht is Poetin opnieuw tot 2024 als president van Rusland gekozen. Daarmee wordt hij 24 jaar de facto de belangrijkste machthebber van het grootste land ter wereld. Een prestatie van formaat.
Een van de bewonderaars van Poetin als sterke man is ook de politicoloog Sid Lukkassen, die Civis Mundi zopas een artikel stuurde met een opvallend pleidooi voor een verlichte autocratie, die hij als tegenhanger verkiest boven de volgens hem voor de have-nots ontoegankelijk gemaakte macht van de westerse democratie. Die reduceert hij zonder meer tot een pure technocratie, waarin kleine elites onderling de macht verdelen en elkaar de bal toespelen. Hij signaleert daarmee een tendens die onder naar extreem-rechts neigende populistische partijen en burgers weerklank vindt en aanhang wint. Ik heb dit opvallende pleidooi opgenomen, om dit terugkerende verlangen naar een autoritair opererende sterke man opnieuw ter discussie te stellen. We moeten dit verlangen niet doodzwijgen, maar als uitdaging van de liberale democratie kritisch en nuchter onder ogen zien. Ik beperk mij hier zelf tot een eerste commentaar, met als primaire vraag: wat verdient de voorkeur, een liberale of een autoritaire democratie? Ik neem aan dat mijn opponent met verlichte autocratie een autoritaire democratie bedoelt. Want autoritaire regimes gebruiken tegenwoordig ook formeel de democratie (verkiezingen) als politieke grondslag van het autoritaire gezag.
Als je als westers intellectueel een pleidooi wil houden voor zoiets controversieels als een autoritair bewind, dan moet je wel met een intellectueel goed onderbouwd betoog op de proppen komen. Want je wordt dan met uiterst kritische blik gelezen. Dat heeft de schrijver van dit pleidooi echter verzuimd. Zijn stuk blinkt uit door een serie vlotte beweringen zonder adequate politieke onderbouwing. De eerste alinea staat al bol van loze beweringen. Hij werpt zich op als exponent van de have-nots, voor wie een charismatische vaderfiguur aantrekkelijker is dan een rechtsstaat, die in feite niet meer is dan een anonieme bureaucratie met regenteske kliekjes, die achter de schermen de macht uitoefenen. Waar deze en andere stelligheden op gebaseerd zijn, blijft duister. Conclusie van zijn betoog: bij gebrek aan werkelijke democratie gaan burgers verlangen naar autoritaire leiders. Dat is echter niet meer dan een veronderstelling, die niet met de nodige argumenten toegelicht wordt.
Dit lezende denk ik onwillekeurig aan de Duitse socioloog Robert Michel, de bekende bedenker van de ijzeren wet van de oligarchie, die volgens hem de praktijk van de liberale democratie continu bedreigt en onder druk zet. Vanwege de treurige effecten van die ijzeren wet is deze socioloog zelfs in de ban geraakt van het fascisme, en daarmee van zijn oorspronkelijk radicaal-democratisch geloof afgevallen. Hij eindigde onder het regime van Mussolini als een van de kopstukken van de fascistische faculteit van politieke wetenschappen aan de Universiteit van Perugia. Als echte democratie toch een illusie is, kon men, zo vond hij, maar het beste kiezen voor de realiteit van een oligarchisch bewind onder leiding van een charismatisch leider. Sid Lukkassen zegt in feite ook iets dergelijks.
Hoewel ik zelf die treurige effecten van de ijzeren wet van de oligarchie in Civis Mundi vaak onder ogen heb gezien en gekritiseerd, en op grond daarvan de monopoliepositie van de representatieve democratie ter discussie heb gesteld, evenals de particratie die daar hand in hand mee gaat, is dat nog geen reden de liberale democratie met haar in politiek en moreel opzicht aantrekkelijke eigenschappen te verruilen voor een autoritair bewind, juist ook vanwege de vrijheidsrechten die zij biedt, en die ons in staat stellen de praktijk van de liberale democratie kritisch te volgen, en zo nodig er met de nodige kritiek op te reageren.
Liberale democratie is en blijft in de praktijk steeds onvolmaakt en problematisch. Maar geldt dat niet voor alle grote politieke ideeën? Wel heeft Michel op saillante wijze in het licht gesteld dat democratie als regeringsvorm juist vanwege haar hoge pretenties een uiterst kwetsbare manier van regeren en besturen is.[1] Ook in liberale democratieën is de politieke klasse niet zelden geneigd het staatsapparaat als zijn eigendom te beschouwen en dienovereenkomstig ten eigen bate te manipuleren en te benutten in plaats van zich als rentmeester van het volk te gedragen. De economische theorie van politieke besluitvorming bevestigt dat ook. Die theorie is van Amerikaanse origine en vindt daar de nodige empirische onderbouwing.
Men hoeft geen marxist te zijn om te onderkennen dat de geloofwaardigheid van de Amerikaanse liberale democratie als wereldmodel al jarenlang ondermijnd wordt door de symbiose van de politieke klasse met het grootkapitaal en de onevenredig grote invloed die kopstukken van dat grootkapitaal daardoor kunnen uitoefenen op het overheidsbeleid. Zij kunnen dat doen dankzij hun financiële bijdragen ter bestrijding van de excessief stijgende campagnekosten van politieke partijen en politici aldaar. Dat leidt tot veel politieke apathie, vooral onder lagere inkomensgroepen, zoals blijkt uit het feit dat niet-geregistreerde kiezers in de VS liefst 30 procent van het electoraat uitmaken en dat bij verkiezingen gemiddeld slechts de helft van de kiezers komt opdagen. Het zijn bovendien verkiezingen, waarbij inhoudelijke thema’s en discussies overschaduwd raken door steeds meer nadruk op entertainment, show en het grote geld als bepalende factoren. Vandaar dat enige scepsis over de Amerikaanse democratie als wereldmodel niet zonder reden is[2].
Het begrip ’democratie’, stelt de historicus H.W. von der Dunk[3], behoort tot de troebelste in de bagage van politici en historici, die toch al aan troebele termen zo rijk is. Dit is wat kras uitgedrukt, maar op de keper beschouwd een serieus te nemen stellingname.
Harde kern van democratie als regeringsvorm is zoals uit bijna alle democratische grondwetten blijkt, de volkssoevereiniteit als democratisch grondbeginsel en de heerschappij van de volkswil als uitvloeisel daarvan. In het algemeen kiesrecht is dat juridisch operationeel gemaakt. In een resolutie van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa[4] is democratie eens gekarakteriseerd als ‘an open, never-ending process in which the freedom of all citizens to affect their own lives should be increased’. Het is een dynamische opvatting van democratie, die ik van harte onderschrijf. Zij noopt tot kritische reflectie op het democratische gehalte van eenmaal gevestigde liberale democratieën en tot periodiek onderhoud en verbetering ervan.
De invoering van algemeen kiesrecht in Nederland is daar jarenlang van heel beperkte betekenis geweest onder invloed van een sterk verzuilde samenleving die op politiek terrein gestalte kreeg in een pacificatiedemocratie waarvan de goede werking in feite berustte op een vergaande mate van politieke lijdelijkheid van de burger.[5] Sinds de jaren ‘60 is daar een politieke vernieuwingsbeweging op gang gekomen met de bedoeling het democratisch gehalte van het gevestigde politieke bestel op te voeren. Maar dat heeft vooralsnog te weinig of geen effect gehad. Zoals opnieuw bleek laat het politieke gebeuren zich maar moeilijk onttrekken aan de bekende oligarchische tendens van Robert Michel, het samentrekken van macht in handen van weinigen.
In westers-liberale representatieve democratieën krijgt de machtsongelijkheid tussen regeerders en geregeerden, die zich in premoderne samenlevingen in autoritair-hiërarchische politieke structuren manifesteert, een nieuwe legitimatie in de vorm van een politieke elite of klasse die formeel het in principe soevereine volk vertegenwoordigt, maar in de praktijk op eigen titel en verantwoordelijkheid bepaalt wat het volk verondersteld wordt te willen en daarbij niet zelden niet nalaat eigen belangen en opvattingen tot gelding te brengen wat nog al eens ontaardt in verschillende gradaties van politieke corruptie, fraude en onoorbare vormen van belangenverstrengeling. Juist in nieuwe, veelal autoritaire democratieën in de niet-westerse wereld is dat schering en inslag. Dat de relatie tussen kiezers en gekozenen ook in liberale democratieën telkens opnieuw onder spanning komt te staan en ondermijnd raakt door onderlinge vervreemding en wantrouwen,[6] is in het licht van de eerdergenoemde ijzeren wet van de oligarchie niet verwonderlijk. Het is een tendens die nog versterkt wordt door de toenemende professionalisering, verambtelijking en specialisering van gekozen elites.
Op de keper beschouwd is representatieve democratie met haar onbeperkte mandaat voor de gekozen politieke elites gedurende een bepaalde periode een democratisch gelegitimeerde eliteheerschappij zoals Rousseau in de 18e eeuw al opmerkte en nadien in Civis Mundi bevestigd is in de eerder al kort gereleveerde democratietheorie van Schumpeter, Dahl e.a. Verkiezingen, zo stellen zij, zijn er niet om de volkswil tot uitdrukking te brengen, maar alleen om een geweldloze circulatie van elites te waarborgen. De volkswil is derhalve veeleer het product van het door politieke elites gestuurde en gemanipuleerde politieke proces. Het is een theorie die men pleegt toe te schrijven aan Schumpeter. De essentie ervan is echter al te vinden in de institutionele staatstheorie van de Franse staatsrechtgeleerde M. Hauriou,[7] gebaseerd als die is op de polariteit tussen leidinggevende elites – in diens terminologie minoritaire machten – die als exponenten van de ‘pouvoir de réalisation’ het beleid bepalen; en de majoritaire macht van het electoraat die beperkt blijft tot het al of niet steunen van concurrerende elites (‘pouvoir de sujétion’).
Particratie – het tegendeel van een participatiedemocratie - uit zich sinds lang ook in de neiging de open competitie bij de verdeling van publieke functies waar de liberale democratie van uitgaat, te beperken door de vorming van politieke netwerken en kartels om zodoende de belangrijkste publieke functies te reserveren voor degenen die tot het eigen politieke netwerk behoren. In bepaalde democratieën - België en Italië zijn daarvan saillante voorbeelden - is dit zelfs ontaard in een de hele samenleving omvattend systeem van politiek cliëntelisme. In die democratieën heeft dat in de jaren negentig tot hevige beroering geleid, in Italië uitmondend in de operatie ‘Schone handen’ en in België in een luide roep om een nieuwe politieke cultuur. De politieke praktijk blijkt echter bijzonder weerbarstig.
In Civis Mundi is de afgelopen jaren regelmatig de nodige kritiek geleverd op de feitelijke werking van de liberale democratie. Maar bij de vraag, wat verdient de voorkeur, een liberale of een autoritaire democratie, kies ik nog altijd onvoorwaardelijk voor een liberale democratie, al kan daar telkens opnieuw het nodige aan verbeterd worden, zoals eerder uitvoerig uiteengezet.
[1] In Nederland heeft hernieuwd besef hiervan onder auspiciën van de NWO geleid tot een omvangrijk onderzoeksprogramma, getiteld: De omstreden democratie
[2] Zie bijv. A. Wolfe, Does American Democracy Still Work?, 2006; en E. Neefs, De Verdeelde Staten. De VS na George W. Bush, 2007
[3] H.W. van der Dunk, Het land van het anonieme conservatisme, Ons Erfdeel, 2, 1981
[4] Zie State of Democracy in Europe, doc. 11203, 26 maart 2007, par. 38
[5] Zie o.a. H. Daalder, Leiding en lijdelijkheid in de Nederlandse politiek, oratie Leiden 1965
[6] Zie wat Nederland betreft M.P.C.M. van Schendelen, Disaffected representation in the Netherlands: a non-affected reappraisal, Acta Politica, 2, 1981; en M.P.C.M. van Schendelen, J.J.A. Thomassen en H. Daudt (red.), Leden van de Staten-Generaal....1981, p. 273; en R. Andeweg en J. Thomassen (red.), Binnenhof van binnuit, 2007. Zie wat België betreft, Manu Ruys, Achter de maskerade: overmacht, schijnmacht en onmacht, 1996
[7] M. Hauriou, Précis de droits constitutionnel, 1929, p. 27