Civis Mundi Digitaal #60
Toon van Eijk heeft een constructieve bijdrage geleverd die op de oplossing van een ernstig probleem gericht is. Wat de analyse van de huidige situatie betreft, is hij het goeddeels met mij eens maar hij biedt ook een uitweg: individuele bewustzijnsontwikkeling. Zijn schema is helder; “Ik denk dat het proces om tot dienstbare, effectieve en efficiënte systemen te komen als volgt verloopt: individuele bewustzijnsontwikkeling → collectieve bewustzijnsontwikkeling → individuele en collectieve gedragsverandering → systeemverandering van binnenuit”. Aan dat schema zitten m.i. enige problematische aspecten en twee daarvan wil ik van een paar kanttekeningen voorzien. Namelijk het ‘primaat’ van het individu en het ‘collectieve bewustzijn’.
Primaat van het individu
Zijn stelling is dat “mijns inziens … dit systeem uiteindelijk gevormd en ‘gestuurd’ wordt door individuele personen”. Met die uitspraak wordt geraakt aan een fundamenteel probleem van de sociologie: de verhouding van individu en systeem of, abstracter, tussen micro- en macroniveau. De spanning tussen beide heeft geleid tot het bestaan van twee verschillende benaderingswijze van de sociale werkelijkheid: atomisme en holisme: simpel gezegd, het gedrag of het systeem als uitgangspunt. Beide kennen hun varianten en daarom kan men beter spreken van atomistische en holistische paradigma’s. Van Eijk kiest duidelijk voor het eerste en ik voor het tweede waarbij ik aanteken dat het mij niet gaat om een absolute keuze maar om een strategische: met welke benadering komen wij het verst.
Voor die keuze heb ik twee redenen. De eerste is dat vrijwel elk individu binnen een reeds bestaand systeem geboren wordt, er deel van gaat uitmaken en – belangrijker – er fundamenteel door gevormd wordt. Zijn handelingsvrijheid is van den beginne beperkt. Reeds een gezinslid moet zich aan algemene gedragsregels conformeren op straffe van desorganisatie van het gezin. Voor de schoolperiode geldt hetzelfde. Gaat het later deel uitmaken van grote organisaties dan komt het in een omgeving waarin de verplichtingen zijn vastgelegd (al dan niet formeel) in gewoonten, tradities, contracten, statuten, verdragen en wetten met de bedoeling handelingen van individuen te coördineren en dus ook te integreren. Hoe kleiner het verband waarvan het individu deel uitmaakt, hoe groter zijn invloed. Maar er zijn grenzen. Een onverdraaglijke zoon of dochter kan een gezin desorganiseren, in een grotere organisatie kan een individu echter, behoudens wettelijke regelingen, gewoon vervangen worden – “voor jou een ander”, of: “helaas ben je hier minder goed op je plaats”. Een systeem kiest (of vormt) individuen dus tot mensen die voldoen aan de eisen die het stelt.
Provocerender gezegd: het schept zich zijn eigen bestanddelen. Toch zijn systemen zonder handelende mensen niet denkbaar en die kunnen ook ‘dwars tegen de keer’ ingaan. Maar dat leidt heel vaak tot uitsluiting van de protesterende individuen en daarom helpt alleen georganiseerd verzet. Er moeten dus medestanders gevonden en overtuigd worden totdat een zogenaamde ‘kritische massa’ bereikt is. Dat verwijst direct naar mijn tweede reden.
Die ligt daarin dat mijn betoog betrekking had op de mondiale systemen die de gehele wereld omspannen. Het economische, financiële en wetenschappelijke systeem overschrijden alle nationale grenzen en zijn bovendien onderling nog sterk verweven. Wat moet men zich op dat niveau bij zo’n ‘kritische massa’ voorstellen’? Naar mijn indruk wordt met de realiteit van dat mondiale karakter te weinig rekening gehouden. Niet helemaal onbegrijpelijk want het is een relatief nieuw gegeven. Bovendien ontspruiten onze ervaringen voornamelijk aan het nationale niveau. Zij het dat degenen die de gang van zaken in Europa volgen, weten dat het al een helse tour is voor standpunten een meerderheid te krijgen.
Collectief bewustzijn
Wat het ‘collectieve bewustzijn betreft, het volgende. Zo’n bewustzijn “wordt gevormd door de samenstellende individuele ‘bewustzijnden’. Dat is ”wat de mensen in een gemeenschap werkelijk gemeen hebben” schrijft Van Eijk in zijn korte bijdrage in Civis Mundi 12[1]en noemt in dat verband de socioloog Durkheim. Nu heeft die daarover belangwekkende dingen gezegd en wel in het kader van zijn analyse van de solidariteit. Hij omschreef als “het geheel van overtuigingen en gevoelens dat een bepaald systeem vormt, een eigen leven heeft en gemeenschappelijk is aan de gemiddelde leden van die samenleving”[2].
We kunnen ook van een gemeenschappelijk waardenpatroon spreken dat natuurlijk ook een basis vindt in inzichten en overtuigingen over de aard van de werkelijkheid. Van Eijk legt de nadruk op vertrouwen dat alle neuzen dezelfde kant op stuurt. Qua strekking komt dat wel bij elkaar in de buurt. Mensen mogen er namelijk op vertrouwen dat de meesten vanuit dezelfde overtuigingen zullen handelen.
Volgens Durkheim is het collectieve bewustzijn de basis van de maatschappelijke solidariteit. Hij onderscheidt echter de mechanische van de organische solidariteit. De mechanische berust op gelijkheid van overtuigingen; Iedereen deelt in hetzelfde collectieve bewustijn maar daarvan was alleen sprake in een niet of weinig gedifferentieerde samenleving. In een door arbeidsverdeling gekenmerkte samenleving kan dat niet gezegd worden. Daarin is sprake van een waardenpluralisme, waarbij de vraag zich aandient welke waarden mensen uiteindelijk nog gemeen hebben. In zo’n samenleving wordt de zaak echter bij elkaar gehouden door de wederzijdse afhankelijkheid die door de arbeidsverdeling ontstaan is, zoals ook in een organisme het geval is. In eerste instantie concludeerde Durkheim dat het collectieve bewustzijn dan zou verdwijnen. Later kwam hij daarop terug. Er was één thema dat de natie – n.b. de natie – samenbindt: “de collectieve ideeën en gevoelens rond het individu vormen de ziel van de natie”[3] want uiteindelijk hebben mensen alleen nog maar hun menszijn gemeen en dat is dan ook het enige dat zij nog gemeenschappelijk kunnen liefhebben en vereren. Deze cultus van het individu is een godsdienst “waarvan de mens tegelijker tijd gelovige én god is. Ze heeft als dogma de autonomie van de rede en als belangrijkste ritueel het vrije onderzoek”[4]. Hij schreef dit onstreeks 1914 en een vooruitziende blik kan hem dus niet ontzegd worden. Overigens maakte hij onderscheid tussen het utilitaire individualisme waarin het eigenbelang centraal staat en het humanitaire met de ‘mens in het algemeen’ als kernpunt. Dit tweede type is gevoelig voor de belangen van de collectiviteit. De vraag dient zich aan welk type individualisme ruim een eeuw later dominant is. Ik heb de indruk dat dat wel eens het utilitaire zou kunnen zijn.
Wat daarvan zij, het lijkt mij dat de betrekkelijk optimistische (of hoopvolle) visie van Van Eijk onvoldoende steun vindt in de feitelijke ontwikkelingen. Ik citeer wat hij in zijn artikel in Civis Mundi 12 waarnaar hij in zijn recente bijdrage verwees daarover zegt. “Een dergelijk collectief bewustzijn is eigenlijk niets anders dan een open, harmonische sfeer, die we allemaal wel af en toe op kleine schaal ervaren (in gezin, werkplaats of vriendenkring) als stimulerend en aanzettend tot pro-actief, positief gedrag. Het collectief bewustzijn is een soort ‘onzichtbare hand’ die de dingen bij elkaar houdt en een orkestrerende kwaliteit heeft. Publieke en private belangen worden gemakkelijker verenigd”. In een klein verband is dat inderdaad mogelijk. Binnen de politieke oppositie in Nederland (en elders) is dat al veel minder zichtbaar, binnen Europa valt het nauwelijks te bespeuren en mondiaal gezien komt er hoogstens een mager sprietje boven de grond. Men kan, zoals ik eerder zei, enige hoop putten uit het klimaatverdrag maar dat betreft een probleem dat iedereen bedreigt al zijn er nog velen die daarvan niet te overtuigen zijn. En de tijd schrijdt voort.
[1] Vervang de ‘onzichtbare hand van de vrije markt’ door de ‘onzichtbare hand van het collectieve
bewustzijn’
[2] Durkheim, E., De la division dus travail social, Paris 1932
[3] Durkheim, E., Het individualisme en de intellectuelen, in: H.P.M. Goddijn (red.), Sociologie,soci-
alisme en democratie, Meppel 1973 a, 174-187
[4] idem