Civis Mundi Digitaal #61
De Zwitsers hielden op 10 juni 2018 een referendum over Vollgeld of soeverein geld. Door een immense bangmakerij door de financiële sector en de regering kwam het er niet. Los van de wenselijkheid van Vollgeld werden de Zwitsers wel de enige Europeanen die weten hoe commerciële banken geld scheppen (geldcreatie of geldschepperij) uit het niets. Een lesje dat op zijn minst de politici in de Benelux ook wel zouden mogen krijgen.
Figuur 1 Pieter Bruegel strijd tussen de spaarpotten en de geldkoffers
Wel aen ghij Spaerpotten, Tonnen en Kisten
Tis al om gelt en goet, dit striden en twisten
Al seet men u ooc anders, willet niet gheloven.
Daerom vuere wij den haec die ons noijt en miste,
Men soeckt wel actie om ons te verdooven,
Maer men souwer niet krijgen, waerder niet te rooven.
Op 5 juni had Martin Wolf in de Financial Times een lans gebroken voor iets dat logisch lijkt voor elke burger, maar waar veel economisten en vooral de hele financiële wereld doodsbenauwd voor zijn. De regel dat je niet kan uitlenen wat je niet hebt. Dus banken zouden enkel geld mogen uitlenen dat ze ophaalden bij spaarders of afnamen van de Nationale Bank. Dat de financiële wereld en de economie niet hetzelfde zijn is nog steeds onbegrepen leerstof voor politici en media, maar laten we stellen dat economie een wetenschap is en financiën een reeks kunstjes om die economie te bespelen. Het beste voorbeeld zijn belastingen, verzekeringen en bankdiensten. De economie kan zogenaamd niet zonder, maar zelf zijn ze eigenlijk geen echte economische activiteit. Het zijn parasiterende bezigheden die het economische leven overkomen en enkel kunnen helpen door het financieren van een degelijke openbare infrastructuur of het verzekeren tegen risico’s. In essentie en doorgaans blijkt het echter vaak een reeks kosten zonder return on investement.
Daar gaat de discussie over Vollgeld niet over. Die ging over de eindeloze reeks bankschandalen en crisissen. Over de oorzaken van die crisissen volgens velen: namelijk de wilde geldcreatie door commerciële banken. Tussen 90% en 95% procent van de leningen door banken zijn niet gedekt door spaargeld. Dit is niet omdat de vraag naar geld van bedrijven met economische groei toeneemt, maar vooral omdat banken geld verdienen aan leningen en de banken dit feit steeds meer oprekken. De banken wanen zich onkwetsbaar, want de overheid past wel bij indien ze liquiditeitsproblemen krijgen en de ontleners krijgen zoveel waarborgen opgelegd dat het risico voor de bank klein lijkt. Lijkt want net als bij verzekeringen is 1 accident de parcours geen ramp, maar als alle ontleners plots insolvabel blijken dan stort het kaartenhuisje in en zijn de geldverstrekkers en spaarders bij die bank hun geld kwijt. De overheid garandeert daarom particulieren (om geen stemmen te verliezen in geval van bankencrisis). Het feit dat de overheid de banken dus meer liquiditeitseisen oplegde na de laatste bankencrisis moest helpen voorkomen dat de banken zouden denken dat ze het grote lot hadden gewonnen en geld konden uitlenen zonder zelfs nog maar een fractie aan reserves in portefeuille te houden. Niet dat dit veel uithaalt als banken slechts 5 tot 10 procent geld hebben van de 100 procent die ze uitlenen. Eigenlijk is het dus een verkapte blokkade om te voorkomen dat nog meer banken starten met deze lucratieve handel en wandel. Het is dus een protectionistische maatregel voor de bestaande banken tegen nieuwe banken. De overheid verzekerde alzo de stoute of slechtgerunde banken (die ze eerder moest redden) tegen concurrentie.
Dat vonden de initiatiefnemers van het Vollgeld-referendum dus niet netjes. Niet dat het idee nieuw is. Reeds vanaf het begin van de economische wetenschap keert de discussie steeds terug. Weliswaar enkel bij bankencrissisen en die waren veelvuldig. Van de 16de eeuw bij het begin van de bankensector tot de 21ste eeuw duikt het principe regelmatig op.
Luc Laeven schreef een overzicht van de bankencrissisen. Laeven werkt bij de onderzoekdienst van de Europese Centrale Bank en zijn workingpaper die uitgegeven werd door het IMF loont zeker de moeite.[i]
Figuur 2 grafiek bij artikel Wolf in FT (bron: IMF)
De kritiek van Martin Wolf in de editie van 5/6/2018 van de FT was de volgende: “A radical rethink of how the financial system works was, one might have thought, essential after the devastating crisis of a decade ago. Instead, the system was patched up.” Op de wereldwijde bankencrisis volgde dus enkel lapwerk. Alle zin om iets te veranderen bij de banken is ondertussen reeds verdwenen met de spoken van een faillissement. Amper tien jaar na de ramp en nog voor de economie geheel hersteld is van de excessen bij de banken. Excessen die overigens niks te maken hadden met Vollgeld, maar meer met speculatie door de banken en een ongezonde filosofie en bedrijfscultuur.
Wolf somt een mooi totaal van 147 individuele nationale bankencrissisen op tussen 1970 en 2011. Wolf memoreerde de immense impact op de bedrijven, de staatsschuld en de politieke geloofwaardigheid. In de VS ging bijna één derde van het BBP verloren (31 %). In Groot-Brittannië waren enkel de Napoleontische oorlogen verwoestender voor het financiële systeem.
Figuur 3 opsomming van verliezen door Wolf in de FT (bron: IMF)
De hefboom die banken gebruiken om de geldhoeveelheid op te krikken stoelt volgens Wolf nergens op. Het veroorzaakt bovendien kredietluchtbellen en inflatie. Een praktijk van hefbomen uiteraard niet ontstaan uit de goedheid van de bankiers, maar omwille van hun hebzucht.
Figuur 4 derde grafiek van Wolf in FT (bron: IMF)
De frequentie van de crisissen varieert qua land, maar geen enkel ontwikkeld land op Canada, Nieuw-Zeeland, Costa Rica en Australië na bleef gespaard in de laatste decennia. Opvallend is de uitzondering die de Arabische wereld en islamitische regimes vormen. Daar is het innen van rente immers verboden.
Figuur 5 grafiel van Laeven in de Working Paper van het IMF
Soeverein geld crisis
Laeven merkte ook een verband op tussen valutacrisissen en soeverein geld. De ongebreidelde geldcreatie kadert dus in een crisis van de waarde van een munt en veroorzaakt dus een crisis qua soeverein geld (dus een risico op een bankenrun). Dus wanneer burgers hun geld van banken willen halen zoals in Argentinië omdat ze door inflatie hun spaartegoeden zien verdampen of althans hun koopkracht zien instorten dan raakt het soeverein geld in crisis. Dit volgt steeds op een reeds bestaande crisis qua monetair beleid. De conclusie kan daar enkel zijn dat het monetair beleid door de geldcreatie van de commerciële banken eigenlijk compleet ondergraven wordt. Een monetair beleid zonder de geldcreatie door commerciële banken te reguleren haalt met andere woorden niets uit. Integendeel het lijkt de speculatie nog aan te wakkeren.
Normaal geeft enkel de centrale bank in een moderne staatsstructuur geld uit. De geldcreatie maakt echter dat in periode van angst of zelfs paniek dat burgers die hun eigen zuurverdiende geld veilig willen stellen. Consumenten die dus moeten vaststellen dat de banken geen veilige plek zijn en dat niet de bezittingen en beleggingen van de bank de risicovolle investeringen blijken, maar hun ‘veilige’ spaargeld dat met hefbomen extreem belast werd. Een hefboom die het gevaarlijke speculatieve aspect is van het moderne bankieren. Dat lijkt voor de burgers de wereld op zijn kop. Dat is ook waarom de Zwitserse initiatiefnemers dit referendum wilden en de banken en regering zo fel tegen waren. De ironie wil overigens dat de regeringen die de banken nationaliseerden niet de kunstcollecties onteigenden of te gelde maakten. Ze niet de enorme vastgoedpoot van banken met luxueuze kantoren en megalomane hoofdkantoren verrekende. Straffer Dexia, Fortis enzovoort mochten hun eigen schatkist van onroerende en roerende goederen houden en de belastingbetaler draaide zelfs op voor dividenden en bonussen. Bij een normaal gezin of bedrijf gaan de Magritte, de Picasso, de auto’s en het huis de verkoop in bij financiële problemen. De overheid liet de bankiers dus hun realiseerbare zaken en nam de verliesposten over. De belastingbetaler draaide op voor de lijken in de kast. Het kapitaal van de banken bleef dus onaangeroerd.
Wolf wees op het advies van Anat Admati en Martin Hellwig in The Bankers’ New Clothes, die pleitten voor het verhogen van dit eigen vermogen van de bank met een factor 4 of 5.[ii] Het alternatief volgens Wolf is het afnemen van the power to create money. De liquide middelen moeten dan in officieel geld “state” or “sovereign” money. Een andere oplossing is wat de economisten van de Chicago School in de jaren 1930 propageerden in het Chicagoplan: 100% dekking van geleend geld door spaargeld. Alle speculatieve activiteiten zouden dan terecht komen bij investeringsbanken en fondsen. Zo komt het risico bij de beleggers te liggen en niet meer bij de klanten en de overheid. Het zou meteen van banken normale bedrijven maken waar bestuurders en aandeelhouders aansprakelijk zijn in plaats van de straffeloosheid van to big to fail constructies.
Technologie maakt commerciële bankenoverbodig
Een boeiend voorbeeld dat Wolf geeft is eigenlijk het teruggaan naar de late 19de eeuw. “One would be to allow every citizen to hold an account directly at the central bank. The technological reasons for branch banking are, after all, perishing quickly. Nicholas Gruen, an Australian economist, has argued that no private institution should have better access to the public’s central bank than the public itself does.” Dus een rekening bij de Nederlandse Bank of de Nationale Bank van België zoals voor Bretton Woods. Historicus en econoom Lodewijk Petram legt dit heel goed uit in zijn boek De vergeten bankencrisis.[iii] Al komt de rol van de Nederlandse Bank bij het verhinderen van het omvallen van de grootste bank van Nederland niet bepaald positief uit dat specifieke verhaal.
Een tweede peiler die banken kunnen benutten is het lenen op basis van een hypotheek waarbij een veilig vastgoed als onderpand dienst doet.
Uiteraard kreeg Wolf ook tegenwind van bankiers zoals Hans Bevers, hoofdeconoom van de Belgische investeringsbank Petercam De Groof, die schreef “Dit burgerinitiatief wil het financieel systeem op een stabielere leest schoeien. Als het ja-kamp wint, staat Zwitserland voor een financiële revolutie. Het doel is lovenswaardig, maar dit voorstel schiet tekort.” Bevers noemde het voorstel een radicaal overstappen op ‘volledig reservebankieren’. Maar wat is er volgens Bevers dan zo fout aan het principe dat voor elke Zwitserse frank of euro krediet die banken geven, ook 1 frank of euro in reserve moet worden gehouden? Bevers roept hetzelfde als de Zwitserse bankiers: “Het komt erop neer dat commerciële banken verschrompelen tot een doorgeefluik van overheidsgeld.” Die uitleg is onzin. Want dat zou betekenen dat banken niet spaargeld gebruiken, maar zelf gaan lenen bij de centrale bank, wat uiteraard een lage marge op de intrest zou betekenen omdat ze zelf intrest dienen te betalen aan de centrale bank. De echte uitleg is dat de geldcirculatie in handen is van de overheid. Een leugentje dat de bankenlobby maar al te graag verspreidde tijdens de aanloop naar het referendum.
Bevers vervolgde in zijn opiniestuk in de Vlaamse financiële krant De Tijd: “De voorstanders van het Vollgeld-initiatief denken bankruns te kunnen voorkomen. Als al het girale geld (geld op zichtrekeningen) van gezinnen en bedrijven perfect is gedekt, luidt de redenering, kan er geen zelfversterkende paniekdynamiek meer ontstaan. Weg met het beeld van de ongerust aanschuivende klanten die hun geld zo snel mogelijk van de bank willen halen. Daarnaast claimen de voorstanders financiële crisissen tegen te kunnen gaan. Klinkt goed, maar klopt het ook?” Bevers antwoord laat zich raden. Hij zoekt de echte motieven voor het Vollgeld-initiatief bij “De onderliggende boodschap is dat financiële instellingen de wortel van alle problemen zijn. Ze kunnen zomaar geld scheppen vanuit het niets. Dat loopt gegarandeerd fout, toch?” Dus allemaal foute psychologie en sentiment volgens Bevers.
De bankier stelde dat banken krediet ter beschikking stellen als er vraag naar is van gezinnen en bedrijven. De ‘geldschepperij’ (no pun intended allicht) is de schuld van de consumenten. Ook beweerde hij dat banken wel degelijk deposito’s moeten aanhouden. De centrale bank controleert die reserves al volgens Bevers. Bovendien moeten banken voldoen aan bepaalde liquiditeitsratio’s luidde zijn laatste argument.
Het geldscheppingsproces zou dus een bijproduct zijn van de transacties die de commerciële banksector aangaat met zijn klanten. Niettemin geeft Bevers toe dat “de banksector heeft wel degelijk een belangrijk winstgedreven karakter en is gezien zijn centrale rol in het economisch systeem een belangrijke potentiële bron van instabiliteit.”
Het siert Bevers dat hij Walter Bagehot citeert. Bagehot was een Britse bankier en journalist die mee aan de wieg stond van het weekblad The Economist. Deze schreef reeds in de 19de eeuw: ‘Bankieren moet eenvoudig zijn. Als het moeilijk is, is het verkeerd. De enige financiële effecten die een bankier mag aanraken met het geld dat hem op korte termijn wordt toevertrouwd, zijn diegene die makkelijk verkoopbaar en begrijpbaar zijn.’ Bevers voegde er deemoedig aan toe: “Tien jaar geleden liep het op dat vlak volledig fout”.
Toch is Bevers — en met hem de bankensector — overtuigd dat Vollgeld geen oplossing biedt. Al houdt zijn bewering dat het plan evenmin zou voorkomen dat de financiële markten zich laten verleiden door zeepbelavonturen, natuurlijk geen steek. Soeverein geld schaft speculatie niet af, maar verjaagt het naar gespecialiseerde banken, waar de gemeenschap niet meedeelt in de risico’s en de brokken. Waar Bevers — zoals Petram ook al aangaf — vreest dat de centrale bank en de ministers geen garantie zijn tegen allerhande avonturen moet ik hem wel overschot van gelijk geven. Dit klopt zeker. De belangrijke bewakende rol in de financiële sector van de overheid is geen garantie op veiligheid en deugdelijk bestuur.
Stefan Kaiser, van der Spiegel, schreef zelfs “In der Schweiz können die Bürger an diesem Wochenende das Geldsystem stürzen”. Die samenvatting sprak boekdelen, maar zijn uitleg over de werking was toch iets genuanceerder. “Wenn wir an Geld denken, denken wir vor allem an Scheine und Münzen. Doch die machen nur einen kleinen Teil des Geldes aus - in der Schweiz und in der Eurozone etwa zehn Prozent. Tatsächlich besteht rund 90 Prozent des Geldes aus unsichtbarem Geld, das in Form von Zahlen auf Bankkonten liegt.”
Kaiser noemde het giraal geld Buchgeld en dat is een veel duidelijker benaming dan het schoolse onderscheid tussen chartaal en giraal geld dat leerlingen tijdens de lessen economie leren. “Die Kreditsumme findet sich dann plötzlich auf dem Konto des Kreditnehmers wieder, ohne dass dafür Scheine oder Münzen nötig wären. Das Buchgeld entsteht also aus dem Nichts. Und nur der allgemeine Glaube daran, dass man die Zahlen auf dem Kontoauszug jederzeit in Form von Scheinen und Münzen aus dem Geldautomaten ziehen kann, sorgt dafür, dass dieses System funktioniert.”
Figuur 6 schema uit Der Spiegel
“Die Notenbank (oder Zentralbank), eigentlich die zentrale Instanz des Geldsystems, ist an dieser Art der Geldschöpfung durch die Banken nicht beteiligt.” Vat hij het schema samen. De commerciële bank doet dus aan geldschepperij. Maar hij voegde ook een belangrijk detail toe “Für die Notenbank ist das kein Problem. Sie kann so viele Scheine drucken und Münzen pressen lassen, wie sie will.” De centrale bank kan dus bijdrukken om het nieuwe geld dat commerciële banken schiepen uit te keren. Het kleinste kind weet dat bijdrukken van geld leidt tot inflatie. Het is het geliefde instrument van dictatoriale regimes om hun personeel te betalen. Congo staat dan ook niet toevallig op de kaart van Laeven in het rood.
Kaiser vatte het goed samen toen hij uitlegde dat bij soeverein geld een commerciële bank enkel krediet kan uitdelen indien “entweder durch Bargeld oder durch Guthaben bei der Zentralbank” dekking bestaat. “Damit wäre die Zentralbank die einzige Instanz, die wirklich neues Geld schöpfen und damit die Geldmenge erhöhen könnte”.
De voordelen die Kaiser in zijn artikel opsomde zijn:
Toch waren de Zwitserse regering, Wirtschaftsverbände en de centrale bank SNB tegen. De gevestigde orde was dus manifest tegen. Hun belangrijkste argument gold: “Die Umstellung wäre riskant, die Folgen kaum absehbar. So könnten die Geschäfte der Banken durch die Umstellung leiden und Kredite am Ende sogar teurer werden.” Kortom angst tegen verandering en een resolute keuze voor de status quo.
Status quo en de draaimolen
Dat is het vervelendste aan de discussie over soeverein geld. De gevestigde orde is tegen. Niet omwille van economische argumenten, maar omwille van praktische argumenten die het behoud van een geldsysteem dat niet blijkt te werken en bijgevolg de overheid om de aantal jaar opzadelt met staatsschulden die via de banken mits een fikse commissie verkocht worden. Staatsschulden waar diezelfde banken en kredietratingbureaus een kostprijs aan kleven. Schulden die financiële instellingen opkopen als onderpand voor het verlenen van kredieten. Kortom een draaimolen die enkel geldschepperij in meerdere betekenissen oplevert en waar de economie en de burger weinig aan hebben.
De burger is allicht al vergeten hoe de banken gered werden. De overheid gaf onbestaand geld aan de banken, moest vervolgens staatsschulden aangaan waar de kredietwaardigheid van dezelfde overheid door verslechterde. Door die lagere kredietwaardigheid moest de overheid over al haar schulden meer rente betalen en met het uitgedeelde geld kochten de geredde banken die staatsschulden op om ze te gebruiken om aan die nieuwe liquiditeitseisen van de overheid te voldoen (en tegelijk rente te innen). De overheid pijnigde de burgers vervolgens met besparingen en hogere belastingen die de echte economie in een crisis trokken, waardoor de overheidsinkomsten daalden en waardoor de staatsschulden toenamen en dus ook de rente indirect toenam. Op de verkoop van de staatsschulden en de steeds hogere rente verdienden de banken dan weer genoeg om grotere bonussen uit te delen. Dat de opbrengst van de beursgang van de voormalige geredde banken integraal naar de staatskas en de begeleidende banken gaat is bitter.
Het enige lichtpunt aan het hele Zwitserse referendum is dat de Zwitsers tenminste een lesje kregen over hoe geldschepperij werkt. Een kennis of wetenswaardigheid die in de Benelux nagenoeg onbestaande blijft bij het grote publiek. Zelfs de politici hebben geen flauw benul. Die roepen enkel maar om economische groei en meer banen. Een groei die net als het geld uit het niets geschapen wordt. Door inflatie die onlosmakelijk samenhangt met geldcreatie stijgt het Bruto Binnenlands Product (BBP), zonder dat de ware economie evolueert. De groei is nauwelijks groter dan de inflatie en de inflatie wordt afgeremd door het spaargedrag van de consumenten, maar door de geldschepperij heeft het oppotten van geld geen enkel effect meer op de economie (en zelfs dan drukt ook de ECB vlot euro’s bij). De speculatie op de olieprijzen jaagt ondertussen de inflatie nog meer de hoogte in. Een regering die er desondanks niet in slaagt om een behoorlijke groei op papier af te leveren zijn dus eigenlijk een hoop kneusjes.
Dat macro-economie nooit een hobby zal worden van politici of opinion leaders is erg, maar begrijpelijk. Dat politieke economie het onderspit delft tegenover een lobby van banken en dat de regeringen zich meer als nuttige idioten in een soort spel gedragen is daarentegen dramatisch. Een overheid dient haar huishoudkunde grondiger te doen en niet een instrument als geldcreatie aan commerciële bedrijven over te laten. Zeker niet als bankencrisissen de staatskas harder kunnen treffen dan oorlogen. Dat de overheid ondanks de staatsschulden denkt boven de onweerstaanbare logica te staan dat niet meer geld kan worden uitgegeven dan er binnenkomt, is een slag in het gezicht van de burgers (die dagelijks met die realiteit geconfronteerd worden). Het verklaart anders wel de psychologie achter het blind willen blijven voor de poenschepperij in de financiële sector en de impliciete medeplichtigheid van de overheid aan het in de vernieling rijden van de echte economie en het collectief opgebouwde kapitaal. Het dure garanderen van de spaarrekeningen van de consumenten blijkt in praktijk enkel een verkiezingsstunt om geen stemmen te verliezen. Beter ware het dat de overheid (nationaal en Europees) een dergelijke maatregel overbodig maakte.
Bibliografie
Admati, Anat, and Martin Hellwig. 2014. The bankers’ new clothes: What’s wrong with banking and what to do about it: Princeton University Press.
Petram, Lodewijk. 2016. De vergeten bankencrisis. Amsterdam: Atlas Contact.
[i] https://www.imf.org/en/Publications/WP/Issues/2016/12/31/Systemic-Banking-Crises-Database-An-Update-26015
https://sites.google.com/site/laevenl/curriculum-vitae
https://ideas.repec.org/e/pla174.html
[ii] (Admati and Hellwig 2014) een mooie pdf met samenvatting staat online op http://www.bf.uzh.ch/cms/files/content/pdf/MedienPresse/Sonderanlaesse/2014-04-29_Admati_Bank_Regulation.pdf
[iii] (Petram 2016) Een bespreking van dit boek volgt in Civis Mundi