Cultuurverschillen tussen Nederland en Vlaanderen niet overdrijven. Van protestantse achterhoeker tot rooms-vriendelijke Nederbelg

Civis Mundi Digitaal #67

door Wim Couwenberg

De Nederlandse Taalunie, in 1981 opgericht en nog altijd teveel een muurbloempje als internationaal instituut, was de laatste politieke vrucht van het streven naar culturele integratie tussen Nederland en Vlaanderen. Nadien is dat streven afgezwakt tot niet meer dan culturele samenwerking. Hoe belangrijk die samenwerking inmiddels in menig opzicht ook is, zij behoudt nog teveel een vrijblijvend karakter. De beleidsmogelijkheden waarover de Taalunie verdragsmatig beschikt, worden ook onvoldoende benut. Toen mevrouw Hedy D’Ancona als Nederlands minister van Cultuur in 1990 op een Nederlands-Vlaams congres via een ambtenaar liet weten dat Vlaanderen en Nederland wel een taal-, maar geen cultuurgemeenschap zijn, leidde dat nog tot een diplomatiek incident. Vlamingen zagen daarin een aanslag op een gemeenschappelijk Vlaams-Nederlands cultureel beleid in Europa. Nadien is het echter steeds meer gebruikelijk geworden vooral de cultuurverschillen tussen Vlaanderen en Nederland te beklemtonen. Zo betoogt bijvoorbeeld de bekende Vlaamse historicus Lode Wils in zijn boek Van Clovis tot Happard (1992) dat Vlamingen en Nederlanders door een niet te overbruggen culturele kloof van elkaar gescheiden zijn. De sociaal antropoloog Geert Hofstede heeft dat in meerdere publicaties theoretisch nader onderbouwd. Vooral wat machtsafstand (hiërarchische relaties) betreft en het vermijden van onzekerheid lopen Nederland en Vlaanderen in zijn visie sterk uiteen. En die visie heeft grote weerklank gevonden.

 

Wat komt u hier doen?

Hoe dichtbij, maar tegelijk hoe veraf, verzuchtte NRC Handelsblad-columnist J.L. Heldring na lezing van wat Manu Ruys over het reilen en zeilen in België schreef in zijn boek Achter de maskerade: over macht, schijnmacht en onmacht (1996). In deze lijn past ook wat de in België werkzame Nederlandse journalist Derk-Jan Eppink in zijn boek Vreemde buren (1998) berichtte over de cultuurverschillen tussen Nederland en zijn zuiderburen. Eppink heeft inmiddels zijn journalistieke ervaringen in België opnieuw en nu in een meer persoonlijke stijl te boek gesteld met als resultaat een nieuwe zeer lezenswaardige publicatie die bij Lannoo, Tielt verschenen is onder de titel: Avonturen van een Nederbelg. Een Nederlander ontdekt België (2004) waarin die cultuurverschillen weer met veel verve worden uitgemeten.

Dit boek heeft tevens een autobiografische inslag. Eppink beschrijft daarin namelijk in grote trekken zijn ontwikkelingsgang tot nu toe. Geboren en getogen in een protestants-christelijke omgeving in de Achterhoek heeft hij na een rechtenstudie in Amsterdam eerst een stage gevolgd bij de Europese Commissie in Brussel en zodoende al even kennis gemaakt met een land dat hij ook als zo dichtbij en tegelijk als zo ver af ervoer: onbekend, onbestemd en bij voorkeur te mijden. Zijn eerste indrukken bevestigden dat beeld. Daarna was hij enige jaren werkzaam als politiek redacteur van NRC Handelsblad in Den Haag. Maar zijn werk op en rondom het Binnenhof boeide hem niet erg. Al schrijvende kreeg hij bovendien op de krant een rechts etiket om zijn journalistieke hals vanwege zijn gevecht tegen de toen heersende politieke correctheid. Dat deed hem tenslotte besluiten zijn carrière als journalist uitgerekend in België voort te zetten bij de Vlaamse katholieke krant De Standaard. Hij emigreerde zodoende naar een land dat voor hem zoals gezegd vreemd en ver weg leek, ook al vanwege de daar heersende roomse nestgeur waaraan hij van huis uit een hekel had gekregen. Die aversie uit zich in dit boek ook. Herhaaldelijk heeft hij het namelijk over roomse en jezuïetenstreken. Die emigratie werd niettemin het begin van een totale metamorfose. Het boek eindigt dan ook met Eppink die zich van protestantse achterhoeker getransformeerd ziet in een Nederbelg die het katholicisme beter vindt passen bij de menselijke natuur dan het protestantse geloof waarin hij was opgevoed. Over de vraag hoe het leven in Vlaanderen hem zo heeft veranderd, heeft hij in talloze lezingen uiting gegeven en daarvoor Vlaanderen in alle richtingen doorkruist. En, zo schrijft hij, een dankbaar publiek genoot van al die cultuurverschillen tussen Nederland en Vlaanderen waar hij uit eigen ervaring over sprak.

 

Guy is weer niet content

Nu is die vervlaamsing van Eppink als emigrant ook weer niet zo verwonderlijk. Bekend is immers dat Nederlandse emigranten zich in het algemeen snel aanpassen aan de levensstijl van het land waar zij een nieuw bestaan opbouwen. Die vervlaamsing illustreert ook dat die culturele kloof waar Wils zo de nadruk op legt toch niet zo onoverbrugbaar is. Bijzonder in dit geval is wel dat Eppink als eerste Nederlander sinds 1830 binnendringt in het centrum van de Belgische politiek met zijn zes parlementen en regeringen en liefst zestig ministers en zich daar als politiek redacteur van De Standaard rechtstreeks gaat bemoeien met de Belgische politiek. Wat komt u hier doen, was dan ook de eerste reactie op de redactie van De Standaard en van de zijde van Belgische politici die met hem te maken kregen. Eppink wist echter behoedzaam en snel zijn weg te vinden in dit voor een buitenstaander zo ondoordringbaar lijkende land. Hij ontwikkelt zich spoedig zelfs tot een België-kenner die tot zijn verbazing door het Tropeninstituut in Amsterdam wordt uitgenodigd om daar een cursus over België te verzorgen.              

Zijn journalistieke bemoeienis met de Belgische politiek en zijn contacten met Belgische politici vormen de meest interessante en aardig beschreven onderdelen van dit boek met als hoogtepunten zijn verzoeningslunches met de liberale voorman Guy Verhofstadt als hij te horen krijgt dat Guy weer niet content is met wat Eppink over hem en zijn politiek geschreven had; zijn bezoek aan de liberale politicus Herman de Croo die als Bourgondisch edelman wordt opgevoerd en getypeerd; en zijn ervaringen met de gestelde lichamen (Vlaamse vertaling van “corps constitués”) in België, culminerend in een kostelijk verhaal over Eppink’s deelname aan een staatsbanket in Amsterdam ter gelegenheid van het bezoek van het Belgische koninklijk echtpaar aan Nederland. “Mister Bean by the queen”, zo voelde hij zich in een rokkostuum dat hij voor het eerst in zijn leven moest dragen en waarin hij zich slechts moeizaam bewegen kon met bovendien een onwillig vlinderstrikje dat het op een gegeven moment liet afweten. Na dat fameuze diner met de gestelde lichamen heeft hij nooit meer zo’n rokkostuum gedragen.

 

Cultuurverschillen tussen Nederland en Vlaanderen niet overdrijven

Met dit boek heeft Eppink via participerende waarneming ons sociologisch en politiek inzicht in het reilen en zeilen van onze zuiderburen verder verrijkt. Na lezing ervan rezen bij mij wel opnieuw vragen die ik al eerder geuit heb. Als de cultuurverschillen tussen Nederland en Vlaanderen of België zo geproblematiseerd worden als sinds de jaren negentig gebruikelijk is, wat valt dan te verwachten van het streven naar Europese eenwording dat zich uitstrekt tot steeds meer naties zelfs buiten het Europese continent, met niet alleen heel verschillende talen, maar in cultureel opzicht nog meer van elkaar verschillend dan Nederland en Vlaanderen? En hoe klaar te komen met onze multiculturele samenleving met zoveel verschillende culturele achtergronden in ons midden die we toch willen in onze samenleving willen integreren?    

Laten we in dit verband ook niet vergeten dat er binnen Nederland eveneens cultuur- en mentaliteitsverschillen bestaan die in zekere zin te vergelijken zijn met die tussen Nederland en Vlaanderen. Eppink signaleert die ook en spitst die vooral toe op de verschillen tussen het westen, de randstad – het land van de grote monden en de betweters zoals Eppink dat westen typeert – en de rest van Nederland. Van de Hollanders komen de Rotterdammers er bij hem nog het beste van af omdat zij hard werken en het minst pretentieus overkomen. Levend in de provincie, zo merkte de Nederlandse letterkundige, Wam de Moor enkele jaren geleden op in “Ons Erfdeel” (1, 1997, p.9), ervaar ik continu de arrogantie van de hoofdstedelijke intelligentsia. Het zou mij niet verbazen als er wat dit betreft niet zozeer een tegenstelling is tussen Noord en Zuid, maar veeleer een tegenstelling tussen Amsterdam en de rest van de lage landen, aldus De Moor. Er is in ieder geval nog altijd een duidelijke culturele kloof tussen Nederland boven en beneden de Moerdijk zoals Eppink eveneens signaleert. Tot in de 20e eeuw werden mensen in Noord-Brabant door Hollanders nog als blanke Javanen en reserve-Vlamingen aangezien. Racisme was toen nog heel gewoon. Is er in het licht hiervan niet alle reden voor enige matiging in het accentueren van die Vlaams-Nederlandse cultuurverschillen die Eppink al na luttele jaren wist te overbruggen?

Als het geen pas geeft te spreken van een Nederlands-Vlaamse cultuur, dan kunnen we a fortiori niet spreken van een Europese of westerse cultuur. Toch doen we dat probleemloos. Alleszins reden om daar eens serieus over na te denken.