Civis Mundi Digitaal #68
Maak het eschatologische persoonlijk
en het persoonlijke eschatologisch
Inhoud en samenvatting (Toegevoegd door de redactie)
Om de hierna volgende rijk gevarieerde bevindingen uit diverse kennisgebieden in onze cultuurgeschiedenis enigszins in lijn te brengen volgt eerst een resumé.
Sociologie, ‘Queen of sciences’, is te beschouwen als een wetenschap van ‘ik en de ander’. Ik kan die ander worden als ik de ’dimensie’ van het hiernamaals, het hiervoormaals en het ’hiertussenmaals’ serieus neem en in dit leven hier en nu al min of meer kan implementeren.
Metanoia: Dat betekent anders denken. Inzicht omtrent het hiernamaals vraagt ons om ons open te stellen voor een andere denkwijze. Vroeger gebeurde dat bij inwijding in esoterische kennis. Tegenwoordig worden steeds meer mensen zogenaamd ’vanzelf’ ’ingewijd’ door wat zij veelal ongevraagd meemaken. Het is essentieel dat we die verandering van denken implementeren. Als we dat verzuimen, zal het hiernamaals domweg ophouden te bestaan.
Hiertussenmaals: Socioloog Norbert Elias schrijft, dat mensen die overlijden in een onvoorstelbare, onmetelijke eenzaamheid komen en stervenden voelen dat min of meer (on)bewust aankomen. Na zijn overlijden begint ieder aan een eigen queeste in het ‘hiertussenmaals’ een voor ons nog onbekend ’parallell universum’, waarin de gestorvene persoonlijk subjectief zou beleven wat in die ’dimensie’ objectief zou gelden, als we het boek De zielenreis van Michael Newton mogen geloven.
Eschatologie: de leer omtrent ‘de laatste vragen’, een thema in exotische regionen van metafysica, theologie en in de thermodynamica. Ons streven is echter om in de geest van de moderne wetenschap, zoals onder meer de sociologie, problemen zo te formuleren dat
(1) die problemen los van elkaar een-voor-een opgelost worden, zodat
(2) elke oplossing weer een nieuw oplosbaar probleem op de agenda zet.
Universele vergelijking: ’Hoe universeel is de zgn. ’postmortale dimensie’?’ is hier een kernvraag. Newton vergelijkt het met een reis die de ziel na de dood zou maken.
Normal science: Plato’s filosofie gaat onder meer over laatste vragen. Hij maakt ook universele vergelijkingen. Steiner heeft materiaal gegeven om postmortaal onderzoek op te vatten als een vorm van normale wetenschap in de zin vanT.S.Kuhn, The Structure of Scientific Revolutions, als onderzoekdat is gebaseerd op eerdere wetenschappelijke resultaten, die een wetenschappelijk gemeenschap erkent als basis voor verdere voortgang.
Antroposofie: is geen geheime kennis maarkan kortweg worden opgevat als een synthese van cognitie, evolutie en empathie. Deze kennis heeft te maken met de ‘Logos’, te vertalen als ’het scheppende wereldwoord’. Steiner was zijn tijd vooruit. Hij streefde naar wetenschappelijk inzichten omtrent de laatste vragen, die onder meer aan de orde komen in Bijbelverhalen. Evenals de filosofie van Socrates beweegt de antroposofie zich op het grensvlak van weten en niet weten. Door in het praktische leven daarmee bezig te zijn, kunnen wij daarvoor meer gevoel krijgen.
Paradigma: Hierbij zijn kernvragen:Hoe komen wij aan onze kennis? Hoe vormen wij onze begrippen over de werkelijkheid? Komen wij als onbeschreven blad ter wereld, zonder begrippen, zoals het nominalistische paradigma meent? Of hebben wij al kennis, die wij zijn vergeten maar opnieuw kunnen herinneren, zoals Plato meende? Hij zag begrippen en ideeën als realiteiten, vandaar de term (begrips)realisme. Na de dominantie van het nominalisme, spreekt men tegenwoordig meer realistisch over ‘embodied cognition’ en software die als ‘wetware’ in ons lichaam zit. Dit doet denken aan het zgn. ‘etherlichaam’ uit de esoterie en antroposofie. Bij nabij-de dood- ervaringen wordt de intieme verbinding tussen het etherische syseem en het organische lichaam even verbroken. Dat kan niet in termen van het gangbare paradigma worden beschreven, laat staan verklaard worden. Dit vormt een uitdaging voor een nieuw paradigma waarvoor Steiner en Newton een aanzet hebben gegeven, die om nadere uitwerking vraagt. Tot zover de toegevoegde samenvatting.
Sociologie: Queen of sciences
De artikelen van Ransijn kregen nog voordat ze in Civis Mundi verschenen een voorgeschiedenis. Hoofdredacteur Wim Couwenberg nodigde mij uit zijn eerste artikel in nr 64 van commentaar te voorzien, ’vanuit jouw visie op dit jou zo dierbare thema?’, schreef hij 2 augustus, met accentuering van mij. Dat deed ik graag want Ransijn had mij in vele verschillende richtingen aan het denken gezet. Toen ontstond een stroomversnelling. In Civis Mundi nr. 66 verscheen een vervolgartikel. Mijn hierna volgende stuk zijn ’kanttekeningen’ hierbij. Ik had een eerdere versie gekregen met de titel ’Sociologie van het hiernamaals’. Na deze voorgeschiedenis ging de blik uit mijn geestesoog even op oneindig. Daar ontwaarde ik een fascinerende diepzinnige dialectiek. Ransijn studeerde sociologie en is via via leerling van Auguste Comte, die de sociologie haar naam gaf. Met een met een gedegen argumentatie stelde Comte voor om deze nieuwe tak van wetenschap ’de koningin der wetenschappen’ te noemen. [2]. Ten overvloede citeer ik Wikipedia: “Comte may be regarded as the first philosopher of science in the modern sense of the term. Comte was also the first to distinguish natural philosophy from science explicitly. For him, the physical sciences had necessarily to arrive first, before humanity could adequately channel its efforts into the most challenging and complex ‘Queen science’ of human society itself.”
Ransijn presenteerde ons eerst met sociologie en toen met ’antropologie van het hiernamaals’. Opeens zag ik het volgende:
(1) Het unieke van de mens is dat hij ’ik’ kan zeggen, maar dat ’ik’ alleen kan zijn dank zij ’de ander’.
(2) Zo heeft Ransijn een zekere dialectiek in zijn artikelen ‘hineingeheimnisst’, en
(3) daar maak ik een ’trialectiek’ van, een nieuw woord dat ik hier en nu ter plekke bedenk.
Ik kan als mens (anthropos) niet zonder de ander (socius). Maar ik kan die ander alleen begrijpen voor zover ik die ander een beetje word als derde element van de trialectiek. Ik kan die ander worden als ik de ’dimensie’ van het hiernamaals, het hiervoormaals en het ’hiertussenmaals’ serieus neem en in dit leven hier en nu al min of meer kan implementeren. [3]
Metanoia [4]
Wat nu volgt, zijn kanttekeningen bij passages. Meer pretendeert deze tekst niet. Niet bedoeld als waarde-oordelen. Ik geef aan wat ik voor mezelf noteerde bij wat ik las. ’Dit is van belang om nader op in te gaan’, ging dan bij voorbeeld door me heen. ’Dit interesseert me, hierover wil ik met de auteur in gesprek, dit verdient aanvulling of dit zou ik zelf anders zeggen’. Een enkele keer: ’dit lijkt mij feitelijk onjuist’.
Tegelijk is mijn reactie eigenlijk één groot waarde-oordeel. Ik streef ernaar om de grootste, belangrijkste waarde die wij in het leven kennen, weer te geven: de waarheid. ’Amicus Plato, magis amica veritas’. Ransijn zal hierin wellicht met mij meegaan. Wij schrijven en communiceren over ‘het hierna’. Daarover stelt hij terecht: ’onaardse ervaringen kunnen in een aards kader alleen vertekend worden weergegeven.’
Ik publiceer mijn kanttekeningen omdat deze betrekking hebben op de de zin: ’De werkelijkheidsbeleving is totaliter aliter, volkomen anders en toch enigszins vergelijkbaar en kan nader onderzocht worden’. Met deze eerste conclusie is ook de communicatie tussen Ransijn en mij aangeduid. Wij spreken en schrijven met elkaar over het esoterische, over wat kenbaar is voor ingewijden.
Met die ’inwijding’ die men moet ondergaan om het esoterische te vatten, is iets bijzonders aan de hand. Vroeger vonden inwijdingen met geheime rituelen plaats. Dat is nu achterhaald. Sinds ongeveer een eeuw worden steeds meer mensen zogenaamd ’vanzelf’ ’ingewijd’ door wat zij veelal ongevraagd meemaken. Het enige wat gelijk blijft is de noodzaak tot ’metanoia’ oftewel ’anders denken’.
Zie bij voorbeeld in de Handelingen van de Apostelen 20, 21.In eigentijdse termen ’hertaal’ ik wat daar staat: ’Wat de tijdgeest anno 2018 van je vraagt, is je open te stellen voor de esoterische inwijding zoals die nu plaats vindt. Dat houdt in dat je gehoor geeft aan de uitdaging om aan alles wat het leven je brengt en wat je meemaakt jezelf zó ontwikkelen, dat je van alles gaat zien, horen, voelen, gewaar worden, dat voordien verborgen voor je was gebleven’.
Bij dit ’je open te stellen’ past een toelichting. Daartoe citeer ik Mattheus 19:12: ’Wie het vatten kan, die vatte het’. Daar hoort een volgende toelichting bij. In het Grieks staat ὁ δυνάμενος χωρεῖν χωρείτω: hô dynamenos chorein, choreito. Het Griekse woord chorein betekent zoiets als omvatten. Het verwijst naar (de) ruimte, met alle aspecten die tweeduizend jaar geleden aan dat begrip eigen waren. Alleen wie het al in zich heeft, kan het ook ruimtelijk gewaar worden binnen de ’omvatting van zijn lichamelijkheid’, in zijn persoonlijke binnenwereld, en zodoende enigszins begrijpen. De Engelse vertaling zegt het mijns inziens ook beter: He that is able to receive it, let him receive it. Het bijzondere van de esoterie is, dat wij het allemaal in ons hebben, zoals bijv. bij Bommel blijkt.
Deze tekst is een eerste reactie op het artikel van Ransijn en een momentopname. Ik selecteer uit zijn artikel uitspraken die ik tezamen kan gebruiken bij de volgende stelling: ’Wij maken in deze tijd de grootste revolutie mee sinds Adam en Eva. Een van de voornaamste leidmotieven daarin is dat wij ’min of meer geverifieerde kennis beginnen te krijgen over wat we na onze dood kunnen beleven. Een adequate analyse van de zogenoemde Nabij-de-Dood-Ervaring kan een revolutionaire verandering bewerkstelligen in zowel de sociologie als de antropologie van het hiernamaals en het ‘hiervoormaals’. Het is essentieel dat we die verandering implementeren. Als we dat verzuimen, zal het hiernamaals domweg ophouden te bestaan.’
Hiertussenmaals
Het mooie woord ’sociologie’ dat Ransijn eerst gebruikte ’tilde mij even boven mijzelf uit’. Het leidmotief van mijn commentaar staat in de titel: ’Eenieder sterft zijn eigen dood’. Voor de alerte lezer is dat al meteen een verwijzing naar de sociologie. Om precies te zijn naar het boek van de grote socioloog Norbert Elias (1897-1990) ’Über die Einsamkeit der Sterbenden in unseren Tagen’ (1982). [5]
Als eigentijdse inwijdingswijsheid had Elias geleerd, dat mensen die overlijden in een onvoorstelbare, onmetelijke eenzaamheid komen, en dat stervenden dat min of meer (on)bewust voelen aankomen. Dit leidmotief maak ik af met de volgende aanvulling: ’na zijn overlijden begint iedereen aan een eigen queeste in het hiertussenmaals [een term die Ransijn van mij overneemt!]. In dit voor ons nog onbekende ’parallelle universum’ krijgt de gestorvene mogelijk enerzijds te maken met algemene wetmatigheden die daar gelden. Daarbij kan hij anderzijds zijn eigen commitments en verantwoordelijkheden behouden, als we Newton mogen geloven. Deze dubbelheid lijkt een eerste karakteristiek van het hiertussenmaals. Dat wordt bepaald door de dynamiek tussen wat de gestorvene persoonlijk subjectief beleeft en wat in die ’dimensie’ objectief geldig zou zijn voor iedereen.
Eschatologie
De esoterie van onze tijd is onder meer door Rudolf Steiner onder woorden gebracht. Terecht noemt Ransijn hem. Ik vul aan wat volgens mij een kernpunt is van het werk van Steiner. Ik ontleen het aan een anekdote die naar de geest waar gebeurd is. Ooit stelde iemand aan Rudolf Steiner een vraag over het einde dat de mens en de schepping ooit zullen vinden. Die vraag hoort thuis in de eschatologie, de leer omtrent ‘de laatste vragen’. Dat is een berucht thema in de exotische regionen van de metafysica en de theologie en in de thermodynamica. ‘Iedereen zegt, dat u de antwoorden op alle vragen weet’, begon de vraagsteller. ‘Heeft u ook de antwoorden op de laatste vragen?’ – ‘Ja zeker’, antwoordde Steiner, “mits u mij eerst de antwoorden geeft op de voorlaatste vragen.”
Hier spreekt de geest van de moderne wetenschap. Die boekt vooruitgang, door de problemen die zij aanvat zó te formuleren dat
(1) die problemen los van elkaar een-voor-een opgelost worden en wel zó dat
(2) elke oplossing weer een nieuw oplosbaar probleem op de agenda zet.
Dit ’mechanisme’ van de ’probleemsequens’, dat de wetenschappelijke vooruitgang bewerkstelligt, werkt ook in de sociologie. Ook daarom voel ik mij vertrouwd met de aanpak van Ransijn.
Het motto over het persoonlijke en het eschatologische is een variant op wat feministe Carol Hanisch een halve eeuw geleden schreef: ’Maak het politieke persoonlijk en het persoonlijke politiek’. Persoonlijk ’weet’ ik dat althans voor mij, ’hierna’, te zijner tijd zal beginnen met het postmortale levenspanorama zoals dat bekend geworden uit de verslagen van de authentieke NDE (= Nabij de Dood Ervaring), zie punt 4.5. Om een zó drastisch letterlijk voorbij de horizon reikende stelling goed uit te werken, is een boek nodig.
Uit het artikel van Ransijn kies ik zeven passages die mij bijzonder waardevol voorkomen, en geef mijn commentaar. Af en toe zullen gedeeltelijk herhalingen optreden. Dat is onvermijdelijk omdat de tekst een voorlopig neerslag is van een gedachtegang in wording. In die wording komen telkens meer of minder heftige stroomversnellingen of juist stagnaties voor. Zoals ik aangeduid heb in de paragraaf over metanoia, is voor operationeel begrip van het hierna een nieuwe taal nodig, en zoiets kost tijd.
1. Universele vergelijking
Ransijn: ’Samenvatting: verbeelding, vertekening en werkelijkheid. Dit stuk is een vervolg op de boekbespreking van De zielenreis door Michael Newton. Dit boek wordt hier bekeken als onderzoek op grond van beoordelingscriteria bij afstudeeronderzoeken, zoals het soort onderzoek, onderzoeksmethoden, betrouwbaarheid en validiteit of geldigheid van de gegevens en de interpretatie daarvan. Dit is een manier om de gerapporteerde gegevens te beoordelen qua betrouwbaarheid en geldigheid.’
‘Het boek van Newton is niet bedoeld als onderzoek en beantwoordt in beperkte mate aan deze criteria. Zijn onderzoek bestaat uit de rapportage van cliënten van ervaringen van regressie naar de situatie voor de conceptie. Hij gebruikt interviews onder hypnose in eerste instantie als therapeutische methode en achteraf onderzoeksmethode. Hij is een regressietherapeut, geen onderzoeker.’
‘De vraag is in hoeverre deze ervaringen de ervaren werkelijkheid of de verbeelding (daarvan) weergeven en in hoeverre er sprake is van een vertekening in de weergave van de ervaren werkelijkheid. Uit onderzoek naar hypnose blijkt dat mensen onder hypnose gemakkelijke suggestief te beïnvloeden zijn. In de setting van regressietherapie kan de verwachting dat dit kan, ervaringen van vorige levens oproepen. De vraag is dan in hoeverre dit de verbeelding of de ervaring van een werkelijke situatie weergeeft. De werking van hypnose is volgens onderzoekers nog niet duidelijk verklaard. Suggestie kan bij hypnose een significante rol spelen.’
’Er is meer onderzoek nodig om de beschrijvingen van Newton te kunnen beoordelen op hu
n geldigheid en betrouwbaarheid. Newton lijkt ervan uit te gaan dat de beschrijvingen de ervaren werkelijkheid weergeven met een zekere vertekening in aardse termen en beelden. Als argument hiervoor noemt hij de grote overeenstemming tussen de ervaringen van cliënten met uiteenlopende achtergronden, die echter vrijwel allemaal Amerikanen zullen zijn geweest. Zijn interviewvragen komen niet suggestief over. De setting mogelijk wel. Hij gaat niet verder in op de mate van vertekening en verbeelding en geeft vooral de ervaringen weer, die hij categoriseert in fasen van een soort reis, de zielenreis. Je zou dat een impliciete hypothese kunnen noemen, dat de ziel voor en na het aardse leven een soort reis maakt, zo is ook het aardse leven als een levensreis te beschouwen. Dit is een klassieke, universele vergelijking. Het werk van Newton roept vragen op en vormt een aanzet en uitdaging voor verder onderzoek en vergelijking met ander onderzoek van hypnose, bijna-doodervaringen, reïncarnatie en ander postmortaal onderzoek.’
Kanttekeningen: Dat zijn behartigenswaardige start-overwegingen.
1.1. Therapie is iets anders dan onderzoek. Het verschil is in de geneeskunde essentieel. Dat is ook maatgevend in de zgn. reïncarnatie-therapie. In alle serieuze varianten daarvan is dat essentiële verschil ook expliciet een hoofdmotief.
1.2. In mijn paragraaf over metanoia heb ik een eerste antwoord gegeven op de vraag die Ransijn terecht oproept naar de relatie tussen de werkelijkheid zoals ze is en de werkelijkheid zoals wij die ons verbeelden. Deze vraag bevat het prototype van een onderwerp waar de alledaagse nieuwsgierigheid, de psychologie en de sociologie, de filosofie en nog veel meer ’entiteiten’ samenkomen. In punt 4. kom ik er op terug.
1.3. Zgn. ’bijna-doodervaringen’, tegenwoordig Nabij de Dood Ervaringen genoemd, spelen een sleutelrol in mijn betoog. Zie verder 4.5.
1.4. ‘universele vergelijking’: deze beide woorden doen mij denken aan de vraag die Couwenberg in de titel van het Jaarboek Civis Mundi 2018 luidt: ‘Hoe universeel is de westerse idee van moderniteit?’ De vraag van Couwenberg buig ik om: ’Hoe universeel is de zgn. ’postmortale dimensie’ die wij in deze tekst bespreken? Zoals besproken wordt in punt 4 is het kernpunt van deze tekst mijn stelling dat wij vanuit de moderne natuurwetenschappelijke traditie de hypothese kunnen onderzoeken dat mensen in de eerste ogenblikken na het overlijden een postmortaal levenspanorama meemaken.
1.5. ’reïncarnatie en postmortaal onderzoek’: de term ’postmortaal onderzoek’ had ik nooit eerder gezien of gehoord of gelezen. Heeft Ransijn deze term bedacht? [Ik ga even voorbij aan de postmortale autopsie of obductie door de patholoog-anatoom]. Hij past naadloos in wat mij voor ogen staat en wat ik wil. We houden ’m erin! Reïncarnatie is weer een volgende dimensie.
2. Normal science
Ransijn: ’Je kunt er ook over filosoferen, zoals bij Plato...’
Kanttekeningen: Hier komt Plato ter sprake. Hij wordt ook verderop nog genoemd. Dat zou een lang verhaal kunnen worden. Ik beperk me tot twee commentaren:
2.1. ’The safest general characterization of the European philosophical
tradition is that it consists of a series of footnotes to Plato’, stelt Alfred North Whitehead (’Process and Reality, [Free Press, 1979].
2.2. Nu we het toch over Plato hebben, haal ik een citaat uit een proefschrift uit 1930 dat mij dierbaar is. Het zegt in zoveel woorden onder meer dat Plato niet bewijst maar wijst. Hij geeft geen leer. Hij leert niet, maar duidt en hult zich in raadsels en tegenspraken, die hij spelend geeft met diepe ernst. [Voor de liefhebber volgt de Duitse tekst:
“Platon ’ist zwar oft Theoretiker, aber fast niemals Systematiker im moderner Sinne, so dass ein systematisches Vorgehen in diesem Falle überhaupt versagen müsste. Wir finden hier Anschauungen, die mehr oder weniger deutlich ausgesprochen sind, Lebenswahrheiten, die wir würdigen, Theorien, die wir kritisieren können; aber wir finden keine Lehre oder Dogmen, die sich in irgendein System einordnen liessen. Diese Tatsache verleiht sowohl dem Menschen Platon, als auch seiner Philosophie ein ganz besonderes Gepräge. … ,,Platon ist kein Schul-Autor, nicht weil er über anstössige Dinge redete, sondern weil er weder Definitionen noch Beweise gibt, wie die Schule sie fördert, und weil der Lehrer nie erkennen kann, ob es Platon wörtlicher Ernst mit seinen Thesen ist. Platon lehrt nicht. Er weist und gestaltet, deutet und verrätselt. Wer ihn in seinen Argumenten fassen will, halt ein leeres Gehäuse in der Hand und kann seinen blinden Scharfsinn daran üben, Widersprüche zu zählen und Irrtumer nachzuweisen. Platon spielt am leichtesten, wo der schwerste Ernst ihn bewegt, und gibt sich als Zweifelnder, wo die Wurzeln seines Glaubens offen liegen. Hier waltet nicht Geheimniskrämerei, sondern Verantwortung...”]
Lees in dit verband Ransijn: ’bij Plato vinden we de opvatting van een samengestelde persoonlijkheid in drie zielen-delen: het begerende, het strevende en het kennende zieledeel’. Neem het serieus, maar interpreteer dit niet als een wetenschappelijk vaststaand feit. Gedenk in het licht van Steiner [en van mijn betoog], dat de door Ransijn en mij bepleite ’sociologie / antropologie van het hierná’ bedoeld is als een nieuwe mix van filosofie en wetenschap inclusief wetenschapsjournalistiek. Civis Mundi is een prototype van deze nieuwe vorm van journalistiek, een nieuwe integratie van wijsbegeerte en toekomstige normal science.
2.3. Plato geldt onbetwistbaar als filosoof; maar het kernpunt van mijn betoog is dat Steiner materiaal heeft gegeven om postmortaal onderzoek op te vatten als een vorm van normale wetenschap. ’In this essay, normal science means research firmly based upon one or more past scientific achievements, achievements that some particular scientific community acknowledges for a time as supplying the foundation for its further practice,’ uit: T.S.Kuhn, The Structure of Scientific Revolutions: II. The Route to Normal Science. De befaamde ’grot van Plato’ is open gegaan; de scientific community heeft zich geëmancipeerd van het agnosticisme dat in feite met Plato al begonnen was.
3. Antroposofie
Ransijn: ’en bij de theosofie en antroposofie van Rudolf Steiner en Hugo Verbrugh, waarbij ook existentiële en andere ervaringen aan de orde komen.’
Kanttekeningen:
3.1. Ransijn doet een greep door de namen ’de theosofie en antroposofie van Rudolf Steiner en Hugo Verbrugh’ samen te nemen. De differentiatie tussen ’theosofie’ en ’antroposofie’ en Rudolf Steiner terecht. Antroposofie en Steiner zijn met elkaar samenhangende en van elkaar verschillende, dynamische entiteiten. Beide(n) worden nu steeds meer en steeds sneller ingehaald door de tijdgeest. Niet dat ze achterhaald zijn, al zijn sommige beweringen van Steiner dat wèl. Met ’ingehaald door de tijdgeest bedoel ik dat allerlei inzichten en ideeën nu onderkend worden als waar, juist, geldig, terwijl sommigen deze beschrijven als ’eccentric, unsupported by evidence, manifestly bizarre, delusional’ [Anthony Storr Feet of Clay: A Study of Gurus, 1996]. Intussen is sprake van wat wordt aangeduid als een game changer. De nieuwe cognitieve psychologie is onder de naam ’metacognitie’ bezig te (her)ontdekken wat Steiner in 1894 in ’Die Philosophie der Freiheit’ beschreef. Door systematisch ons eigen denken te onderzoeken, ontdekken wij dat dit denken ons een reële actieve verbinding met de werkelijkheid geeft.
3.2. Ik ga maar in op één combinatie: ’mijn antroposofie’. Ik herinner aan wat godsdienstwetenschapper en journalist Koert van der Velde na een aantal interviews met antroposofen in 2006 concludeerde in Trouw: ’Iedereen maakt zijn eigen antroposofie’. Dat geldt ook voor mij. In de wereld is intussen ruim een eeuw na de tijd waarin Steiner leefde en werkte, zoveel veranderd. (1) Heel veel moet nu anders dan destijds in de wereld van Steiner. (2) Daarom wil ik zelf alleen schrijven over wat ik mij uit het werk van Steiner min of meer eigen gemaakt heb. Het belangrijkste heb ik al aangeduid. De tijden zijn intussen zo veranderd zijn, dat de vraag naar wat hierná komt benaderd kan worden op een wijze die vergelijkbaar is met de reguliere academische natuurwetenschap sinds het begin van de 19e eeuw.
3.3. In het volgende vat ik samen hoe Steiner een hele ontwikkeling in meerdere ’trajecten’ heeft doorgemaakt. Ik specificeer er drie;
(1) Tot 1900 was hij vooral filosoof. Zijn belangrijkste boodschap was wij construeren zelf onze werkelijkheden, en dat doen we door onze cognitie, wat ik in 3.1 al samenvatte. Dat is bijna letterlijk een echo van wat Steiner in zijn filosofische hoofdwerk De filosofie van de vrijheid schrijft. In de vertaling van Pim Blomaard: ’als wij denken, hebben wij een tipje van het kosmische proces beet’. Een beetje kort door de bocht samengevat: antroposofie is een synthese van cognitie, evolutie en empathie.
(2) Het tweede traject begon in 1900. Hij werd toen door de theosofen ’ontdekt’ en binnengehaald als one of us en schreef zijn belangrijkste grundlegende boeken.
(3) Na dertien jaar kwam het tot een breuk met de theosofie en begon hij met zijn eigen ’antropo’sofie tot zijn dood in 1925. De kern van de drie trajecten is: we kunnen als mens in principe alles weten wat überhaupt geweten kan worden. Wat ik daarmee bedoel, werk ik in concept in het volgende uit.
3.4. Vanaf hier wordt het het een beetje moeilijker. Alles in de schepping begon zo, als samengevat in de aanhef van Genesis in mijn eigen ’hertaling’: ’Alles begon ermee dat de categorie hemelse hierarchieën die wij ’Elohiem’ of ‘goden’ noemen, een scheiding aanbrachten in de werkelijkheid zoals die er in het begin der tijden was, en zodoende drie geledingen schiepen: de hemelen, de aarde en het verhaal eróver.’ De vet geprinte woorden geven eigen aanvullingen in mijn ’hertaling’ weer.
Het verhaal over die scheiding kreeg direct daarna talloze afleveringen, die in de volgende aeonen vele vaak eigen namen kregen: de schepping van de mens, ’het Paradijsverhaal’, de Toren van Babel, Mozes en de brandende doornstruik, enz. Gaandeweg consolideerde het verhaal van zijn oorspronkelijke mythische dimensie in concrete geschiedenis.
In de tijd van het grote omstulpingsmoment waarmee wij in de Europese traditie de jaartelling laten beginnen, schreef de evangelist Johannes in de eerste woorden van zijn boodschap meestal worden vertaald met ’In het begin was het Woord, en het Woord was bij God, en het woord was God [6}. Ook dat verdient correctie. De goed bedoelende vertalers mogen hun Nederlandse versie van het woord ’logos’ braaf met een hoofdletter schrijven.
’Logos’ is veel meer dan ’woord’ of ’Woord’. De ’logos’ is het vermogen van de mens om (1) te kunnen denken en (2) dit denken in woorden van de taal te kunnen weergeven en (3) zodoende de werkelijkheid daadwerkelijk te beïnvloeden. ’Het scheppende wereldwoord’ als weergave in eigentijds Nederlands jargon komt dichterbij.
Ook is ’theos’ niet zomaar God. Van een Engelse site over dit soort vertaalproblemen haal ik: ’Theos is the common word for God in the Greek New Testament. It normally refers to the true God. However it can also refer to false gods and even humans. The context must determine how it is to be understood.’ Dit is een altijd en overal in de esoterie en elders behartigenswaardige aanbeveling.
3.5. Vooral vanaf hier worden deze kanttekeningen iets dat Wikipedia aanduidt als een stub: something having the look of incomplete or stunted growth, as a horn of an animal. Taal leeft. Woorden zijn levende organismen. Samen vormen de woorden habitats voor gedachten, gevoelens, wilsimpulsen. Deze kanttekening is een habitat in wording. Vooruitlopend op wat volgt in volgende kanttekeningen, noteer ik dat die ’hemelse’ logos zijn verschijningsvorm op aarde heeft gekregen in de taal – in de gesproken taal wèl te verstaan, met name in de moedertaal waarmee ieder nieuw mensenkind leert mens te worden.
3.6. Over antroposofie leven oeverloos veel misverstanden. Sommige daarvan roepen ’sofen overigens over zich zelf af. Een oud misverstand is dat zij een ’geheime leer’ zou zijn. Dat zou betekenen dat alleen zogenoemde ingewijden zouden kunnen en mogen weten wat die antroposofie leert. Zo is het dus echt niet. De notie ’geheim’ is een paradoxale mix van weten en niet-weten. Eenzelfde mix was ook het leidmotief in het onderwijs in de filosofie dat Socrates tot zijn dood in 399 v. C. gaf.
Het klassieke voorbeeld uit de filosofie-praktijk van Socrates gaat over de leerling die deugdzaam wil worden. Deze wens heeft alleen zin voor zover hij moet bekennen dat hij thans nog niet deugdzaam is. Hij weet dus niet wat hij zoekt als hij probeert deugdzaam te worden. Hoe kan hij dan, als hij de deugd gevonden heeft, weten dát hij haar gevonden heeft? De oplossing van de paradox is in theorie eenvoudig. Als je er eerlijk naar streeft deugdzaam te worden, ontwikkel je zo doende een soort zintuig waarmee je de deugd gaandeweg leert onderkennen als dat wat je zocht. Zo simpel is voor wie het kan en durft te vatten.
4. Paradigma
Ransijn: ’(Ik) interesseer mij… voor wetenschapsfilosofie, ook om deze toe te passen bij het onderzoek naar wat er met ons gebeurt als wij sterven en daarna. In het kader van de paradigma-theorie van Thomas Kuhn kunnen de door Newton gerapporteerde ervaringen worden beschouwd als anomalieën of afwijkingen die niet passen in de gangbare christelijke en materialistische paradigma’s die over het hierna(maals) eigenlijk weinig of niets kunnen zeggen, omdat dit de reikwijdte ervan te boven gaat.’
Kanttekeningen: Hier komen we op het onderwerp waarop ik in 1978 promoveerde. Dat ging over wetenschappelijke revoluties en paradigma’s en daaromtrent.Paradigma’s en begripsontwikkeling in de ziekteleer, om precies te zijn. Toen ik daarmee klaar was, wilde ik mijn resultaten gaan gebruiken voor het karwei waar ik nu nog steeds mee bezig ben: de zgn. ’antroposofische geneeskunde’ – de verbreding en verdieping die Steiner vanaf 1920 heeft gegeven aan de geneeskunde – omwerken tot de nieuwe geneeskunde volgens de normal science zoals aangeduid in punt 2.3. Dat is voorzichtig gezegd niet gelukt. In dit punt 4. raap ik een paar voorlopige deel-resultaten bijeen.
4.1. Mijn intuïtieve streven was en is om de dynamiek tussen normal science en de telkens opkomende anomalieën zó uit te werken dat het werk van Steiner deze dynamiek creatief en toekomstgericht maakt. Normal science is vanaf het einde van de Middeleeuwen oftewel vanaf het begin van de moderniteit, begonnen universeel te worden, met een take off stadium tussen 1840 en eind 19e eeuw. De titel van het Jaarboek Civis Mundi 2018 Hoe universeel is de westerse idee van moderniteit?suggereert wat dat betreft een retorische vraag.
4.2. ’Normal science’ inclusief het werk van Steiner zal niet kunnen zonder een gedegen analyse van de zogenoemde ’universaliënstrijd’. De uitkomst daarvan gaat sinds ongeveer een eeuw als een nieuw realisme door de wereld. Ter verklaring gaan wij naar de periode aan het einde van de Middeleeuwen. Toen kwam vanuit de esoterische traditie een nieuwe vraag op wat betreft het proces waarin mensen gewone kennis verwerven in de destijds gaandeweg ontstaande academische filosofie.
‘Hoe komen wij aan onze kennis?’ was een eerste formulering van die nieuwe vraag. ‘Hoe vormen wij onze begrippen over de werkelijkheid?’ was een verbijzondering van die vraag. Een kind leert het op dezelfde manier: het stelt vragen aan de volwassenen in zijn omgeving: ‘Wat is dit?’ en ‘ Hoe heet dat?’ enzovoort. Het krijgt antwoorden en neemt die als vanzelfsprekend voor waar aan. In het mensbeeld van het kind hebben de volwassenen op alle vragen het juiste antwoord.
Een klassieke episode in het tijdloze verhaal over de geschiedenis kan gezien worden als een historische uitvergroting van dit persoonlijk-individuele proces in ieder afzonderlijk mens. Het speelt aan het einde van de Middeleeuwen. Toen woedde in Europa een grote geestesstrijd over de vraag hoe de mens zich algemene begrippen eigen maakt, de universalia,die als zodanig niet van buitenaf, niet via de zintuigen binnenkomen. Twee partijen streden om het juiste antwoord. De ene partij stelde: de juiste antwoorden die de volwassenen geven, maakt het kind zich eigen. Zodoende sprokkelt het bottom up zijn inzicht en begrip aangaande de algemene begrippen bijeen. Het leert de sociaal als juist benoemde namen van de dingen en daar gaat het om. Deze partij werd bekend als de nominalisten. Eerst komen vóór algemeen begrip de afzonderlijke zintuigindrukken omtrent de dingen (res). ‘De algemene begrippen komen in de loop van het leven van het kind ná de zaak’: Universalia sunt post rem. In de benoeming van wat je van buiten af van enige afstand ziet is de mens oneindig vrij. Extreem nominalisme leidt tot vrijblijvendheid, laissez-faire – alles mag, alles kan.
De andere partij, de realisten, beleefde dit nominalisme als een schandaal. De mens komt niet ter wereld, zoals de nominalisten menen, als een onbeschreven blad, een tabula rasa. De algemene begrippen zijn niet willekeurige ‘namen’ die de mens min of meer toevallig van buiten af leert als hij gaat luisteren en praten en zodoende zijn moedertaal leert. De mens is een microkosmos,een kopie in miniatuur van de schepping als geheel. Hij brengt herinneringen mee aan hoe de schepping echt is: de ‘anamnesis’ van Plato. In zijn gewone kennis weet de mens niet dat hij dit in zich heeft, hij vergeet ze doordat hij voor zijn geboorte door de Lethe, de rivier van de vergetelheid gaat – maar ze leven in hem en hij kan leren ze zich te herinneren. De namen die het kind leert, werken als prikkel om de anamnesis operationeel te maken: top-down. ‘De algemene begrippen komen eerder vóór de zaak’: Universalia sunt ante rem. Deze strijd eindigde met een overwinning van het nominalisme.
Het verhaal nog eens kort samengevat: In de eerste eeuwen van het vorige millennium veranderde alles. De ruimte werd ontdekt, Amerika en de boekdrukkunst deden hun intrede in de leefwereld van de late Middeleeuwers. De aarde bleek echt rond te zijn. Erasmus Roterodamus werd een bekende Europese burger van zijn tijd door de manier waarop hij het nieuwe medium, de nieuwe boekdrukkunst, gebruikte om zijn tijdgenoten over de geest van de nieuwe tijd journalistiek voor te lichten. In de filosofie vond dus de zojuist beschreven een omslag plaats waarvan de gevolgen tot vandaag tot in de kleinste hoeken nagalmen.
Een klassiek moment uit die begintijd is in 1594 opgetekend door Shakespeare. Het is de droevige gedachte die Juliet Capulet in het naar haar en haar vriend genoemde drama uitspreekt als ze zich realiseert dat zij en haar geliefde, Romeo Montague, alleen omdat ze verschillende namen dragen elkaar niet mogen kennen, niet mogen trouwen. ’Nou en?’, vraagt Juliet. ’Wat zou dat nou?’ Haar vraag is retorisch bedoeld. ’Het doet er niet toe,’ is haar eigen antwoord. Namen zijn onbelangrijk, meent ze. ’That which we call a rose, by any other name would smell as sweet’, concludeert ze. Hoe je de bloem die wij nu ’roos’ noemen ook zou noemen, hij zou precies even zoet ruiken. Heeft Juliet gelijk? Ja en nee. Haar vraag gaat over taal en werkelijkheid, over de relatie tussen de woorden en de dingen.
Wij kennen en begrijpen de dingen die we zien, wij benoemen wat wij weten en begrijpen met woorden. Hoe komen wij aan die woorden?
Twee antwoorden streden destijds om de gunst ’het’ goede te zijn. Het ene ging ’top-down’, het andere ’bottom up’. Het ene antwoord leerde dat de relatie tussen de woorden en de dingen reëel is. De woorden die we gebruiken zijn niet willekeurig. We krijgen bij onze geboorte ’ingeboren’ algemene kennis mee van de werkelijkheid. Naarmate we ouder worden herkennen we in de begrippen en woorden die we van onze opvoeders krijgen de werkelijkheid. Dankzij die herkenning kunnen we ’afdalen’ naar de concrete tastbare werkelijkheid.
De relatie tussen de woorden en de dingen is in de schepping gegeven; het is een reële relatie. Onze kennis en begrip omtrent de werkelijkheid maken zelf daadwerkelijk deel uit van de werkelijkheid. Wat wij weten geeft rechtstreeks authentiek inzicht in de werkelijkheid zoals ze is. In dit filosofisch realisme is de taal nog verbonden met de oertaal van Adam die de twee eerste mensen in het paradijs spraken. De mens draagt een beeld van de schepping in zich. Hij is een ’microkosmos’, een replica in miniatuur van de schepping. In de woorden die hem in zijn eerste levens-jaren geleerd worden, herkent hij wat hij in zich draagt. In zijn begrips-vorming ’daalt’ hij als het ware ’af’ van de algemene begrippen die hij in zich heeft naar de afzonderlijke dingen met hun bijbehorende namen: top-down.
4.4. We zijn anno 2018 al geruime tijd toe aan een nieuw realisme. Wie dat wil vatten, zal stevig moeten doorbijten om het te kunnen opnemen en verder te komen. Om de voor-vertering een handje te helpen haal ik de cognitie erbij en introduceer ik het nieuwe begrip ’wetware’. Het begon omstreeks 1974, Toen werd vanwege de artificial intelligence een nieuw begrip nodig om eenheid te scheppen in alle intelligente, mentale, psychische functies en vermogens van de mens die tot dan toe in verschillende regionen van geest en/of ziel ’gekwasilocaliseerd’ werden. Dat werd cognitie, en het heeft school gemaakt. Het leert ons om ’frank en vrij’ overeind te blijven tegenover het keiharde feit dat wij, burgers van twee werelden, levenslang bezig zijn met de strijd tussen lichaam en geest. Dat is een oud probleem, het mind-body probleem. Het staat ook bekend als ’de psychosomatiek’. Dat woord hoor je tegenwoordig haast niet meer.
Psyche en soma zijn onbruikbaar geworden oude woorden. Het materieel-fysieke aspect van het lichaam en de ongrijpbare gedachten en gemoedsbewegingen etc. zijn zó intiem verweven, dat deze dualistische benadering niet echt werkt. Dat wordt nu algemeen erkend en de onmiskenbare tweeheid van het materiële en niet materiële in de mens wordt nu benoem en opgevat in termen van software en hardware.
Het mooie begrip embodied cognition vat pregnant samen dat wij niet alleen met ons brein denken, en niet alleen met onze zintuigen waarnemen. Cognitie is een functie van onze hele lichamelijkheid. Een ander nieuw begrip in verband met cognitie is wetware. Dat verwijst naar de quasi-vloeibare kwaliteit, het immer bewegelijke, stromende karakter van het milieu intérieur. Omdat dit een levend proces is, heet het ook wel emergent wetware: ons lijf organiseert zich voortdurend van binnen uit, en dat doet het zelf. Wij houden ons lichaam ’draaiende’ door de self-emergent wetware die erin ’geïncorporeerd’ is. Dat lijkt een andere naam voor wat in het perspectief van ’paradigma’s en begripsontwikkeling van oudsher bekend is als de aether.
4.5. Het eerste paradigma in de ziekteleer vatte de mens op als een vierledig systeem, functionerende in termen van aarde, water, lucht en vuur. De vier ’elementen’ waaruit de kosmos bestaat, komen bij de mens in miniatuur terug; hij is een ’microkomos’. In een ruim twee eeuwen durende historische ontwikkeling metamorfoseerde dat paradigma tot de theorie van de drie of vier aggregatietoestanden: vast, vloeibaar, gasvormig en een vierde soort ’aggregatietoestand’ warmte / straling / vuur. Vanaf hier wordt het verhaal wazig.
Het punt is dat er een vijfde element is, de zogenoemde quinta essentia, bekend als de aether. Een eerste omschrijving zou kunnen zijn ’datgene wat zich buiten, boven de sfeer van de aarde bevindt, eerste ‘regivan de oneindige hemel’ [exacte beschrijvingen zijn hier qualitate qua niet goed mogelijk]. Wij vinden dit begrip al in de oudste teksten van de Europese cultuur. Homerus vertelt in het vijfde boek van de Odyssee hoe Hermes, de bode van de Olympische goden, vanuit de aether, εζ αίθερος [ex aitheros] naar de aarde vliegt. In Nederlandse vertalingen staat soms dat hij ’vanuit de hemel’ neerdaalt, maar dat roept dus misverstanden op.
Vanaf circa 600 v C schrijven Aristoteles en vele andere auteurs over de aether. Ruim tweeduizend jaar later karakteriseert Rudolf Steiner het als [in mijn woorden ] datgene wat het verschil maakt tussen het objectieve lichaam zoals de anatoom dat van buiten af ziet en onderzoekt, en het levende lijf zoals de mens die in dat lichaam ’woont, die daarin ’huist’ [exacte beschrijvingen zijn hier qualitate qua nog steeds niet goed mogelijk] en dit als een component, een ’geleding’ van zich zelf ervaart en beleeft.
Dit zogenoemde aetherlichaam is essentieel voor goed begrip van de zogenoemde NDE, de Nabij de Dood Ervaring.
Voor ons eigentijdse begrip is het aetherlichaam verwant met de wetware die ik in 4.4. noemde. Dag en nacht, overdag intenser en bewuster dan ’s nachts, pulseert deze aetherische wetware in en tussen alle vezels en cellen van ons lijf. De betekenis ervan in verband met de NDE is dat in een NDE deze super-intieme verbinding tussen het aetherische syseem en het organische lichaam héél even bijna geheel verbroken wordt. Dat kunnen wij bijna ’aflezen’ uit de eerste beschrijving van de NDE zoals we die nu kennen, in het werk van de Zwitserse geoloog en alpinist Albert Heim von Sankt Gallen (1849-1937).
Over NDE publiceerde Heim in 1892 in het Jaarboek van de Schweizer Alpenclub een bericht onder de titel Notizen uber den Tod durch Absturz dat als eerste expliciet niet-esoterische publikatie over deze ervaring als ’startpagia’ voor een nieuw paradigma mag gelden. Het bericht gaat over die Frage: Welcher Art sind die Empfindungen des plötzlich Verunglückten in seinen letzten Lebenssekunden gewesen?[http://dx.doi.org/10.3931/e-rara-22171].
Heim had alle berichten verzameld die hij kon vinden en daaruit een overzicht gemaakt van wat er bij een plotselinge echte NDE gebeurt. Dan worden lichaam en geest een enkele seconde of nog korter bijna helemaal van elkaar gescheiden. Dat kan per definitie niet in termen van het gangbare paradigma beschreven, laat staan verklaard worden, want daarin functioneren lichaam en geest als zodanig altijd onafhankelijk van elkaar. Ik heb al voor de eerste stap in de uitleg van de NDE een nieuw paradigma nodig. Dat is het paradigma van Steiner, waarin het zgn. lichaam-geest probleem is vervangen door het idee dat alles werkt via een ritmisch functionerend systeem waarin hardware (lichaam) en software(geest) ’twee kanten van een medaille’ zijn. In- en uit-ademend houd ik dit systeem in beweging en zodoende mezelf in leven.
4.6. De publikatie van Heim werd in brede kring bekend. De neuroloog Moritz Benedikt (1835-1920) schrijft in zijn autobiografie hoe hij in een zwembad in de Donau kopje onder ging: ’Es war wohlkaum mehr als eine halbe Minute, dass ich das Bewusstsein hatte, jetzt ertrinke ich. Dabei machte ich die merkwurdige Selbstbeobachtung,dass in dieser kurzen Zeit samtliche Erinnerungen meines Lebens vor mir in rasender Eile vorubergingen. Diese Beobachting ist in der Psychologie bekannt; selbst erlebt haben es wenige’.
Steiner noemt hem in zijn boek ’Die Geheimwissenschaft im Umriss’, De wetenschap van de geheimen der ziel (1909), en geeft een commentaar dat voor de discussie relevant is: ’Wenn Andere die bei ähnlicher Gelegenheit erlebten Bilder anders beschreiben, ja sogar so, dass die mit den Vorgangen ihrer Vergangenheit wenig zu tun haben, so widerspricht das dem Gesagten nicht denn die Bilder, welche in dem ganz ungewohnten Zustande der Abtrennung von dem physischen Leibe entstehen, sind manchmal in ihrer Beziehung zum Leben nicht ohne weiteres erklärlich’.
4.7. Wat na de publikatie van Heim inzake de NDE gebeurde, is een uitzonderlijk ingewikkeld en wisselvallig verhaal. Dat verbaast ons niet; voor het eerst in de geschiedenis lijkt het dat de mens een zekere kennis kan krijgen over wat hierná gebeurt. Om daar begrijpelijk over te schrijven vraagt meer woorden dan in een heel nummer van Civis Mundi passen. Ik concludeer met voor te stellen aan dit thema een boek te wijden, bijv. het Civis Mundi jaarboek.
Noten van de redactie
Bovenstaande tekst is woordelijk intact gelaten, maar herhaaldelijk in minder woorden weergegeven door woorden weg te laten, die geen uitbreiding gaven van het begrip, maar wel van het aantal woorden.
1. Aan dit artikel is communicatie vooraf gegaan. Zie over de communicatie van moeders met nog niet geboren kinderen Hugo Verbrugh, Een beetje terugkomen: reïncarnatie als denkbeeld en ervaringsgegeven.
2. Als secretaris van de filosoof Saint-Simon bedacht Comte de term sociologie in plaats van de termen sociale fysica en sociale fysiologie van Saint-Simon. Comte kan beschouwd worden als de eerste wetenschapsfilosoof in de moderne zin, volgens Wikipedia enMart-Jan van Dijk in Grootmeesters van de sociologie. Hij behoorde ook tot de eersten die (natuur)filosofie onderscheidden van (postitieve) wetenschap. De samenleving zou door een synthese van wetenschappen beter bestudeerd kunnen worden. Een dergelijke synthese is ook nodig voor postmortaal onderzoek, dat bestaande kennis voorbijgaat en op zijn grondvesten doet schudden. De wetenschapsfilosofie vanaf Karl Popper sluit aan bij die van Comte. Hij wordt door Popper niet als voorloper genoemd (voor zover bekend). Beiden waren positivist, geen materialist: zij gingen uit van het ervaarbare en het wetenschappelijk benaderbare en kenden een relatief autonome werkelijkheid toe aan het denken, de geest en het bewustzijn. Dit lijkt een voorwaarde voor postmortaal onderzoek, dat ervan uitgaat dat de geest of het bewustzijn op een of andere wijze kan voortbestaan zonder stoffelijk lichaam. De wetenschapsfilsofie van Comte, Popper, e.a. kan bruikbare inzichten bieden voor postmortaal onderzoek.
3. Gesteld dat die dimensie van een hiernamaals er zou zijn, dan word ‘ik’ in die dimensie ‘een ander’ en laat ik mijn aardse ik achter mij, terwijl er toch een continuïteit van identiteit verondersteld mag worden als ‘wij’ of delen van onze persoonlijkheid zouden voortbestaan. Als we uitgaan van de reïncarnatiehypothese, dan word je een ander die tegelijk ook jezelf is en wordt. Dit veronderstelt een diepere identiteit die in de levens van opeenvolgende personen gestalte krijgt en zich daarin uitdrukt. Michael Newton verwijst naar een dieper (onder)bewustzijn. Hij werkt dit niet verder uit, zoals Frederic Myers in Human Personality and Its Survival of Bodily Death en Edward Kelly e.a. in Irreducible Mind: Toward A Psychology of the 21th Century in de conceptie van het subliminale bewustzijn. Bij regressie onder hypnose beschrijven cliënten van Newton hoe zij in een vorig leven zichzelf als een ander ervaren en tegelijk ook een diepere identiteit behouden.
4. Interessant is ook dat Comte in de latere helft van zijn leven een soort ‘metanoia’ doormaakte. Onder invloed van een jonggestorven geliefde, Clothilde de Vaux, ontwaakte de liefde in zijn hart en bleef hij zich met haar verbonden voelen na haar dood. Daardoor kreeg hij een meer spirituele visie op het leven en het samenleven die resulteerde in een ‘religie van de mensheid’ op positivistische en sociologische grondslag. Slechts weinigen konden dit meer volgen. De term altruïsme die toen door hem bedacht is, werd niettemin gemeengoed. Onderzoek naar altruïsme, naar de verbinding van ik en de ander, behoort nog steeds tot de speerpunten van de interdisciplinaire wetenschap (zie het werk van o.m. Pitirim Sorokin, Peter Turchin, David Sloan Wilson e.a.) Volgens Michael Newton zou altruïsme en empathie ook in het hiernamaals en hiervoormaals een grote rol spelen als cruciale waarde in ons menselijk leven en samenleven.
5. Elias had een agnostische visie, die geen kennis heeft van na het overlijden, want dan houdt het (be)leven en ons weten op. In een eerder artikel in nr 34 schrijft Ransijn in dit verband: ”Volgens Elias ontleent het leven een groot deel van zijn zin aan het ‘weefsel van de samenleving’. Zijn boek De eenzaamheid van stervenden in onze tijd stelt het probleem van het wegvallen van relaties, de vereenzaming, aan de orde. Hij schrijft dat “de angst voor doodgaan mede het verlies en vernietiging is van alles wat als zinvol en als levensvervulling wordt ervaren.” (p 41). Elias gaat uitvoerig in op de beleving van dood en sterven in het cultuurhistorische en sociologische perspectief van het civilisatieproces. Deze beleving is sociaal bepaald en afhankelijk wat wij voor anderen, onze kinderen, de samenleving en de mensheid hebben betekend en onze gevoelens daarover. Dit lijkt een soort sociale zingeving, zoals in de sociologie van o.m. Saint-Simon, Comte en Durkheim, zie ook artikelen van Ransijn hierover in nr 31.
6. In het Grieks staat: ’Ἐν ἀρχᾖ ἦν ὁ λογος’; in transcriptie: ’En archei ên hô logos’, met als twee volgende zinsneden: ’kai hô logos ên para ton theon, kai hô logos ên theos’.