Wat kunnen we leren van de oosterse filosofieën? Deel drie: Relatie geest en lichaam

Civis Mundi Digitaal #72

door Patricia van Bosse

In het eerste artikel over oosterse filosofie kwam de ervaring van zuiver bewustzijn aan de orde. Het tweede deel bespraken we dat wij onze aandacht verschillend kunnen instellen, waardoor we de werkelijkheid verschillend ervaren. In dit deel zal ik de verhouding tussen geest en lichaam bespreken en enkele aspecten aangeven die we in dit opzicht van de oosterse filosofie kunnen leren.

 

Dualisme van Descartes

Bij de geest-lichaam relatie, denken we in de westerse filosofie vooral aan Descartes. Zijn opvatting dat de twee domeinen van de res cogitans (denken, niet materieel) en de res extensa (materieel) fundamenteel gescheiden zijn, heeft een enorme invloed uitgeoefend. Wellicht heeft het de ontwikkeling van de westerse wetenschap bevorderd, waarin een grote nadruk ligt op het observeren van objectverschijnselen en waarbij het subject zoveel mogelijk buiten beeld blijft.

In de gewone ervaring is er echter een sterke verbondenheid tussen mentale/gevoelsmatige gewaarwordingen en het lichaam. Binnen het cartesiaanse model kan dit verband eigenlijk niet goed begrepen worden vanwege het dualisme van geest en lichaam. Als die fundamentele scheiding eerst wordt geponeerd, blijkt het lastig de onderlinge relaties te verklaren en begrijpen. Vaak wordt gekozen tussen een van de twee domeinen als fundamenteel, waarbij het ene gereduceerd wordt tot het andere: materialisme versus idealisme. In de westerse wetenschap wordt in bijv. de neurofysiologie, het paradigma gebruikt dat de materiele werkelijkheid fundamenteel is en dat bewustzijnsverschijnselen te reduceren zijn tot materie. Er zijn ook allerlei tussenposities ingenomen om de scheiding begrijpelijk te maken. Heel veel filosofische denkactiviteit is besteed aan deze problematiek

Ondanks dat de kennis van de neurofysiologie sterk is toegenomen, is ’het moeilijke probleem van bewustzijn’ vooralsnog niet opgelost. De filosoof Chalmers gebruikte deze term in een lezing, die na enige tijd gemeengoed is geworden. Hoe kunnen materiële verschijnselen tot subjectieve ervaringen leiden? Hoe zijn de ’qualia’, de kwalitatieve eigenschappen van de waarneming, bijvoorbeeld de subjectieve ervaring van de kleur rood of van liefde te verklaren. Er worden correlaties gevonden in de hersenen, maar dat zijn de gemakkelijke problemen. Hoe de neuroactiviteit tot een subjectieve ervaring leidt is onbekend, er is sprake van een ’explanatory gap’. Tot zover een enkel punt over de westerse opvatting van de geest-lichaam relatie. 

 

 

 Van Website Philosophy Matters

 

Verschillende instellingen van onszelf in de oosterse filosofie

In de beide vorige delen heb ik een aantal keren genoemd dat gevoelens, stemmingen en gedachten in de oosterse filosofie ook als ’dingen’ beschouwd kunnen worden tegen de achtergrond van het zuivere, transcendente bewustzijn, dat ook wel leegte of Tao wordt genoemd in andere tradities. Het is mogelijk er afstand van te nemen. In een teruggaande beweging, waarbij we steeds meer bewust worden hoe we zelf aanwezig zijn, wordt duidelijk dat je als subject nooit tot een object bent te reduceren. Bij een zorgvuldige beschouwing blijft altijd het gevoel over dat je zelf meer bent dan welke gedachte of gevoel dan ook.

Anderzijds geldt in het gewone leven dat er altijd sprake is van een vermenging van het bewustzijn met onze ervaringen vanwege de identificatie met ons persoonlijk verhaal, met onze karaktereigenschappen, met onze gevoelens en met ons fysieke lichaam. De innerlijke verschijnselen en het lichaam krijgen daardoor op verschillende tijden en in wisselende mate mede een subjectief karakter.

Wat betreft het bewustzijn, of het subject, zijn er dus de posities van:

  • zuiver leeg bewustzijn, volledige abstractie
  • identificatie met bepaalde verschijnselen zodat er vanuit een plaats in de ruimte, een standpunt, de wereld of een object wordt ervaren. Er is meer of minder afstand tussen jezelf en dat verschijnsel
  • een volledig samenvallen met alle verschijnselen, volledig opgaan in de verschijnselen.

Tenslotte is er de situatie mogelijk waarin de eerste positie en de laatste tegelijk aanwezig zijn. De aard van bewustzijn is helder gerealiseerd (de eerste positie), en wat betreft de ervaringen in de wereld van verschijnselen is er de volledige acceptatie van alles wat zich aandient. Er is eenheid met alles. Alles in het gewone leven gaat door, maar kan de eenheid niet doorbreken. Dan is er non-dualiteit ontstaan. Alles is een geheel zonder scheidingen en er is niet goed over te spreken. Non-dualiteit is een vertaling van de Sanskriet term advaita, letterlijk niet-twee-heid, geen gescheidenheid tussen subject en object.

Samenvattend is er een glijdende schaal van betrokkenheid van het zelf bij de objecten. Aan de uiteinden van deze schaal, als de beiden polen van deze schaal helder zijn ervaren en gerealiseerd, dus werkelijkheid geworden, is er de bevrijding of verlichting en ervaart men non-dualiteit.

 

Gradaties van materialiteit

Een zelfde type glijdende schaal bestaat in de oosterse filosofie tussen gradaties van materialiteit. Er is geen fundamenteel verschil tussen de grove ’gewone’ materialiteit en energetische, elektromagnetische, fijnstoffelijke of andere subtiele verschijnselen.  De innerlijke mentale en gevoelservaringen worden beschouwd als verschijnselen met een fijne of subtiele materialiteit, die we ook als energie ervaren. Het zijn verschijnselen, dwz ze hebben geen bewustzijn uit zichzelf, maar slechts door onze identificatie ermee krijgen zij een subjectief, of bewust karakter. We kunnen er afstand van nemen en dan blijkt het object karakter ervan.

Deze subtiele vormen zijn variabel en fluctuerend. Ze worden vaak als vloeiend en dynamisch ervaren en vormen krachten waardoor zij andere verschijnselen kunnen beïnvloeden of waardoor ze beïnvloed worden. Als energetische verschijnselen hebben ze een zekere substantie en een locatie in de ruimte. Net als in de moderne fysica is er geen scherpe scheiding tussen materie en energie.

Deze energetische verschijnselen variëren in zwaarte en transparantie. De kwaliteiten kunnen verschuiven en er zijn steeds overgangen, maar er is geen fundamenteel verschil met de grove materie. Zo is er vanuit het fysieke een voortdurende invloed op het mentale, zoals we in de eigen ervaring ook kunnen vaststellen. Andersom geeft een bewuste intentie om bijvoorbeeld een beweging te maken een transformatie te zien van een subtiele, energetische impuls naar een wat meer lichamelijke energie tot aan de beweging van het grof materiële lichaam. Het gaat om een grover worden op een glijdende schaal, waardoor het probleem hoe een mentale impuls een fysiek verschijnsel kan veroorzaken begrijpelijk wordt.

Door het opvatten van energetische verschijnselen als een onderdeel van een continuum van grove en fijne materialiteit blijven we dicht bij de ervaring en kan het geest-lichaam probleem opgelost worden. Zowel de verschillen als de relatie tussen lichaam en geest/bewustzijn kunnen zo begrijpelijk worden.

 

 

Links: Afbeelding van meridianen of energiebanen uit de  Chinese geneeskunst

Rechts: Afbeelding van chakra’s, de   energiecentra die gebruikt worden in de hindoeistische en boeddhistische tradities

 

Subtiele lichamen

Omdat de oosterse filosofieën gericht zijn op de bevrijding/verlichting was het leren kennen en beheersen van de innerlijke subtiele energieën van groot belang. Er is er een vrij uitgebreide hoeveelheid systematische beschrijvingen van deze subtiele energieën en ook enige theoretische uitwerkingen over hoe deze energieën funcioneren. De wellicht bekende tekeningen van de verschillende chakra’s zijn hiervan een voorbeeld. Deze beschrijvingen zijn gebaseerd op de directe ervaring van geoefende ’yogi’s’. Omdat de directe ervaring van die energetische verschijnselen oefening en scholing vereist, vormden zij vervolgens wellicht een ’reisbeschrijving’ voor de beoefenaars van de meditatietechnieken.

Er wordt in deze beschijvingen gesproken over verschillende gelaagde lichamen. We vinden op een bepaald moment in de Indiase filosofieen de term ’sluiers’ (kosha’s) ofwel omhulsels voor de subtiele, energetische lichamen. Deze lichamen verschillen in mate van verfijning, waarbij zij enerzijds sterk verbonden zijn met het fysieke lichaam, maar aan de andere kant van de schaal lijken de kenmerken meer op het zuivere bewustzijn: steeds subtieler, lichter, ijler en abstracter. In de eigen ervaring kunnen we ook vaststellen dat er in de beweging van onze aandacht naar beneden in het lichaam het zijnskarakter toeneemt, terwijl als we naar boven schuiven het bewustzijnskarakter sterker wordt.

In deze lichamen zijn er allerlei structuren en energiekanalen, waar bijvoorbeeld in de Chinese geneeskunde van de acupunctuur gebruik van wordt gemaakt.

 

Eeuwige filosofie

Zonder op de verschillen in te gaan in verschillende tijden en tradities – die zijn er wel- komen we globaal dezelfde indelingen tegen in de oosterse culturen. Soms zijn deze meer gedifferentieerd, soms minder. Overigens komen we overeenkomstige indelingen tegen in verschillende culturen en religies en ook in esoterische westerse tradities.

Al vanaf de Renaissance wordt de term Eeuwige wijsheid gebruikt, een term die wat algemener bekend is geworden door het boek van Aldous Huxley met deze titel. De verschillende lagen van onszelf en de corresponderende lagen van de werkelijkheid wordt ook wel de Grote Keten van het Zijn genoemd. Een dergelijke indeling maakt een onderdeel uit van deze Eeuwige Wijsheid en is ook terug te vinden bij Plato, Aristoteles, Plotinus en Proclus. In de illustratie hieronder zijn indelingen uit de grote wereldreligies bij elkaar gebracht door Huston Smith, een religiewetenschapper. Hij ging uit van universeel overeenkomstige ervaringen van de mensheid.  

 

 

 

Eigen observaties

Omdat de oosterse filosofie nauw verbonden blijft met de eigen ervaring (weliswaar vaak ervaringen opgedaan door meditatieve oefeningen) is het interessant hier ook enkele opmerkingen te maken over observaties die we zelf kunnen vaststellen.

Het grootste gedeelte van de tijd beschouwen we het fysieke lichaam als onszelf. Als er iets gebeurt: we verwonden ons, of we zijn ziek, dan gebeurt dat met onszelf. Maar de westerse geneeskunde werkt met ons lichaam hoofdzakelijk als een materieel object. We kunnen zelf ook ons lichaam zo beschouwen, we kunnen onszelf daar helemaal uit terugtrekken, het observeren van een afstandje en het zien als een ding, maar dat doen we niet in de dagelijkse ervaring.

Hoewel we emoties duidelijk als anders ervaren dan fysieke gewaarwordingen, zijn er situaties waar we het moeilijk vinden onderscheid te maken tussen gevoelens en het lichaam. Denk ook aan de vele uitdrukkingen die we hebben om deze verwevenheid te beschrijven: iets ligt als een steen op je maag, vlinders in je buik, uit je vel barsten, een brok in je keel hebben, het hart op de juiste plaats hebben etc. Meestal zijn we ook sterk geïdentificeerd met onze gevoelens, het is moeilijker om er afstand van te nemen dan van het fysieke lichaam. Maar eigenlijk iedereen zal beamen dat we meer zijn dan die gevoelens die er soms zijn, dan weer wegebben en vluchtig en variabel kunnen zijn.

In de ervaring is het vervolgens moeilijk een onderscheid aan te geven tussen voelen en denken. Er lijkt een gebied te zijn waarin ze elkaar overlappen. Wel zullen we vaker ervaren dat het denken wezenlijk anders aanvoelt dan de materiële wereld van het fysieke lichaam (wat het onderscheid van lichaam en geest in de visie van Descartes meer begrijpelijk maakt). Gedachten voelen lichter, ijler en vluchtiger dan de fysieke wereld. 

We kunnen ook ons lichaam vergeten– en dat gebeurt eigenlijk heel vaak, let er maar eens op! We zijn dan met onze aandacht elders, we leven elders. Waar? In een wereld van gedachten, al dan niet vermengd met gevoelens. Waar zijn we als we opgaan in wat we aanklikken op onze smartphone en onze omgeving vergeten? Wij noemen dat een virtuele wereld. In de oosterse filosofieën worden deze geestelijke werelden benoemd als aparte lagen in de werkelijkheid met een subtiele materialiteit waarin we functioneren met een bij die laag passend lichaam en zelfgevoel.

De ervaring van het fysieke lichaam in het gewone leven kenmerkt zich door een gevoel van een vermenging van objectiviteit en subjectiviteit. We zijn ons lichaam, maar vallen er niet mee samen. Pas als we er bij stilstaan maken we onderscheidingen.  Als we die verbonden situatie   onderkennen, kunnen we een idee krijgen wat er met non-dualiteit bedoeld wordt. Die verbonden situatie breidt zich vaak al uit tot onze kleren, onze bril, de fiets waarop we rijden, ons huis. Als we die kwaliteit van verbondenheid en eenheid zouden kunnen bewaren, en niet ergens weer een scheiding of onderscheid maken zou deze ervaring zich uit kunnen breiden tot al onze ervaringen en zou non-dualiteit onze primaire werkelijkheid kunnen worden. 

 

Werkelijkheid

Hoewel onze westerse cultuur ook in deze tijd niet gespeend is van spiritualiteit, ook al is de God van de tradionele religies voor velen dood, overheerst toch de beleving dat de materiëele wereld de meest werkelijke is. Dat dit zo is, ligt aan het ’verhaal’ dat we vertellen en met elkaar delen in onze cultuur. Het heeft ook te maken met de dominantie van de materialistische visie van de wetenschap, ook al is daar geen wetenschappelijk ’bewijs’ voor te geven. Zie hierover de artikelkenserie van Piet Ransijn over wetenschapsfilosofie. Er ligt een zwaartepunt bij een bepaald deel van de werkelijkheid. In de Middeleeuwen was het zieleheil erg belangrijk en de subtiele gevoelsmatige ervaring daarvan zal daarom ook een grotere werkelijkswaarde hebben gehad. De tradionele volkeren ervoeren de natuur als een bezielde werkelijkheid die als meer werkelijk werd beleefd dan de puur fysieke werkelijkheid.

In feite is die mentale wereld waar we via de symbolen van de letters, de elektronica van de computer toegang toe hebben dé werkelijkheid waarin we functioneren op het moment dat we ons fysieke lichaam vergeten zijn en bijvoorbeeld een stuk schrijven of aan het lezen zijn. Het wordt echter door de werkelijkheidsopvatting in onze cultuur niet ondersteund om die mentale wereld ook een status van werkelijkheid te geven zoals van de materiële werkelijkheid. 

In de nagestreefde bevrijding of verlichting van de oosterse culturen worden alle materieriële, energetische, mentale, emotionle en spirituele niveaus van de werkelijkheid als werkelijk beschouwd. Het bewustzijn heeft uiteindelijk echter de kwaliteit van meest fundamentele werkelijkheid, het is de voorwaarde om een ervaring te hebben. Ook wordt het zo beleefd als aard van bewustzijn zich bewust is geworden van zichzelf. Als dat zo is, ervaart men non-dualiteit waarbij de wereld van de vormen de onderliggende eenheid niet teniet kan doen. 

In een van de meest bekende teksten uit het boeddhisme, de Hart Soetra die gebruikt wordt in vrijwel alle varianten van het boeddhisme wordt dat zo gesteld: vorm is leegte en leegte is vorm. Het is een non-dualistische ervaring van een ondeelbaar geheel, waar het onderscheid tussen de verschillende lagen van de werkelijkheid niet meer van belang is.

 

Maya en illusie

Toch is ook in de oosterse culturen wel de vraag opgekomen hoe de relatie is tussen het lege bewustzijn en de wereld van de vormen. Daarvoor wordt de term maya gebruikt. Letterlijk betekent het: ‘dat wat gemeten kan worden’, dus wat waargenomen kan worden, de wereld van de verschijnselen. Vaak wordt het vertaald met illusie, versluiering. De non-duale realiteit raakt door ’onwetendheid’ uit zicht en de wereld van verscheidenheid wordt als de enige werkelijkheid gezien. Onwetendheid slaat op alle ervaring die uitgaat van het onderscheid tussen subject en object, tussen zelf en niet-zelf. Maya is dat wat een sluier veroorzaakt tussen de wereld van het gewone leven en het absolute Zijn.

We mogen echter niet de conclusie trekken dat de relatieve werkelijkheid in de oosterse culturen als een illusie beschouwd wordt, in de zin dat deze niet echt zou bestaan. De term illusie heeft betrekking het geven van een absoluut karakter aan de relatieve werkelijkheid.

De status van de wereld der verschijnselen blijft uiteindelijk een niet te bevatten mysterie voor degene die in staat van onwetendheid (avidya) verkeert. Het is echter zeker niet zo dat degene die zich aan de andere zijde van de sluier bevindt en non-dualiteit gerealiseerd heeft, antwoorden heeft gevonden.

 

Mysterie

In de oosterse culturen heeft men zich in de tijd waarin de filosofieën waar we nu over spreken ontstonden zich gespecialiseerd in de kennis van de innerlijke mens. Het na te streven doel van bevrijding of verlichting wordt gekenmerkt door de ervaring van non-dualiteit, waar verder niets over te zeggen is. Zijn dan alle mysteries opgelost? Welk antwoord wordt bijvoorbeeld gegeven in de oosterse culturen op de vraag waarom er iets is in plaats van niets? In de Badaranya’s Brahma-Sutra, een belangrijke hindoeïstische tekst wordt als antwoord op deze vraag de term lila genoemd: spel, noch doelgericht noch doelloos. enkel gedragen door een vrije, spontane en vreugdevolle activiteit, een vrijkomen van energie louter en alleen omwille van zichzelf. Ook in het Taoïsme heeft de natuur en de spontaniteit daarvan een heel hoge waarde.

Maar wat betreft veel vragen over de aard van de werelden en metafysische opvattingen, komt men  niet veel verder in de oosterse culturen. We kunnen dat vooral interpreteren als een voorbeeld van waar de prioriteit lag van hun filosofische belangstelling, namelijk bij het bereiken van verlichting/bevrijding.  Van Boeddha wordt gezegd dat hij geen antwoord gaf op bepaalde vragen. Er is het verhaal dat een monnik die afgeleid werd tijdens zijn meditatiebeoefening en steeds vragen stelde aan de Boeddha over de aard van de wereld. Die bleef dan stil. Een lijst van dergelijke metafysische vragen komt voor in diverse boeddhistische geschriften. Ook in het Zen boeddhisme en in de Advaita Vedanta zijn er verhalen over het weigeren in te gaan op vragen die niet als nuttig of nodig beschouwd werden voor het scholingsproces dat tot verlichting leidt.

Wanneer de onwetendheid is opgeheven en men leeft in een toestand van non-dualiteit, dan is er een wezenlijk andere existentiele ervaring, waarin er slechts pure ongedifferentieerde eenheid is. Allerlei kwesties en vragen die voortvloeien uit het perspectief van het rationeel-empirische bewustzijn en die uitgaan uit van de vooronderstelling van een onderscheid tussen subject en object worden minder urgent.  Dat betekent niet dat het gevoel dat alles een groot mysterie is en de interesse in hoe de wereld van de vormen functioneert verdwenen is. Het is dan echter vooral een expressie van levensvreugde geworden.

 

Enkele samenvattende opmerkingen

De oosterse filosofieen zijn vooral gericht op de innerlijke ervaringen in tegenstelling tot onze westerse cultuur. Ze zijn ontstaan in samenhang met de ervaringen die meditatietechnieken opleverden. Wat betreft de relatie tussen geest en lichaam, tussen bewustzijn en de wereld van de vormen, komen zij tot een oplossingen voor wat in onze westerse filosofie een hardnekkig probleem is. Er is een glijdende schaal wat betreft de eerstepersoons- en derdepersoonservaring, dus subject en object. Ook is er een glijdende schaal wat betreft materie en is er geen fundamenteel verschil tussen grove en subtiele of energetische materie. De beschrijvingen blijven in de oosterse filosofie  dicht bij de ervaring, hoewel we lang niet gemakkelijk alle interne observaties waar sommige uitspraken op gebaseerd zijn zullen kunnen bevestigen. Dat vereist oefening en scholing. De filosofieen zijn ook steeds gericht op het verkrijgen van verlichting/bevrijding.

Deze algemene opmerkingen gelden -globaal gesproken- voor al de oosterse filosofieën. In de loop van de geschiedenis van deze culturen zijn er echter ook veel verschillende posities ingenomen bijvoorbeeld wat betreft de waardering van het lichaam versus het bewustzijn. In sommige stromingen en tijden was het lichaam een instrument voor de bevrijding, in andere was het lichaam juist iets wat zo snel mogelijk achter zich gelaten moest worden.

De nagestreefde bevrijding of verlichting is een toestand van non-dualiteit van lichaam en geest, van bewustzijn en de wereld van de vormen en biedt een wezenlijk andere existentiële ervaring. Het is een illusie om te verwachten dat een groot aantal mensen op enige afzienbare termijn deze ervaring van non-dualiteit zullen realiseren.  Wel biedt de benadering van de oosterse filosofieën inzichten over de aard en de mogelijkheden van de mens die ons inspiratie kunnen geven en wellicht een kompas kunnen bieden voor de richting waarin we antwoorden zoeken voor de problemen die zich voor individuen en de samenleving in deze tijd voordoen.

 

 


Bij het maken van dit artikel is gebruik gemaakt van diverse artikelen uit: Verdwijnende scheidingen van Douwe Tiemersma. Ook is gebruik gemaakt van klassieke teksten en samenvattingen van boeken die te vinden zijn op www.advaitacentrum.nl

En tenslotte van diverse websites over Buddhisme bv www.vriendenvanboeddhisme.nl met veel klassieke teksten