Civis Mundi Digitaal #72
Volgens de Eurobarometer van het Europese Parlement stond de steun van de burgers voor het Europese project in mei 2011op een laag pitje. Slechts 47 procent van de Europeanen dacht dat het deel uitmaken van Europa van hun land een goede zaak was, 18 procent dacht dat het een slechte zaak was, 31 procent was van oordeel dat het geen goede maar ook geen slechte zaak was en 4 procent had geen mening. Sindsdien denken steeds meer Europeanen dat het toch een goede zaak is, in september 2018 gold dat voor gemiddeld 62 procent van alle Europese burgers. Frankrijk situeerde zich met 61 procent voorstanders ongeveer in het midden, achter Duitsland met 81 procent maar wel voor Italië met slechts 42 procent.
De jaarlijkse peiling door ’Kantar Public’ ten behoeve van de ’Economische Dagen van Lyon’ (6-8 november) toont ons evenwel een paradox. Hoewel in meerderheid de ondervraagden voorstanders zijn van meer Europese integratie wat betreft immigratie, defensie, sociale en fiscale politiek, zijn zij van oordeel dat voor alles het de nationale regeringen moeten zijn die ongelijkheden, klimatologische veranderingen en migrantenstromen moeten bestrijden. De Europese politiek heeft dus weinig manoeuvreer-ruimte en het is daarom des te belangrijker deze duidelijk in kaart te brengen. Er zijn daarvoor in mijn optiek twee sleutelbegrippen: de samenwerking tussen Staten en de bescherming van de Europese burgers tegen risico’s en gevaren.
Allereerst de samenwerking tussen Staten. Als meer samenwerking op de unieke markt een hogere productiviteit en dus meer rijkdom genereert zoals destijds in het begin van de Europese opbouw, dan hoort het algemeen promoten van concurrentie niet in het Europese programma thuis. Enerzijds is er natuurlijk wel een stevige concurrentie tussen ondernemingen nodig ter wille van innovatie en koopkracht van de Europese burgers, anderzijds is er een veel minder sterke concurrentie gewenst dan nu het geval is tussen de lidstaten om de fiscale bronnen en het sociale evenwicht eigen aan iedere lidstaat te bewaren. De lidstaten moeten eindelijk eens ophouden om zich te gedragen als een verzameling kleine landen die elkaar beconcurreren en daardoor steeds afhankelijker zijn geworden van de grote politieke en industriële machten.
Vervolgens de bescherming tegen gevaren. In een wereld van steeds meer risico’s en gevaren hebben de Europese landen niet dezelfde specialisaties en ook niet hetzelfde klimaat en dezelfde geografische ligging en zijn zo onderworpen aan onderlinge verschillen op economisch en klimatologisch gebied en ook wat betreft migratie, gezondheidszorg en veiligheid. Europese solidariteit zou hier in mijn optiek zich idealiter op individueel niveau moeten ontwikkelen via streng gecontroleerde verzekeringsmechanismen waar het betreft bescherming bij tijdelijke catastrofes en hulp bij grote veranderingen wat betreft werk en energie-transitie waarvan de effecten in de Europese regio’s altijd verschillend zullen zijn. Een dergelijke bescherming van Europa voor zijn ingezetenen vereist natuurlijk een totale herziening van het Europese budget.
Natuurlijk is wat ik hier schrijf niet allemaal nieuw, maar op beide fronten is de vooruitgang uiterst moeizaam omdat nu iedere regering nauwlettend bekijkt wat hij ermee wint of verliest. De vereiste unanimiteit in het Europese besluitvormingsproces zet veel dossiers op slot, terwijl het technische karakter ervan ze voor de meeste mensen ontoegankelijk maakt. Het Europese project moet derhalve een veel eenvoudiger structuur krijgen en duidelijk laten zien wat Europa kan en niet kan doen voor de Europese burger, voor wie het dan ook begrijpelijk is wat ter verantwoordelijkheid van hun nationale regeringen en lokale besturen komt in plaats van altijd de schuld voor alles aan ’Brussel’ te geven.
Dit betekent dat niet alleen de bezem door de Europese begroting moet worden gehaald, maar ook door de "regels van goed gedrag" op het gebied van begroting, belasting, financiering, economie en op sociale gebied om te bewaren en te versterken wat werkelijk nodig is voor de samenhang van het Europese bouwwerk, waardoor zo ook de hoognodige ruimte voor het vrijelijk ademhalen van de nationale en lokale politiek vrij komt.