Enkele kanttekeningen bij de visie van Toon van Eijk

Civis Mundi Digitaal #73

door Michiel Korthals

Toon van Eijk snijdt een aantal interessante thema’s aan bij de bestudering van ecologische kwesties. Hij legt veel nadruk op de complementariteit tussen reductionistisch en systemisch denken (als deel en geheel benaderingen) zoals door Couwenberg geformuleerd. Hij wijst ook op de relatie tussen feiten en waarden, en tussen instrumentele rationaliteit en doel of waarde rationaliteit en vraagt zich af waar systemen met hun emergent gedrag geplaatst kunnen worden. Hij suggereert op het laatst:

„Individuele en collectieve bewustzijnsontwikkeling zullen het ontstaan van een substantiële en omvattende rationaliteit faciliteren, waarin zowel reductionistisch-analytisch denken als integraal denken elk hun geëigende rol kunnen spelen.“

Ik vind deze suggestie waardevol, maar vind hem toch onvoldoende ver strekkend om te kunnen leven met en in de ecologische crisis, beter gezegd het nieuwe tijdperk van het antropoceen. De ecologische crisis stelt ons voor een groot aantal uitdagingen. In de eerste plaats heeft de ecologische crisis betrekking op gevolgen van wetenschappelijk-technologisch handelen die niet geïntendeerd zijn. Bijvoorbeeld bij de verbetering van gewassen, die meestal meer water vragen en meer bestrijdingsmiddelen, was niet gerekend op grote waterschaarste en of een enorme daling van insecten- en planten soorten (Korthals 2018). In de tweede plaats zijn de gevolgen van wetenschappelijk technologisch handelen ook van grote sociale, psychologische en culturele aard. Een ogenschijnlijk simpel instrument als een smartphone maakt dat velen niet meer met elkaar communiceren maar met het apparaat, en daarmee risico lopen op oogschade, concentratievermogen etc. Ik laat in mijn recente boek (Korthals 2018) zien hoe de huidige voedselproductie consumenten aanzet tot vervreemding van hun voedselvaardigheden. Zo heeft de verpakking van groenten met een uiterste houdbaarheidsdatum tot gevolg dat we zelf niet meer kunnen ruiken of de verpakte waar nog vers is. Onze zintuigen verliezen hun waarde. Kant en klaar maaltijden met de dominante smaken zout, suiker en vet, maken dat we niet meer in staat zijn de duizenden subtielere smaken van goed eten te leren ontdekken. Een voortdurend gebrek aan voldaanheid (satiety) leidt tot overeten, tot voedselverspilling en tot chronische ziekten gerelateerd aan voeding. Maar ook tot sociale eenzaamheid, omdat mensen niet over de voedselvaardigheden beschikken om met anderen maaltijden te organiseren.

Deze nieuwe, vaak onvoorziene gevolgen kunnen meestal teruggekoppeld worden aan de impliciete normatieve vooronderstellingen die als uitgangspunt fungeren voor de betreffende wetenschappelijke technologische projecten (zoals de moderne, intensieve landbouw). Een zon uitgangspunt is dat de mens heerser is van de natuur (antropocentrisme). Een tweede uitgangspunt is dat de natuur bestaat uit manipuleerbare processen. Een derde vooronderstelling is dat de mens principieel verschillend en beter is dan andere levende wezens (specisisme). Deze drie normatieve vooronderstellingen worden naar aanleiding van de klimaat crisis ernstig betwijfeld. Werkbare alternatieve komen op vanuit heel andere normatieve vooronderstellingen en ook wetenschappelijke theorieën. Een alternatieve vooronderstelling is dat hoe dan ook, de aarde niet als geheel stuurbaar is. Zelfs het adagium °Think globally, act locally° is te pretentieus. De pretentie dat mensen de aarde kunnen besturen (die kennelijk ook door Layendecker gehuldigd wordt) moeten we opgeven, gegeven het feit dat we zelf onderdeel daarvan zijn en niet weten en kunnen weten wat de impact van onze handelingen zijn. Het beeld dat de astronauten van de aarde maken, als een prachtige blauwe bal in een donkere kosmos is zeer misleidend, want het lijkt dan net alsof we die bal wel even een bepaalde richting kunnen opsturen (Latour 2017). Groteske dromen als verhuizen naar Mars, en geoengineering vertrekken van deze absurde gedachte. Iedere ingreep om de klimaat crisis te verzachten zal moeten uitgaan van principiële onzekerheden, en zich moeten instellen op nieuwe ongewenste impacts, zoals biologisch als sociaal-cultureel. Verantwoordelijkheid nemen voor die impacts en de eigen beperktheden is dan een eerste vereiste. Maar vooral uitgaan van eigen falen, via bijvoorbeeld zoveel mogelijk reversibel werken is nodig. Alle activiteiten hebben winnaars en verliezers, en dat meenemen is essentieel. Wetenschappelijke technologische rationaliteit zal dus ook transdisciplinair moeten zijn, zoals van Eijk betoogt. Volgens mij impliceert dat een intrinsieke motivatie om op gelijke voet te communiceren met vooral verliezers (mensen en andere organismen): hoe leven die, wat zijn hun problemen, welke mogelijkheden van goed leven zien zij? Individuele en collectieve bewustzijnsontwikkeling, waar van Eijk zo voor pleit, moet ingebed zijn in communicatieve netwerken. Bewustzijnsontwikkeling is afhankelijk van communicatieve ervaringen met mensen en andere organismen (Kunneman 2017).

De contra antropocentrische en contra specisistische alternatieven hebben een steunpunt in biologische theorieën over de gebrekkige autonomie van de mens. De biologische inbedding van mens in micro- en macrobiotische netwerken, maakt dat mensen zich nog moeilijk kunnen voorstellen als unieke ikken. Mensen zijn symbionten, ten zeerste in veellagige samenwerking met andere organismen verwikkeld. De micro-organismen in de maag bijvoorbeeld zorgen voor vertering van voedsel, maar ook voor onderhoud van het menselijke immuunsysteem, de versterking van gezonde nutriënten, en denkprocessen. Het maag-darm kanaal heet niet voor niets het second brain, dat in intensive relaties staat met de hersenen (Korthals 2018a).

De suggestie van Toon van Eijk is dus niet verstrekkende genoeg. Ten eerste. De omvattende rationaliteit en het integraal denken moeten er principieel rekening mee houden dat ze nooit omvattend, integraal genoeg zullen zijn. Het zal zich vaak tevreden moeten stellen met het act locally, met de kleine stapjes op weg naar een onzekere toekomst. Ik pleit dus absoluut niet voor niets doen, of dwalen in het antropoceen, zoals René ten Bos (2016) wil. Een dergelijke stoïcijnse houding ten opzichte van de (klimaat-)rampen waarmee vooral de allerarmste op aarde mee worden geconfronteerd is ethisch volkomen onjuist. Er zijn wel degelijk bepaalde afwegingen en projecten die nu dringend op goed gefundeerde beslissingen wachten: zoals wel of niet vlees eten, overstappen op andere energie vormen, en zoveel mogelijk kringloop handelen.

Toon van Eijks ideeën zijn inspirerend en waardevol, maar gaan ten tweede volgens mij niet ver genoeg. Globaal en integraal denken dienen afgezwakt te worden tot bescheiden, faalbewust en verantwoordelijk handelen; bewustzijns ontwikkeling dient ingebed te zijn in communicatieve netwerken. Hoe dan ook, niemand kan de garantie geven dat we daarmee een goed leven kunnen opbouwen in het tijdperk van het antropoceen.

 

Michiel Korthals, hoogleraar Filosofie, University of Gastronomic Sciences, Pollenza/Bra (Italy) en em. hoogleraar Applied Philosophy, Vrije Universiteit en Wageningen Universiteit. 

 

Literatuur

Bos, R. ten, 2016, Dwalen in het antropoceen, Amsterdam

Korthals, M., 2018, Goed Eten. Filosofie van Voeding en Landbouw, Nijmegen

Korthals, M., 2018, Voeding laat de wereld draaien, Filosofie en Praktijk, juni, 49-60

Kunneman, H., 2017, Amor Complexitatis, Utrecht

Latour, B., 2017, Facing Gaia, London