Blijft het bewustzijn na de dood voortbestaan? Deel 2: Samenvatting van F.W.H. Myers in Human Personality and Its Survival of Bodily Death

Civis Mundi Digitaal #75

door Piet Ransijn

 

Inleiding

In de inleiding in deel 1 van dit artikel is Frederic Myers (1843-1901) geïntroduceerd als medeoprichter van de Engelse Society for Psychical Research, dichter, classicus en  grondlegger van de parapsychologie en de dieptepsychologie. Zijn werk werd enthousiast ontvangen door vooraanstaande psychologen als William Jamer en Gardner Murphy en de schrijver Aldous Huxley, maar werd in de ‘mainstream’ psychologie vooral genegeerd, die niet op het bewustzijn, maar op gedragsonderzoek was gericht.

In 2007 werd een uitvoerig overzichtswerk aan Myers opgedragen door Edward Kelly c.s. met de toepasselijke titel Irreducible Mind: Toward a Psychology of the 21th Century. Daarin worden zijn theorieën en hypothesen van stal gehaald en zijn verdiensten op uiteenlopende onderzoeksgebieden breed uitgemeten, zoals persoonlijkheidspsychologie, neuropsychologie, psychofysiologie en psychosomatiek, het geest-lichaam probleem, geheugen en herinnering, intentie, sensorische en motorische automatismen, meervoudige persoonlijkheden en bewustzijnscentra, genialiteit en creativiteit, bijna-dood ervaringen, reïncarnatieonderzoek, buitenzintuiglijke waarneming en andere paranormale ervaringen, mystieke en religieuze ervaringen.

Myers werd aangezet tot ‘psychical research’ door een geestelijk gerichte en wetenschappelijke interesse, die hij in de gevestigde dogmatische en onkritische religie niet kwijt kon. Zijn belangstelling voor het voortbestaan na de fysieke dood werd mede gemotiveerd door het verlies van zijn geliefde en het romantische verlangen meer inzicht te krijgen in haar mogelijke voortbestaan.

 

A. Empirisch onderzoek: overzicht van indicaties van het ‘subliminale zelf’

Zijn onderzoek naar mogelijk voortbestaan na de fysieke dood omvat onderzoek van de volgende onderwerpen die in afzonderlijke hoofdstukken worden behandeld. We beperken ons hier tot de eerste vier thema’s en de theorie van Myers vanwege de omvang en de ongewone strekking, die het verstand en de verbeelding op de proef stelt.

1. desintegratie van de persoonlijkheid, waaronder de ‘meervoudige persoonlijkheid’ en andere abnormale toestanden,

2. genialiteit als een soort bovenpersoonlijke inspiratie,

3. slaap

4. hypnose als veranderde bewustzijnstoestanden, waarmee hij het bestaan van een ‘subliminal’ bewustzijn of onderbewust zelf aantoont beneden de bewustzijnsdrempel,

5. sensorische automatismen, dat zijn de zgn. paranormale vermogens of buitenzintuiglijke waarnemingen die automatisch en spontaan plaatsvinden,

6. (geest)verschijningen van  overledenen, zoals deze worden gerapporteerd door uiteenlopende personen,

7. motorische automatismen, zoals automatisch schrijven en spreken vanuit het onbewuste of het ‘subliminal self’, waarvan het bestaan door al deze verschijnselen zou worden aangetoond.

Op al deze gebieden heeft Myers volgens James, Kelly e.a. baanbrekend werk verricht waarop zij voortbouwen. De studies van Kelly c.s. volgen een vergelijkbare indeling, aangevuld met neurowetenschap, de studie van het ‘mind-body probleem’, psycho-fysiologisch onderzoek, onderzoek van de werking van het geheugen, bijna-doodervaringen, mystieke ervaringen. Deze ervaringen worden in het theoretische kader van het subliminale bewustzijn van Myers geplaatst, dat volgens Kelly c.s. een grote verklarend vermogen heeft dan de conventionele ‘physicalistische’ psychologie.

De gerapporteerde ervaringen op deze gebieden poogt Myers te verklaren op grond van het onbewuste ‘subliminal self’ en van de ziel of geest als immaterieel geestelijk beginsel. Hij gebruikt de termen soul en spirit, ziel en geest, zonder veel omschrijving en onderscheiding, dus wellicht synoniem. In nr 26 ben ik op deze temen ingegaan in een artikel over kwantumfysica en bewustzijn. Ook op het relatief autonoom functioneren van het bewustzijn ten opzichte van het lichaam probeert hij meer licht te werpen. Het lichaam ziet hij als bezield en bewogen door de ziel of geest. Het lichaam krijgt als een soort van motorisch en sensorisch instrument, informatie en opdrachten van de geest. Kelly noemt deze dualistische theorie de ‘transmissie- of filtertheorie’, die is uitgewerkt door William James. Hierbij vormen de hersenen een filter of zender voor informatie van de psyche. De uiteenlopende ervaringen die Myers heeft onderzocht, zouden volgens zijn interpretatie wijzen op een min of meer zelfstandig bestaan van de ziel als ‘subliminal self’, dat zich in opmerkelijke vermogens van buitenzintuiglijke perceptie kan uiten.

“Myers gaf omzichtig aan dat veel veronderstelde paranormale verschijnselen ongetwijfeld slechts manifestaties van het onderbewuste zijn... Op grond van zijn argumenten en illustraties trok hij de conclusie... dat er iets in het organisme is dat uit het lichaam kan vertrekken of kan lijken te vertrekken. En dit ‘iets’ kan de ‘ziel’ of ‘geest’ genoemd worden. Hij concludeerde dit op grond van het gegeven dat slapende, gehypnotiseerde, normale en abnormale mensen telepathisch kunnen communiceren en buiten-lichamelijke ervaringen kunnen hebben” (Susy Smith, editors preface, p 16-17).

 

Onderzoeksvraag: is er een deel van de persoon dat na de dood blijft bestaan?

In de inleiding van zijn werk stelt Myers voor wetenschappelijke methoden toe te passen op de vraag of “de menselijke persoonlijkheid enig element omvat dat de dood van het lichaam kan overleven” (p 21). Het agnostische antwoord lijkt een moderne uitzondering. Door de eeuwen heen zien we opvattingen omtrent het voortbestaan van de ziel meer algemeen voorkomen dan het tegendeel. De vraag is nu of deze algemene visie op de observatie van objectieve feitelijke gegevens gebaseerd kan worden. Er waren in de  tijd van Myers nog geen serieuze pogingen bekend om persoonlijk voortbestaan experimenteel of feitelijk vast te stellen op grond van observatie en experimenten, tot hij zich deze taak stelde en zo de “kunstmatige muur tussen wetenschap en bijgeloof omver wilde halen”.

Bepaalde inzichten en observaties heeft hij ontleend aan wat hij de ‘moderne spiritualisten’ noemt in het voetspoor van Swedenborg en de magnetiseur Mesmer. Swedenborg was een vooraanstaand Zweeds geleerde die cognities van het ‘hiernamaals’ kreeg. Myers ziet zijn eigen werk als kritische aanval op het spiritisme, dat paranormale verschijnselen wil verklaren als de werking van geesten van overledenen in plaats van uit de werking van de ‘subliminal mind’ van de degene die deze verschijnselen waarneemt. Hoewel hij het bestaan van intelligenties buiten het lichaam niet kan uitsluiten, probeert hij de werking ervan meer genuanceerd te beschrijven en te analyseren dan bij het ‘moderne spiritualisme’. Hoewel Swedenborg een vooraanstaand wetenschapper was, vindt Myers zijn voorstellingen nogal subjectief en bijbels gekleurd. Zijn christelijke voorstelling blijkt al uit de boektitel Hemel en hel en over hetgeen er werd gehoord en gezien. Myers geeft echter toe dat de bevindingen van Swedenborg “substantieel overeenkomen met die van de meest betrouwbare ‘sensitieven’ nadien” (p 354). Volgens anderen wijkt Swedenborg ook af van christelijke ideeën en geeft hij ook zijn eigen visie. Hij sluit aan bij het idioom van zijn cultuur.

Myers distantieert zich van onkritische aannamen en blind geloof, maar ook van “de golf van materialisme die deze kusten overspoelt”. Antwoorden op de gestelde vragen probeert hij op een meer grondige wijze te onderzoeken dan bij vertegenwoordigers van de religie en van het materialisme. Hij streeft naar nauwlettend onderzoek van waarneembare gegevens, zo mogelijk ook door herhaalbare experimenten. Hij gaat uit van de aanname dat de geestelijke wereld te ontdekken en te onderzoeken is, als deze zou bestaan. Volgens hem dient wetenschap zich niet te beperken tot wat wij kunnen begrijpen, maar zich uit te breiden tot wat wij (nog) niet kunnen begrijpen en kunnen waarnemen. Wij dienen het ervaringsbereik te vergroten en daarbij ook gebruik te maken van menden met een groter ervaringsbereik, die hij ‘sensitieven’ noemt. Waarom zouden we geen gebruik kunnen maken van subjectieve instrumenten zoals hypnose voor geestelijke verschijnselen als we ook gebruik maken van objectieve instrumenten voor fysische verschijnselen?

Het onderzoek van zijn Society for Psychical Research werd vaak niet serieus genomen, omdat het zich inliet met paranormale verschijnselen. Myers probeerde dergelijke verschijnselen te verklaren uit natuurlijke vermogens van de menselijke persoonlijkheid, vanuit de ‘subliminal mind’. De bewuste persoonlijkheid beschouwt hij evenals Freud en anderen, als een onderdeel van de meer omvattende ‘psychische persoonlijkheid’. Het ego of zelf ziet hij hierbij fungeren als coördinerende instantie. “Het ‘bewuste zelf’… omvat niet het hele bewustzijn en onze innerlijke vermogens. Er is een meer omvattend bewustzijn, een meer diepgaand vermogen, dat als potentieel aanwezig is...” (p 26).

 

De bewustzijnsdrempel en het ’subliminale bewustzijn’

Myers postuleerde het concept bewustzijnsdrempel. Subliminalbetekent ‘beneden de bewustzijnsdrempel’ of ‘buiten het bereik van de gewone marge van het bewustzijn, bij gewaarwordingen die te subtiel, te vaag of te zwak zijn om bewust te worden waargenomen. Er zijn allerlei emoties, gedachten, gewaarwordingen en herinneringen, waarvan we ons gewoonlijk niet bewust zijn. Deze noemt Myers ‘subliminal’. Er zijn dus onderbewuste ofwel ‘subliminale’ psychische processen en er is een ‘subliminal self’ of mogelijk ‘subliminale zelven’, waarmee het bewuste zelf zich kan identificeren, die onderdeel zijn van een meer omvattend bewustzijn of Zelf.

Er zijn ook ‘subliminale’ opwellingen en communicaties vanuit het onderbewuste beneden de bewustzijnsdrempel. Iets dergelijks vindt volgens Myers plaats bij telepathie en helderziendheid en bij geniale inspiratie. Ook slapen, dromen en hypnose kunnen toegang geven tot dit subliminale bewustzijn. In het ruimere ‘subliminale’ bewustzijn kunnen casussen soms beschikken over meer vermogens dan ze zich gewoonlijk bewust zijn. Hierbij kan het subliminale bewustzijn van verschillende personen elkaar ook soms beïnvloeden. Myers veronderstelt dat dit bij telepathie het geval is. Ook wat betreft overledenen worden telepathische boodschappen gerapporteerd. Het subliminale bewustzijn zou ook werkzaam zijn bij de door wat hij ‘motorische automatismen’ noemt, zoals automatisch schrijven en spreken, zoals ook bij slaap, hypnose, autosuggestie en trance.

De menselijke persoonlijkheid kan zich volgens Myers verder evolueren en zich verder ontwikkelen door de subliminale vermogens van het  bewustzijn bewust te worden en toe te passen. Op grond van zijn onderzoek en de ervaringsgegevens van de onderzochte casussen is hij geneigd de veronderstelde geestelijke wereld van de ziel of het subliminale bewustzijn als werkelijkheid te postuleren en de vraag naar het bestaan van een spirituele werkelijkheid bevestigend te beantwoorden, die een verstrekkende invloed heeft. “De conclusies waar onze aanwijzingen naar wijzen, kunnen niet worden afgedaan als slechts een onderwerp van speculatieve curiositeit. Ze beïnvloeden de overtuigingen, vermogens en strevingen van mensen en beïnvloeden hen dieper naar gelang hun interesse dieper gaat. Ze hebben betrekking op ethiek, filosofie en religie...” (p 35).

Door uiteenlopende psycho-fysiologische verschijnselen in een diepere samenhang te vergelijken en te analyseren vanuit zijn theorie van de subliminale persoonlijkheid biedt hij een ruimer verklarend kader.

 

Desintegratie van de persoonlijkheid en meervoudige persoonlijkheden

Myers ziet de menselijke persoonlijkheid als een “samengesteld geheel... met een complex organisme, dat door de ziel of geest (soul or spirit) wordt bestuurd en verenigd. Maar hij is ook geneigd de persoonlijkheid als een ziel te zien, die zijn oorsprong vindt in een geestelijk omgeving en tevens [tijdelijk] in het lichaam verblijft en na het uiteenvallen van het lichaam blijft voortbestaan” (p 36). Hij meent dat desintegratie van de persoonlijkheid inzicht kan geven in de complete integratie ervan. Bij stoornissen van de persoonlijkheid is een persoon vaak onderhevig aan moeilijk beheersbare onderbewuste, subliminale invloeden, zoals onder meer Freud en Breuer is beschreven.

Myers gaat in op secundaire, gespleten en tweevoudige of meervoudige persoonlijkheden. Deze worden onbewust gestuurd vanuit onderbewuste, subliminale lagen van het bewustzijn en geven aldus een indicatie van het bestaan van een subliminaal bewustzijn. Hij beschrijft een aantal gerapporteerde gevallen. Myers noemt R. L. Stevenson als voorbeeld van een geniale schrijver, die tijdens slapen en dromen door zijn subliminale persoonlijkheid werd geïnspireerd (p 80, 298). Hij gaat echter niet in op zijn boek Dr. Jekyll and Mr. Hyde (!), een klassieke roman over een dubbele persoonlijkheid. Myers legt geen verbanden met dergelijke gefantaseerde casussen, die de geloofwaardigheid van zijn casussen zou kunnen ondermijnen, die al spectaculair genoeg zijn.

In overeenstemming met het werk van andere psychologen en psychoanalytici concludeert Myers “dat de menselijke persoonlijkheid een meer veranderlijk complex van krachten is dan in het algemeen wordt aangenomen... en dat er latente onaangesproken vermogens zijn  beneden de bewustzijnsdrempel… die door hypnotische suggestie kunnen worden aangesproken. Het beroep op de diepere lagen van de persoonlijkheid kan ons meer leren omtrent de verstoringen en het herstel van de psychische stabiliteit” (p 72).

 

Genialiteit

Myers omschrijft genialiteit als het vermogen om gebruik te maken van een onbewuste gedachtestroom of subliminale invallen van inspiratie vanuit het onderbewuste in ruimere mate dan normaal het geval is bij andere mensen. Telepathie, helderziendheid en extase beschouwt hij als andere uitingen van subliminale processen. Hij noemt genialiteit supernormaal omdat het uitgaat boven het normale en iets lijkt weer te geven van meer geavanceerd ontwikkelingsstadium, waarbij er “een toegenomen beheersing is van subliminale mentale processen” (p 74). Dus het omgekeerde van psychische stoornissen. Geniaal en gek ligt zo gezien in het verlengde van elkaar. Zie hierover o.m. de resultaten van het psychologische onderzoek van Frank Barron, ‘The Creative Personality: Akin tot Madness’ in  Richard Woods O.P. Ed., Understanding Mysticism. Creatieve personen blijken ook hoog te scoren op psychopathologische tests. Daarom is het onderzoek van Myers van gedesintegreerde toestanden van de persoonlijkheid zo gek nog niet.

Myers beschrijft een aantal uiteenlopende gevallen van ‘rekenwonders’ van mensen die uitzonderlijk moeilijke sommen in korte tijd uit hun hoofd kunnen oplossen door onderbewuste, subliminale berekeningen. Hij beschrijft ervaringen van dichters en musici zoals Mozart, die spontaan en moeiteloos schrijven en componeren vanuit “niet te vatten diepten van de ziel en hemelse hoogten” van de subliminale persoonlijkheid (p 79). Vaak gaat de moeiteloze productieve stroom van inventiviteit en verbeeldingskracht samen met innerlijke rust, meditatieve kalmte en spontane vreugde. Soms gebeurt het ook in dromen tijdens de slaap.

Volgens Myers beschikken genieën vergeleken met ‘gewone mensen’ over een betere communicatie met het subliminale zelf  waaruit zij informatie en inspiratie ontvangen die vaak voorbij gaat aan het normale bereik van de zintuigen. Hij meent dat sommige genieën contact hebben met een geestelijke wereld en noemt Socrates en Jeanne d’Arc en citeert Wordsworth, aan wie hij een boek heeft gewijd:

“In a world of life they live,

By sensible impressions not enthralled,

But by their quickening impulse made more prompt

To hold fit converse with the spiritual world”

The Prelude, or Growth of a Poet’s Mind

Kelly (p 423-93) wijdt een uitvoerig hoofdstuk aan ‘the psychology of genius en creativity’ met een samenvatting van research op dit boeiende gebied dat aansluit bij het pionierswerk van Myers, dat grotendeels overeind is gebleven en bevestigd. Ook het verband dat hij legt met psychische aandoeningen en mystieke ervaringen waar Kelly ook een hoofdstuk aan wijdt.

 

Slapen en dromen

Myers ziet slapen niet slechts negatief als afwezigheid van waakbewustzijn en controlerende intelligentie en vermindering van de waarneming, maar ook positief als proces van zuivering en herstel. “Een droom is soms niet slechts een oppervlakkige verwarring van eerdere waakervaringen. Zoals bij hypnose onthullen dromen soms onverklaarbare vermogens vanuit een of andere diepte van ons wezen die het wakende zelf niet kan bereiken” ( p 85).

Myers onderscheidt een droom-geheugen waarin dromen opgeslagen zijn die we ons niet meer herinneren, maar bij hypnose herinnerd kunnen worden. In de Indiase filosofie heet dat citta: ‘the storehouse of impressions’, zie P.T. Raju, Oosterse en westerse wijsbegeerte. Soms gebeurt het dat we ons door dromen en slapen vergeten herinneringen weer bewust worden, die in het subliminale bewustzijn opgeslagen zijn. Hij geeft beschrijvingen van diverse casussen. Verder rapporteert hij beschrijvingen van ‘onderbewust redeneren’ bij wetenschappers, waarbij wiskundige en andere wetenschappelijke problemen worden opgelost. Hij vraagt zich af of er overeenstemming is tussen dergelijke prestaties tijdens slaap, geniale prestaties en andere bovennormale of paranormale vermogens zoals telepathie en helderziendheid.

Telepathie omschrijft hij als “de communicatie van indrukken van het ene bewustzijn naar het andere onafhankelijk van de bekende zintuigelijke kanalen”. Helderziendheid als “directe waarneming van objecten of toestanden onafhankelijk van de bekende zintuiglijke kanalen” (p 95). Hij geeft beschrijvingen in diverse verzamelde casussen, die daarvan melding maken, waaronder voorspellende dromen, die ook in de geschiedenisboeken vermeld staan.

Myers meent dat dromen aanwijzingen kunnen geven van het binnengaan in een geestelijke wereld die niet onderhevig is aan het aardse denken en waarnemen (p 96). Hij vraagt zich af of het slapende bewustzijn vermogens laat zien van een andere orde dan tijdens waakbewustzijn.

Hersenonderzoeker Herms Romijn komt met overeenkomstige bevindingen als Myers in Het slapend en dromend bewustzijn: hersenonderzoek, psyschoanalyse, parapsychologie. Hij sluit onder meer aan bij de visie van wetenschapsfilosoof Karl Popper en neurowetenschapper en Nobelprijswinnaar John Eccles, auteur van o.a. The Neurophysiological Basis of Mind, in hun boekThe Self and Its Brain. Zij gaan uit van “de hypothese van het interactionisme dat stof en geest twee reëel bestaande, simultaan verlopende verschijningsvormen zijn, behorend tot twee verschillende zijnsorden”.

Zoals vele fysici te kennen geven, onder hen Rietdijk in Civis Mundi, feb. 2009, laat de fysica de mogelijkheid open dat er andere orden van zijn dan materie. We weten niet precies wat materie is en waaruit het bestaat, zoals ook geldt voor de geest, de ziel en het bewustzijn. Zie mijn artikel over Popper. De hypothese  van andere ‘zijnsorden’ laat de mogelijkheid open dat de ziel zich tijdens dromen, narcose of een ernstig ongeluk en bij het afstervan van het lichaam “uit de stoffelijke wereld terugtrekt maar binnen de overige zijnsorden als individueel bewustzijn blijft voortbestaan… om buiten het stoffelijk lichaam… in een min of meer fijnstoffelijk droomlichaam rond te zweven… [zoals] men leest in verslagen.” (Romijn, p 90, 92, zie de casussen van Myers en Frederik van Eeden, Over dromen).

Het eerste boek over dromen dat ik las was van André Sonnet, De raadselachtige wereld van de droom, waarin ik kennis nam van het bestaan van een onbewuste werkelijkheid.

Resumerend komt Myers tot de bevinding dat het slapende bewustzijn volgens de gerapporteerde beschrijvingen soms buiten ruimtelijke grenzen kan treden en helderziende waarnemingen kan hebben van verafgelegen scenes of telepathische communicatie met verre personen en zelfs met overledenen. Hiermee onderschrijft hij de aanname dat mensen een ziel hebben en in twee werelden tegelijk leven als zijn centrale hypothese als volgt.

 

Algemene hypothese

“In overeenstemming met de hypothese waarop mijn hele werk is gebaseerd, heb ik aangenomen dat een mens een organisme is, dat in het bezit is van een ziel (soul). Deze visie omvat de hypothese dat we tegelijkertijd een leven in twee werelden leven; een leven op deze planeet in deze materiële wereld, waar het organisme geneigd is te reageren; en ook een kosmisch leven in de geestelijke wereld die de oorspronkelijke omgeving van de ziel is. Vanuit deze onzichtbare wereld dient de energie van het organisme voortdurend ververst en aangevuld te worden.”

“Het is gemakkelijk hieruit [uit deze visie van slaap] af te leiden dat het nodig is dat de aandacht van de ziel (soul) frequent van aardse zaken terug te trekken, om met meer intensiteit de fundamentele diepgaande verbinding te handhaven van het organisme met de geestelijke wereld” (p 113-14).

 

Hypnose

Myers is een van de eersten die wetenschappelijk onderzoek deed naar hypnose, naast Wilhelm Wundt, grondlegger van de experimentele psychologie, in Hypnotismus und Suggestion. Hypnos komt van het Griekse woord voor slaap, hypnos. Het is een op slaap lijkende trance, een toestand tussen waken en slapen. Myers beschouwt hypnose als een soort waak-slaap toestand. Slaapwandelen zou daar ook een variant van zijn. Bij hypnose kunnen onderbewuste subliminale vermogens opgewekt worden door beïnvloeding van onderbewuste subliminale processen tijdens slapende fase van de menselijke persoonlijkheid.

Myers beschrijft de vatbaarheid voor suggestie als het gehoorzamen aan onderbewuste subliminale factoren via subliminale opdrachten aan het onderbewustzijn die sterker werken dan de gewone wil. Suggestie definieert hij als “succesvol beroep op het subliminale zelf”, subliminale bewustzijnslagen of vermogens (p 122, 125). De puzzel wat het precies is, “is een onderdeel van een breder probleem dat wij tegenkomen bij alle deelgebieden van subliminale werkingen. Bij gespleten persoonlijkheden, genialiteit, sensorische en motorische automatismen vinden we dezelfde onregelmatigheden en grillen” (p 126).

Kelly (p 239) omschrijft suggestie als het materialiseren van een idee dat de geest heeft in het lichaam. Zij beschrijft hypnose evenals Myers in een breed kader van uiteenlopende psycho-fysiologische effecten, die wijzen op effecten van de geest op het lichaam en vice versa. In de ‘mainstream’ psychologie is vooral aandacht voor de invloed van het lichaam op de geest. Het omgekeerde past niet in het standaardplaatje van hersenwerking als onafhankelijke variabele.

Onder hypnose kan ook de verbeelding worden geactiveerd. Er zijn hallucinaties mogelijk en ook een verruiming van het zintuiglijk bereik. Opmerkelijk is dat men tijdens hypnose suggesties als werkelijkheid kan ervaren. Men krijgt het bijv. heel koud  als de hypnotiseur zegt dat het vriest of men gaat zweten als er gezegd wordt dat het heel warm is. Evenals tijdens slaap kunnen er onder hypnose bijzondere vermogens worden geactiveerd en opmerkelijke buitenzintuiglijke informatie worden verstrekt.

“Naar ik meen heeft tijdens slaap het subliminale zelf andere functies die verder gaan dan het herstelvermogen van het organisme en… op een of andere wijze verband houden met de geestelijke wereld. Het sporadische optreden van paranormale verschijnselen geeft hiervan een indicatie” (p 140). Hij probeert degelijke verschijnselen te staven aan de hand van diverse casussen.

“De slaap-waak toestanden, waarin het subliminale zelf vrij is en in staat is informatie te ontvangen en te beantwoorden, kunnen ons geheimen gaan vertellen van de slapende fase van de menselijke persoonlijkheid, te beginnen met aanwijzingen van het gedrag in trance van de genezing en verdergaand naar wie weet welke inzichten in wie weet welke verre werelden?” Zie ook het onderzoek van Michael Newton van ervaringen bij regressie onder hypnose, die zicht openen op de wereld van vorige levens en tussen de levens, beschreven in Civis Mundi nr 64. Bij de hypnotische trance krijgen de cliënten van Newton contact met subliminale lagen van hun persoonlijkheid, vanwaaruit zij herinneringen van voor dit leven rapporteren. Volgens Newton zijn er verschillende niveaus van diepte van de hypnotische toestand.

 

B. Het theoretisch kader van het subliminale bewustzijn

 

Algemene theorie: de materiële en de geestelijke wereld

Met uiteenlopende verzamelde ervaringen probeert Myers de volgende theorie te onderbouwen, zoals bijv. Popper later in The Self and Its Brain zijn interactionistische theorie probeert te onderbouwen. “De algemene theorie… dat er een wereld van geestelijk leven is, een omgeving die meer diepgaand is dan de materiële omgevingen die wij tot op zekere hoogte kennen. Binnen of voorbij de wereld van de materie zou een wereld zijn van geestelijk leven als een meer diepgaand en meer algemeen aspect van de kosmos. Dat de wereld van geestelijk leven niet afhankelijk is van het bestaan van de materiële wereld, beschouw ik als bewezen door feitelijke evidentie [in zijn boek weergegeven]. Dat deze wereld in zekere mate een continuüm vormt met de wereld van de materie, kan ik mij ook veronderstellen. Wat zijn oorsprong niet vindt in de materie, vindt in die wereld zijn oorsprong. Voorbij de materiële wereld is niet slechts één niveau, maar zijn er talloze niveaus in de oneindigheid van het bestaan” (p 160).

 

Lichaam en geest: subliminaal bewustzijn stuurt het organisme

“Naar mijn visie is een mens in essentie een geest (spirit) die een organisme bestuurt, dat op zich genomen weer een complex mechanisme is van kleinere levens [zoals organen]. De beheersing door de geest is voor het hele lichaam niet gelijkmatig en ook niet hetzelfde uniform voor alle gebieden van organische leven. In het wakende leven beheerst de geest vooral de centra van denken en voelen boven de bewustzijnsdrempel en heeft de geest weinig controle over de diepere centra, die een routine hebben aangeleerd die voldoet aan algemene behoeften. Bij toestanden beneden de bewustzijnsdrempel (subliminal), zoals slaap, hypnose, trance en dergelijke, is er een inhibitie of onderdrukking van de bewuste processen, en worden de lagere organische centra meer direct onder de controle van de geest gebracht. Als we dieper doordringen tot het diepere deel van het menselijk zijn, dan komen we dichter bij de bron van onze vitaliteit” (p 160).

 

Geestelijke energie en chemische energie

“De geest (spirit) die informatie verschaft en verwerkt, beheerst het organisme… Deze kan meer of minder aandacht geven aan het lichaam. Ik gebruik de term aandacht omdat dit de meest passende term is waarmee we onze pogingen kunnen aangeven om door te dringen tot de menselijke persoonlijkheid, en het anders onmogelijk is te bevatten hoe de geest (spirit) het organisme kan beïnvloeden of beheersen” (p 160).

“De dood van het lichaam treedt op als de aandacht van de ziel (soul) geheel en onomkeerbaar van het organisme wordt teruggetrokken, dat vanwege fysieke oorzaken niet meer in staat is te handelen en uitdrukking te geven aan de informerende geest (spirit). Leven betekent het in stand houden van deze aandacht, die wordt bewerkstelligd door het absorberen van energie door de ziel vanuit de geestelijke wereld. Als immers onze individuele geest (spirit) en ons organisme leeft door deze geestelijke energie, die zich op een ander niveau afspeelt dan de chemische energie waardoor organische veranderingen plaatsvinden, dan moeten we deze geestelijke energie net zoals onze chemische energie doorlopend  vernieuwen en aanvullen.”

“Om onze chemische energie werkzaam te laten blijven, leven we in een warme omgeving en nemen we van tijd tot tijd voedsel tot ons. Evenzo dienen we te leven in een geestelijke omgeving om onze geestelijke energie werkzaam te houden en van tijd tot tijd een zekere speciale input van geestelijke energie opnemen. Laten we ons realiseren dat onze meest omvattende taak in deze en andere werelden het intensiveren is van ons geestelijk leven, en dat onze geest een coöperatief onderdeel is van de kosmische evolutie en een essentieel onderdeel is van de uiteindelijke Levenskracht” (p 161). Hij geeft aan dat deze input door geestelijk leven kan gebeuren, bijv. meditatie en andere spirituele praktijken, maar we kunnen ook (geestelijke) energie en ontspanning krijgen door natuurbeleving.

 

De menselijke identiteit en het subliminale zelf

Op grond van het onderzoek van casussen die buitenzintuiglijke ervaringen rapporteren, die hier te ver voeren, komt Myers tot de volgende conclusie: “het subliminale zelf is geen onderstroom of zijstroom, die van de hoofdstroom van het menselijk zijn is afgescheiden, maar veeleer de centrale en krachtige stroom, die het meest te identificeren is met de mens zelf. Andere vermogens en prestaties hebben hun beperkingen. Waar is hier de grens? De geest (spirit) blijkt zich ten dele los van het lichaam te tonen. Hoe ver gaat die onafhankelijkheid? Hij heeft een zekere zelfstandigheid, een zekere intelligentie en permanentie getoond. Hoe ver kan deze intelligentie, onafhankelijkheid en permanentie gaan, voor zover wij deze kunnen bevatten? Van alle vitale verschijnselen is de zelfprojectie de definitieve daad die een mens als het ware net zo goed kan verrichten na de dood van het lichaam” (p 206-07). Myers geeft hiermee te kennen dat het (zelf)bewustzijn als vermogen tot zelfprojectie na de dood zou kunnen voortbestaan naar zijn bevindingen. Bij zijn analyse van de casussen gaat hij hier verder op in.

De zelf-herinnering en de continuïteit van het geheugen waarin de levenservaringen zijn opgeslagen verbindt hij met de identiteit en continuïteit van de persoon, die meer is dan de continuïteit van het lichaam. Persoonlijk voortbestaan zou dan samengaan met voortbestaan van (een deel van) het geheugen en de herinneringen. Voortbestaan daarvan zou een aanwijzing kunnen zijn van persoonlijk voortbestaan. Als (zelf)herinnering zou verdwijnen bij de dood van het lichaam, is voortbestaan van de persoonlijke identiteit moeilijk aan te tonen, hoewel de identiteit ook bij geheugenverlies door bijv. bij dementie min of meer bewust kan blijven bestaan. Zie ook Alan Gauld in Kelly, p 286 e.v. ‘Problems of Personal Identity’ over de kwestie wat identiteit is. Men is er tot dusver niet in geslaagd het geheugen ergens in de hersenen te lokaliseren, bijv. in hersencellen. Hoewel diverse hersengebieden er een rol bij spelen, afhankelijk van het soort herinneringen, lijkt geen ervan (plaats)bepalend te zijn.

 

De wereld van de geest

Hij gaat verder in op de vraag wat onze identiteit is in antwoord op de vraag hoe de wereld van de geest eruit ziet. Ook hier legt hij een verband tussen ‘geest’, identiteit, geheugen en persoonlijk voortbestaan als ‘geest’ zonder lichaam. “Onze terminologie doet veeleer denken aan een medicijnman dan aan de studie van een blanke filosoof.  Als we ons bezig houden met zaken die voorbij de menselijke ervaring liggen, is ons enige aanknopingspunt een poging tot continuïteit met wat we al weten. We kunnen niet onafhankelijk daarvan een betrouwbare conceptie vormen van de onzichtbare wereld… Onze belangrijkste voorstellingen zijn eerst door primitieve volken gevormd en later door filosofen... Voor de man van de wetenschap heeft de kwestie tot dusver niet voldoende actualiteit gehad om deze met wetenschappelijke zorgvuldigheid te beschouwen” (p 399).

“Bij primitieve volken geldt te weinig verschil tussen de materiële en de geestelijke wereld, de moderne filosoof veronderstelt te veel verschil. Hij ziet de kloof als onoverbrugbaar… Zijn onze zielen van hun lichaam ontdaan misschien niet van een makelij die dichter in de buurt komt van de onze dan we ons kunnen voorstellen? Wat is onze conceptie van identiteit voorbij het graf? In het aardse leven overheerste het feitelijke lichaam alle leemten in het geheugen en veranderingen in karakter, terwijl het lichaam een ondergeschikt element was bij onze gedachte aan een vriend. Toch waren de opgeslagen indrukken waarnaar hij handelde, het geheugen en het karakter, datgene waaruit onze werkelijke vriend bestond. Hoeveel geheugen en hoeveel karakter dient er bewaard te blijven voor onze herkenning? [van deze vriend als hij is overleden]”

Myers onderzoekt een breed bereik van gerapporteerde ervaringen, die dit bestek te buiten gaan. Hij gaat ervaringen niet uit de weg door ze in diskrediet te brengen. “Het bereik van de gevestigde wetenschap, hoe breed dit ook mag zijn is een weergave van een beperkte blik in een onbekend en onbeperkt gebied van wetmatigheden, zoals haar profeten met de meest verziende blik als eersten zullen bevestigen” (p 179). Hij laat zich niet weerhouden de meest bizarre ervaringen nader te onderzoeken. Dergelijke ervaringen worden ook in andere literatuur zoals de studies van Kelly gerapporteerd met vergelijkbare casussen als bij Myers.

 

Concluderende visie van Myers

Aan het eind van zijn boek noemt Myers de volgende feiten die uit de onderzochte casussen naar voren zijn gekomen:

1. het overleven van de geest en het voortbestaan van het geestelijk leven

2. het bestaan van mogelijke communicatie tussen geestelijke en materiële werelden

3. bij de overlevende zielen blijven in bepaalde mate herinneringen aan geliefden op aarde. “Zouden wij eigenlijk zonder dit voortbestaan van herinneringen en liefde eigenlijk dezelfde zijn?,” vraagt hij zich af (p 403). Met andere woorden: of onze herinneringen en gevoelens van liefde deel uitmaken van onze identiteit.

Zijn persoonlijke visie op onze identiteit en de ontwikkeling daarvan is als volgt: “Ieder element van individuele wijsheid, morele kwaliteiten en liefde ontwikkelt zich in een onbeperkte evolutie naar een steeds hogere hoop; naar ‘Hem die tegelijk uw diepste Zelf is en uw steeds onbereikbare verlangen’” (p 403). Hij meent dat de wetenschap door de wijd verspreide ervaringen van uitzonderlijke gevallen wordt uitgedaagd om daarvoor verklaringen te geven met omvattende generalisaties op zoek naar kosmische wetmatigheden, die in zekere zin ook evolutionair zijn en inzicht geven het verloop van de menselijke ontwikkeling.

Zijn onderzoek impliceert een verruimde conceptie van het universum zoals dat door mensen begrepen kan worden. Deze visie omvat een geestelijke omgeving en vermogens die voor de menselijke geest beschikbaar kunnen zijn. Het overleven na de dood volgt uit deze verruimde, kosmische visie, die verder gaat dan alleen een aards lichamelijk bestaan, maar ook een geestelijk leven omvat. Dergelijke visies zijn volgens hem eerder naar voren gebracht, bijv. door Jezus. Maar een poging tot wetenschappelijke onderbouwing zou in die tijd nutteloos zijn geweest.

Geleidelijk heeft de wetenschap zich meer ontwikkeld en heeft deze de opvattingen van diverse mensen in een georganiseerd kader verenigd. Religie zou dan de subjectieve reactie zijn op de waarheden die we kennen. Myers wantrouwt occulte wijsheid en magisch verkregen geheime kennis, die hij weliswaar mogelijk acht, maar als inferieur beschouwt vergeleken met de methoden van de moderne wetenschap, op onze ontdekkingsreis naar “wat ten grondslag ligt aan ieder van ons, en ook ten grondslag ligt aan de kosmos… Buiten ons bereik bestaat nog steeds mysterie. Maar het is mysterie dat wordt verlicht door hoop. We varen in duisternis bij de monding van de haven. Soms zien we door uiteengedreven wolken de wensen en verlangens van vele generaties in een verre gloed oprijzen ‘in het licht van de zilveren maneschijn’ (p 407). Hier gaat zijn wetenschappelijke visie over in een poëtische visie. Hij was ook dichter.

 

Conclusies op grond van recenter onderzoek

Adam Crabtree geeft aan het eind van zijn bijdrage ‘Automatism and Secondary Centers of Consciousness’ de volgende conclusie (Kelly e.a. p 363 e.v.:

1. “Verschijnselen als automatisch schrijven, hysterie, mediums, dromen, hypnose en creatieven inspiratie nopen onderzoekers om voorbij eerder fysiologische verklaringen te kijken en centra van bewustzijn te veronderstellen buiten het primaire bewustzijn als de oorsprong van vele complexe automatische reacties en percepties.”

2. “Deze bewuste centra kunnen worden gezien... als intelligente bronnen van gedachten, gevoelens en daden die hun eigen ketens van herinneringen hebben en een psychologische samenhang laten zien.”

3. “Secundaire of subliminale bewustzijnscentra tonen soms bewustzijn van elkaar… en bewustzijn van het primaire supraliminale bewustzijn [boven de bewustzijnsdrempel] en de omgeving.”

4. “Er is een sterk verband tussen automatismen en paranormale vermogens. In zijn studie vanb de jaren 1880 toonde Myers om te beginnen aan dat de geproduceerde informatie… soms waarachtig (veridiek) was en niet verklaard kon worden in termen van kennis verkregen door waarneming en andere ‘normale’ middelen. Indicaties van paranormale vermogens werden ontdekt in het hele bereik van sensorische en motorische automatismen die hij bestudeerde.”

5. “Hij veronderstelde verder een ‘ik’ of uiteindelijk subliminaal Zelf dat het supraliminale en subliminale bewustzijn [boven en onder de bewustzijnsdrempel] omvat en zich bewust is van alle activiteiten die daarin plaatsvinden. Dit Zelf heeft wortels in een soort transcendente omgeving, hetgeen de paranormale vermogens kan verklaren. Het geeft een overkoepelende eenheid aan de psyche… en overleeft de schok van de fysieke dood.”

Volgens Crabtree e.a. zijn de eerste vier bovenstaande punten empirisch bevestigd en de argumenten van Myers versterkt door onderzoek in de eeuw na zijn publicaties. De onderzochte complexe verschijnselen kunnen fysiologisch niet worden verklaard. Zij veronderstellen een intelligente bewuste activiteit die buiten het normale bewustzijn ligt. De visie van Myers is psychologisch in de zin dat hij de psyche, de geest als verklarend principe veronderstelt. Dat betekent dat de geest en/of het bewustzijn relatief autonome invloed heeft, zoals James, Bergson e.a. veronderstelden. Het bewustzijn en het organisme zijn twee niet te reduceren realiteiten die zich met elkaar dienen te verzoenen. Dit was bijv. ook de visie van Popper en Eccles in The Self and Its Brain, zie mijn artikel over Popper.

Myers had geen top-down visie van het bewustzijn als instantie die onderliggende processen bestuurt. Zo zijn de genoemde complexe processen zoals creatieve inspiratie en veridieke (waarheidsgetrouwe) buitenzintuiglijke communicatie niet te verklaren. “Het gewone bewustzijn staat niet aan de top… Wat het meest subliem is en het meest origineel is in ons, komt uit het subliminale bewustzijn dat buiten ons gezicht ligt en uit wat volgens de laatste analyse ons wezenlijke Zelf moet zijn. Dit kan volgens Crabtree, Kelly e.a. een kader of paradigma bieden voor het begrijpen van het hele spectrum van menselijke ervaring dat onder meer door automatisme wordt getoond.”

De laatste drempel, die niet wordt overschreden, is de fysieke dood, die gehuld blijft in een onopgelost mysterie, waarvoor verder onderzoek nodig is. Tot dusver geeft het onderzoek van empirisch geverifieerde herinneringen aan vorige levens bij (onschuldige) kinderen de meest overtuigende aanwijzingen voor een eerder leven, dus voor reïncarnatie. Deze ervaringen zijn niet te verklaren op grond van andere hypothesen, laat staan fantasie, want het gaat om aangetoonde feiten uit vroegere levens levens, die kinderen onmogelijk op andere wijze konden weten. Kelly gaat op dergelijke ervaringen onder het chapiter : ‘Unusual Experiences, Near Death and Related Phenomena’. Ook wetenschapsjournalist Michael Hegener zet dergelijk onderzoek op een rijtje in zijn boek Leven op herhaling: bewijzen voor reïncarnatie. Het lijkt me niet moeilijk om met uitgebreider onderzoek meer informatie te verzamelen, die de bewijslast vergroot, omdat de indicaties niet adequaat op andere wijze verklaard kunnen worden.

De kracht van de theorie van Myers ligt volgens Kelly c.s. onder meer in de combinatie van uiteenlopende verschijnselen die volgens zijn theorie verklaard kunnen worden en deze een empirische basis geven, waar hij als kroon op zijn werk de hypothese van overleven na de fysieke dood aan toevoegt.