Blijft het bewustzijn na de dood voortbestaan? Deel 3: Commentaar op F.W.H. Myers, Human Personality and Its Survival of Bodily Death

Civis Mundi Digitaal #75

door Piet Ransijn

 

Inleiding

Myers verloor zijn traditionele christelijke geloof en interesseerde zich voor een meer wetenschappelijke visie die hij vond in ‘psychical research’, dat ook betrekking kan hebben op vragen van leven en dood, die vanouds worden behartigd door de filosofie en de religie. Zijn onderzoek leidde tot de hypothese van een persoonlijk voortbestaan na de fysieke dood, zoals ook door religies wordt aangenomen. Bij Myers niet op grond van geloof maar op grond van de ervaringsgegevens in door hem verzamelde casussen, aan de hand waarvan hij de hypothese van persoonlijk voortbestaan wilde toetsen.

Een van de meest aangrijpende ervaringen in zijn leven moet het plotseling overlijden van zijn geliefde zijn geweest. Deze ervaring motiveerde zijn gepassioneerde interesse in een eventueel leven na de dood. Hij had belang bij haar voortbestaan. Dat zou perspectief kunnen bieden op een mogelijk weerzien. Anders zou haar leven zomaar afgelopen zijn, terwijl zijn liefde onvervuld bleef. Zijn passie klinkt door als obsessie in de biografie van George M. Johnson, F. W. H. Myers: Loss and the Obsessive Study of Survival. Zie ook de biografie van Trevor Hamilton, Immortal Longings. De historicus G. R. Searle schreef: "having lost his Christian faith, he sought a new kind of religion that could reassure him that death did not lead to extinction." (www.revolvy.com/page/Frederic-W.-H.-Myers; G.R. Searle, (2004). A New England?: Peace and War, 1886-1918. Oxford University Press. p. 640).

Het werk van Myers is te zien als een gepassioneerd zoeken naar een bevestiging van het voortbestaan van zijn overleden geliefde vanuit de overtuiging dat zij ergens zou kunnen zijn. Daarnaast is zijn werk te zien als een zinvol en hoopvol alternatief voor de ontgoocheling en het verval van het irrationele traditionele geloof. Wat van geestelijke waarde was geweest en het leven zin verschafte, werd door ‘een vloedgolf van materialisme’ van de hand gewezen, omdat het de toets van de wetenschappelijke kritiek niet kon doorstaan.

Maakt deze gepassioneerde motivatie zijn onderzoek minder objectief en geloofwaardig? Bij de casussen die hij heeft verzameld, kan selectie een rol hebben gespeeld, hoewel hij vrijwel alles heeft geselecteerd wat relevant en beschikbaar was in zijn tijd. Een andere vraag is hoe geloofwaardig deze casussen zijn. De beschrijvingen zijn vaak geen intersubjectief geobserveerde feiten, maar meestal persoonlijke verhalen, die vaak overeenstemming vertonen. Er zijn ook vrij veel observatieverslagen van andere onderzoekers bij, waardoor de intersubjectiviteit toeneemt. Door het grote aantal casussen vermindert de invloed van selectie. Er zijn talloze mensen die niets paranormaals ervaren rond het proces van overlijden. Deze casussen zijn niet interessant en relevant voor het onderzoek van Myers. De casussen van Myers zijn niet gebaseerd op een representatieve steekproef uit de bevolking, maar uitzonderlijke en onthullende ervaringen van sensitieve personen.

Bij de interpretatie van de verzamelde ervaringen spelen zijn hypothesen een belangrijke rol als expliciet gesteld theoretisch kader. Dit kader is deels vooraf geformuleerd en wordt genuanceerd door de analyse van de ervaringen. Bij de voorkeur voor een bepaald kader spelen levensbeschouwelijke overwegingen en opgedane ervaringen een rol van betekenis, zoals ook bij Myers het geval lijkt. Het is ook mogelijk uit te gaan vanuit een ander kader.,aar hier gaat het om de bespreking van het werk van Myers. Voor een uitvoerige bespreking van andere theorieën en onderzoeksresultaten zie het overzichtswerk van Kelly e.a., Irreducible Mind: Toward A Psychology of the 21th Century.

 

Wetenschappelijkheid

De nadruk van Myers op wetenschap(pelijkheid) doet de vraag rijzen in hoeverre zijn werk wetenschappelijk is. Wetenschapsfilosoof Popper noemt in Objective Knowledge als belangrijkste criteria van wetenschap: toetsbaarheid in de vorm van falsifieerbaarheid en diepgang, dat wil zeggen dat de theorie dieper gaat en meer omvattende generalisaties geeft dan de empirische gegevens deze probeert te verklaren. Van dit laatste is bij Myers ongetwijfeld sprake. Ook van toetsbaarheid en falsifieerbaarheid voor zover mogelijk met de beschikbare gegevens en casussen. De ervaringsgegevens waaruit hij zijn hypothesen afleidt betreffen uitzonderlijke geestelijke en lichamelijke ervaringen als onderzoeksterrein, om precies te zijn: ervaringen in verband met het subliminale bewustzijn. Over het algemeen zijn de onderzochte ervaringen herhaalbaar, zij het niet bij iedereen, maar alleen bij ‘sensitieve’ (proef)personen. Zijn werk wordt door vooraanstaande psychologen als William James en  Gardner Murphy en het recente werk van Kelly, dat aan Myers is opgedragen, als baanbrekend wetenschappelijk onderzoek beschouwd, hoewel de meningen daarover verdeeld waren. Kelly bespreekt ook het commentaar en de interpretaties van critici.

Goudsblom, mijn voormalige hoogleraar sociologie, noemt de volgende wetenschapscriteria in zijn boek Balans van de sociologie: systematiek, reikwijdte, toetsbaarheid, precisie, relevantie, betrokkenheid en distantie. Het is gebaseerd op de colleges die ik indertijd volgde. Myers heeft systematiek gebracht in een enorme reikwijdte van relevante ervaringen, die precies worden weergegeven in de woordelijke beschrijvingen van betrokken personen in vele casussen, die hij heeft gecategoriseerd en geanalyseerd. Hij geeft blik van grote betrokkenheid en interesse, maar ook van een zekere kritische distantie.

William James schrijft dat Myers “in de psychologie herinnerd zal worden als een pionier die een groot gebied van mentale wildernis in kaart heeft gebracht en de vlag erop geplant van werkelijke wetenschap. Hij was een enorme verzamelaar. Hij introduceerde als eerste vergelijking, classificatie en ordening in series of rangorden in de opmerkelijke feitelijke gegevens die hij verzamelde. Hij was geniaal in het waarnemen van overeenkomsten, vruchtbaar in het bedenken van hypothesen en hij verliet zich op verificatie voor zover de omstandigheden dit toelieten op dit gebied dat ongrijpbaar is als meteoriet.”

De verdienste van Myers is dat hij een rijk scala aan ervaringen heeft verzameld en geanalyseerd, begrippen heeft gedefinieerd en een theoretisch kader heeft gepostuleerd dat nog steeds de moeite waard is om kennis van te nemen. Tot dusver verworven grensverleggende inzichten en onderzoekingen, geanalyseerd in het werk van Kelly e.a., bevestigen het kader van Myers over het algemeen. Er zijn echter nog geen doorslaggevende gegevens verzameld om al zijn hypothesen te kunnen bevestigen of te weerleggen. Sinds het onderzoek van Myers is veel literatuur verschenen op zijn onderzoeksterrein, dat mede door zijn werk een wetenschappelijke basis heeft gekregen.

De verschijnselen die Myers heeft beschreven deden hem en mij denken aan verschijnselen en verschijningen in zogenaamde ‘primitieve’ religies, waar hij herhaaldelijk naar verwijst. Zie o.m. Edward Norbeck, Religion in Primitive Society, bestudeerd bij mijn toenmalig studie culturele antropologie. Zie verder het standaardwerk van godsdienstwetenschapper en antropoloog Micea Eliade, Shamanism: Archaic Techniques of Ecstasy, als één van de vele werken op dit brede gebied. In de moderne samenleving lijken de ‘primitief’ aandoende verschijnselen, die Myers onderzocht, niet geheel verdwenen, maar wel veel minder geworden door de secularisatie en de daarmee gepaard gaande ‘Entzauberung der Welt’.

 

De wetenschappelijke benadering van Myers

Voor Myers leek geen zee te hoog voor de wetenschappelijke methode. Vrijwel alle verschijnselen konden erdoor worden onderzocht. Ze hoefden niet te passen in een gevestigd paradigma. Hij interesseerde zich vooral voor afwijkingen en anomalieën, die niet pasten in gevestigde meningen. Door grensverleggende gegevens kunnen immers de grenzen van onze kennis worden verlegd. Dat gold met met name voor psychopathologische symptomen zoals hallucinaties, hysterie, gespleten, dubbele en meervoudige persoonlijkheden, enz. maar ook boven-normale geniale prestaties en andere aberraties zoals paranormale verschijnselen. Extreem gesteld: je kon het zo gek niet bedenken of Myers zou het kunnen onderzoeken!

Het werk van Myers geeft blijk van vertrouwen in de wetenschappelijke methode. Een geloof in empirische en analytische methoden leek in de plaats gekomen van het christelijk geloof, waarvan hij afstand leek te hebben genomen. Dat lijkt echter maar zo. Myers was geen aanhanger van het sciëntisme in de zin van Habermas en Van Peursen (De opbouw van de wetenschap, p 102): “alles vanuit de wetenschap te willen verklaren en beheersen”, alsof wetenschap de enige geldige vorm van kennis zou zijn. Als dichter en classicus kende hij het belang van andere vormen van kennis.

Myers was evenmin een aanhanger van het wetenschappelijke reductionisme en materialisme, dat de veelomvattende werkelijkheid in een beperkt wetenschappelijk kader plaatst. Zijn geloof in de wetenschap was geen vervanging van zijn religieuze overtuigingen. Veeleer een aanvulling, een methode om uit metafysische overtuigingen hypothesen af te leiden en ze binnen het bereik van de ervaring te brengen. Dus een soort metafysisch researchprogramma in de zin van Popper (Unended Quest, p 150).

De wetenschap was voor hem primair van belang als onderzoeksmethode, niet als (wetenschappelijke) wereldbeschouwing. Hij wilde zijn overtuigingen onderzoeken en bevestigen als hypothesen door ze te toetsen aan ervaringen. Ook ervaringen in andere bewustzijnstoestanden, geestelijke ervaringen en fysiologisch correlaten. Het gebied van de geest en het subliminale bewustzijn wilde hij in kaart brengen, waaronder ook paranormale ervaringen. Hij gaat echter niet of nauwelijks in op religieuze en mystieke ervaringen, zoals zijn collega William James in The Varieties of the Religious Experience,  Dat was wellicht de eerste wetenschappelijke studie van dit gebied. De omissie in het werk van Myers, die religieuze overtuigingen en ervaringen buiten zijn onderzoek hield, wordt door het werk van Kelly e.a. aangevuld, dat is gebaseerd op zijn werk.

 

De wetenschappelijke methode van Myers

Waaruit bestaat voor Myers de wetenschappelijke methode? Was de natuurwetenschap zijn voorbeeld? Hij was geen natuurwetenschapper maar een classicus. Pas later heeft hij zich ontwikkeld tot allround dieptepsychologisch onderzoeker. Hij wordt o.m. door William James en Garner Murphy beschouwd als een veelzijdig en origineel onderzoeker. Omdat hij geen wetenschappelijke opleiding had, maar autodidact was, week hij af van gebaande paden. Volgens Feyerabend zijn exemplarische pioniers vaker outsiders, bijv. Einstein en Mendel, de grondlegger van de genetica. Myers was geen ‘normale’ wetenschapper, maar een revolutionaire wetenschapper in de zin van Thomas Kuhn, The Structure of Scientific Revolutions

Zijn methode bestond uit het verzamelen, categoriseren en analyseren van gegevens. Hij ordende deze op grond van definities naar typerende kenmerken, zonder gegevens te vermijden die niet in een bestaand paradigma pasten, zoals volgens Kuhn in de normale wetenschap veelvuldig gebeurt. Myers was juist geïnteresseerd in anomalieën en afwijkende verschijnselen. Het abnormale vond hij interessanter. Hij werkte met hypothesen vanuit een algemene theorie, die hij expliciet naar voren bracht voor, tijdens en na zijn onderzoek. Hij probeerde zijn hypothesen te toetsen door bevestiging of confirmatie en door falsificatie. Door een hypothese of theorie om te keren of anders te formuleren is bevestiging het resultaat van de falsificatie van het tegendeel. Het bestaan van het subliminale bewustzijn is verbonden is met de geest als psychische werkelijkheid die de essentie lijkt van de persoonlijkheid. Deze theorie staat haaks op de materialistische theorie dat er geen autonome werkelijkheid van het psychische is, maar dat psychische verschijnselen te verklaren zijn uit neurofysiologische processen. Het werk van Myers lijkt deze theorie te weerleggen. De geest lijkt niet te reduceren tot fysiologische processen volgens de recente vervolgstudies van Kelly e.a., Irreducible Mind: Toward a Psychology of the 21th Century. De relatief autonome werkelijkheid van het psychische wordt hierin plausibel gemaakt als eigensoortige  realiteit naast het fysiologische functioneren, dat ermee gepaard gaat, maar waarin het niet restloos opgaat.

 

De algemene theorie van Myers

Myers ging uit van de menselijke persoonlijkheid als niet te reduceren werkelijkheid die verbonden was met de ziel als kern daarvan. Zijn ambitieuze hypothese van het voortbestaan van de ziel na de fysieke dood heeft hij niet zo onomstotelijk kunnen bevestigen, als andere hypothesen, met name zijn centrale hypothese van het bestaan van het subliminale bewustzijn. Hoe het precies zit met dit subliminale bewustzijn en de permanentie en autonomie ervan t.o.v. fysieke processen  is nog een onderzoeksterrein dat voor een groot deel open ligt. Het lijkt erop dat Myers religieuze en metafysische visies als uitgangspunt heeft genomen voor een aantal hypothesen, zoals bij een metafysisch researchprogramma, onder invloed van zijn christelijke en klassieke achtergrond. Zo zijn ook de grondleggers van de kwantumfysica, Bohr, Heisenberg, Pauli en Schrödinger beïnvloed door hun filosofische visies, zie mijn artikelen in nr 26 en 27.

Vanuit de werking van de materie, bijv. vanuit fysiologische processen, zijn niet al onze vermogen te verklaren. Dat geldt in het bijzonder voor paranormale vermogens, die een falsificatie zouden kunnen betekenen van epifenomalisme: de geest als bijverschijnsel van de materie. Ze passen niet in dat paradigma en kunnen daardoor niet adequaat worden verklaard. Daaruit volgt dan vaak: het kan niet, dus het bestaat niet. In de kwantumfysica gebeuren ook dingen die volgens de klassieke fysica niet kunnen. Dan is het zaak het paradigma uit te breiden en aan te passen, niet om waargenomen verschijnselen te ontkennen.

In de wetenschappelijke ontwikkeling zien we een uitbreiding van ons ervaringsbereik, maar tegelijk vaak een ontkenning van het metafysische gebied dat voor alsnog buiten het algemeen aanvaarde ervaringsbereik ligt. Het is echter mogelijk metafysica en wetenschap naast elkaar te laten bestaan, zoals bij Popper, Feyerabend en andere wetenschapsfilosofen. Want niet alles is (zintuiglijk) waarneembaar. Er blijft altijd een onbekend terrein voor de wetenschap. Daar zijn ‘bold conjectures’ mogelijk, die niet geschuwd hoeven worden. Er treedt wel een verschuiving op. Het gebied van de religie en de metafysica wordt meer en meer onderzocht, niet alleen ontkend, en komt steeds meer binnen het bereik van de door de wetenschap, zoals het positivisme van Comte al aangaf. Het was ook het oogmerk van Myers om (kennis van) de geest en het bewustzijn binnen het bereik van de ervaring te brengen.

De methode van Myers heeft raakvlakken met die van Popper, Kuhn en in elk geval Feyerabend, bij wie alles kan, ‘anything goes’. Popper werd geboren in 1902. Myers overleed in 1901. Hij was zijn tijd vooruit, ook met zijn methode. Het ziet er niet naar uit dat Myers een bepaald voorbeeld van een wetenschap of wetenschapper voor ogen had. Hij was een pionier die ongebaande paden ging. Zijn indicaties van het bestaan van het subliminale bewustzijn als verklaringsgrond voor uiteenlopende psychische en fysiologische verschijnselen vormt een rivaliserend paradigma ten opzichte van de epifenomenalistische verklaringen met neurofysiologische processen als verklaringsgrond.

 

Het subliminale bewustzijn als eigensoortige relatief autonome realiteit

Myers laat zien dat subliminale processen in het onderbewuste gestuurd worden door een soort onbewuste intelligentie, die bij hem vaak meer ‘subliem’ en meer complex (b)lijkt dan processen die worden gestuurd vanuit ons bewustzijn. Deze intelligentie is moeilijk af te leiden uit volkomen onbewuste psychische en fysiologische processen. De geest en/of het bewustzijn lijkt een eigen autonome werkelijkheid te hebben, die niet kan worden afgeleid uit fysiologische processen.

Myers paste niet in de tijdgeest van toenemend materialisme. Hij ging wel mee met de onderzoekende, ervaringsgerichte, wetenschappelijke trend. Hij breidde het ervaringsbereik van de wetenschap uit naar ‘psychical research’. Zijn theorie van het subliminale bewustzijn is een consistente theorie, die bedoeld is een breed spectrum van verschijnselen te verklaren. Zijn theorie heeft een zoeklicht-functie in de zin van Popper. Hij zoekt naar opmerkelijke verschijnselen, die volgens de theorie mogelijk zijn en kunne worden waargenomen.

Zijn er verschijnselen die zijn theorie van het subliminale bewustzijn zouden falsificeren, die door zijn theorie worden ‘verboden’ in termen van Popper? Als subliminale processen vanuit het onbewuste  altijd ‘primitiever’ zouden zijn en niet meer ‘subliem’, zouden deze eerder verklaard kunnen worden vanuit een ‘primitiever’ bewustzijn, dat dan eerder uit fysiologische processen zou zijn te verklaren. Met complexe intelligente processen is dat minder voor de hand liggend of zelfs onmogelijk. Kortom, er lijkt ruimte voor falsificatie in de benadering van Myers met enige herordening en herformuleringen van hypothesen als nulhypothesen, d.w.z hypothesen die effecten verbieden. Zijn theorie is geen onweerlegbare metafysische theorie, zoals volgens Popper zou gelden voor de psychoanalyse of de evolutieleer die min of meer algemeen wordt aanvaard.

 

De theorie van Myers gaat uit van een zekere autonomie van het psychische

Myers’ De theorie van het subliminale bewustzijn is psychologisch, niet fysiologisch. Hij gaat uit van een relatieve autonomie van het psychische gebied ten opzichte van de fysiologie. De psychologie stond in zijn tijd nog in de kinderschoenen en was aanvankelijk nogal fysiologisch georiënteerd bij de grondleggers van de experimentele psychologie, Fechner, Wundt en James. Zij hadden echter ook oog voor de een zekere autonomie van het psychische. Het bestaan van de ziel en de geest als een min of meer autonoom bewustzijn was voor hen niet in strijd met hun wetenschappelijke onderzoek en opvattingen. De psychoanalyse van Freud, Jung en Adler e.a. vormde later een eigen school met enigszins verschillende overlappende eigen paradigma’s, die later in de academische psychologie een bescheiden plek kregen.

Typerende voor Myers is zijn accent op psychopathologische en paranormale verschijnselen. Deze krijgen ook bij James enige aandacht. Wellicht is dat een reden waarom Myers zo lang is genegeerd door de mainstream van de wetenschappelijke psychologie, waarin dergelijke verschijnselen niet goed pasten, omdat ze onverklaarbaar waren. Terwijl Myers ze meende te kunnen verklaren vanuit zijn theorie van het subliminale bewustzijn, waarin plaats was voor bijzondere vermogens. Mede daarom is deze theorie enkele jaren geleden weer van stal gehaald door Kelly e.a. als verklaringsmodel voor verschijnselen die vanuit de fysiologisch georiënteerde psychologie niet adequaat verklaard kunnen worden.

 

Parapsychologisch onderzoek

Myers kent de ‘hobbels’ en problemen bij parapsychologisch onderzoek. Hij kreeg er mee te maken als een van de eersten. Hij weet bijv. uit ervaring dat er bedrog, (auto)suggestie e.d. in het spel kan zijn. Toch laat hij niet verleiden door de aanname dat dit dan altijd het geval zou zijn bij paranormale verschijnselen. Volgens de theorie van Myers zijn paranormale verschijnselen eigenlijk meer extreme varianten van normale verschijnselen, die met zijn theorie verklaard kunnen worden. De term paranormaaal, buiten normaal, plaatst ze echter buiten bestaande kaders.

In de kwantumfysica zijn ‘spookdeeltjes’, werking op afstand, nonlokaliteit, op twee plaatsen tegelijk zijn van een deeltje e.d. waargenomen als verschijnselen die om een verklaring vragen. Vanuit de kwantumfysica zou het in principe mogelijk kunnen zijn dat het bewustzijn invloed heeft op materiële verschijnselen en er nauw mee samenhangt, zoals bij paranormale verschijnselen. Het paradigma van de kwantumfysica lijkt minder materialistisch en mechanistisch dan bij de klassieke fysica en de fysiologie. Het bewustzijn van de waarnemer wordt niet gereduceerd tot fysische processen. Aan de waarnemer wordt een autonome realiteit toegekend. Als deze weg wordt gereduceerd, kunnen fysische processen niet meer worden waargenomen en is zonder bewustzijn (natuur)wetenschap niet goed mogelijk. Ir W Rietdijk heeft eerder in Civis Mundi geschreven dat paranormale verschijnselen vanuit de fysica mogelijk zijn en heeft globaal aangegeven hoe. Het bewustzijn is als het ware de tak waarop de wetenschap zit. Wordt deze tak afgezaagd of weg gereduceerd, dan valt ook de wetenschap eraf, die zich afspeelt in het bewustzijn. 

De confrontatie tussen de klassieke fysica en de kwantumfysica is in het voordeel van beide beslecht met elk een eigen ervaringsbereik. De klassieke fysica heeft daarbij zijn hegemonie prijsgegeven als altijd en overal algemeen geldig. Zij geldt nl. niet of gedeeltelijk voor de kernfysica, het domein de kwantumfysica. Zo kan een nieuwe tak van wetenschap ontstaan met een eigen verklaringsgebied.

Waarom zou zo ook niet aan de parapsychologie een eigen gebied gegeven kunnen worden, omdat dit zich moeilijk laat verklaren vanuit de vigerende psychologie en fysiologie?. Dat zou een meer plausibele gang van zaken zijn dan het negeren en niet nader onderzoeken van dergelijke verschijnselen. De psychologie en fysiologie kunnen ook normale vermogens als geheugen en herinneren, intentie en willen (volition), inventiviteit, creativiteit, intuïtie en bewustzijn, religieuze en spirituele ervaringen niet adequaat verklaren volgens Kelly e.a. Daarom lijkt hen een paradigma-verschuiving in de richting van de theorie van het subliminale bewustzijn van Myers wenselijk. Dan kan ook het postmortale onderzoek naar voortbestaan van het relatief autonome psychische gebied, daarin een plek krijgen, waar ook de ziel weer een plaats van betkenis kan krijgen, die nog nader gedefinieerd dient te worden.

 

Epiloog: persoonlijke visie

Inmiddels heb ik diverse boeken bestudeerd over het postmortale levensperspectief ofwel het leven na de dood. Zie ook mijn eerdere artikelen hierover in nr 34, 35, 66 en 68. Wat zijn mijn bevindingen? Wat is mijn visie op leven na de dood, zoals Wim Couwenberg mij eerder vroeg? Het komt erop neer dat het voor mij ook terrein is en dat verder is te onderzoeken met een open geest, zoals Myers en anderen voorstellen. De hypothesen van Myers lijken mij plausibel en deels door onderzoek bevestigd. Verder onderzoek kan meer overtuigende gegevens aan het licht brengen, zoals ook Myers meende. Het is dan wel zaak meer onderzoek te doen en niet van de hand te wijzen als irrelevant.

“Een geliefd citaat ontleend Popper aan de pre-socratische wijsgeer Xenophanes: ‘De zekere waarheid heeft geen mens gekend… noch die over de goden… Zelfs als hij bij toeval uitdrukking zou geven aan de definitieve waarheid, zou hij dat zelf niet weten: want alles is slechts een web dat uit gissingen is geweven.’” (Brian Magee, Popper, p 31, 34, Civis Mundi nr 25).

Een materialistische visie spreekt mij niet aan, mede vanwege mijn achtergrond, en acht ik ook niet houdbaar, zoals ook Popper en neuroloog John Eccles laten zien in The Self and Its Brain. Popper toont aan dat het materialisme een denkconstructie is en een product van de geest. Dat geldt ook voor andere ismen. Daarbij blijft de geest dus overeind als een realiteit, die moeilijk uit materie of materialisme kan worden afgeleid, want die afleiding is een denkconstructie van de geest. Ook wetenschappelijke bewijzen e.d. zijn denkconstructies die bestaan in de geest. (Zie deel 3 van mijn serie over wetenschapsfilosofie over Popper).

Popper en Eccles kennen aan de wereld van de geest en het bewustzijn een min of meer autonome werkelijkheid toe, die niet tot de materie of tot hersenwerking is te herleiden. De wereld van de geest noemt Popper Wereld 2, het subject en zijn gedachten, gevoelens en andere bewustzijnsinhouden. De wereld van de waargenomen materiële verschijnselen noemt hij wereld 1. Daarnaast onderscheidt hij wereld 3 als de door het menselijk bewustzijn gecreëerde wereld van geobjectiveerde kennis en cultuur.

Vanuit de wetenschapsfilosofie van Popper, Thomas Kuhn, Paul Feyerabend e.a. is er niets op tegen om een geestelijke wereld te postuleren, zoals bij Myers. Het bewijzen van het bestaan van een dergelijke wereld is een ander verhaal. Daarvoor is het nodig er toetsbare hypothesen uit af te leiden. Volgens Popper kunnen ook uit metafysische ideeën toetsbare hypothesen worden afgeleid. In dat geval spreekt hij van metafysische researchprogramma’s. Voorbeelden daarvan zijn het marxisme, de evolutieleer van Darwin en de psychoanalyse van Freud, Jung, Adler e.a. Zie Popper, Unending Quest, p 150, 167 e.v. en het postscriopt van Conjectures and Refutations.

Wetenschappelijk gezien is ruim een eeuw na het werk van Myers de geest en het bewustzijn nog steeds een grotendeels onontdekt gebied, dat niet adequaat verklaard kan worden vanuit hersenwerking, zoals Kelly c.s., Popper en Eccles laten zien. Vragen omtrent leven na de dood zijn slechts voorlopig te beantwoorden met voorlopige resultaten uit onderzoeken die ter discussie gesteld kunnen worden. Er zijn slechts aanwijzingen, geen sluitende bewijzen. Dat geldt evenzeer voor het idee dat er geen leven na de dood is en dat de dood een definitief einde is. Ook deze hypothese heeft geen bewijsgrond. Zo blijven we leven in een wereld vol vragen en mysterie, waarin we aan een persoonlijke visie enig houvast en enige subjectieve zin of zinloosheid kunnen proberen te ontlenen in een grotendeels onbegrijpelijk (voort)bestaan.

Mijn visie is mede gevormd door mijn Rooms Katholieke en latere Vrij Katholieke affiniteit, waarvan ik wel enige distantie maar niet wezenlijk afstand heb genomen. Verder door mijn wetenschappelijke opleiding en kennis van niet-westerse culturen en name de oosterse filosofie en ervaringen met (transcendente) meditatie. Ook relevant hierbij zijn kennisname van parapsychologie, kwantumfysica, wetenschapsfilosofie en wat al niet. Evenals Couwenberg lijkt mij de karma- en reïncarnatie hypothese een redelijk alternatief voor andere visies op dit gebied. Wat mij betreft is deze visie ingebed in de bredere Indiase Vedanta filosofie, in combinatiue met de moderne wetenschap. Deze filosofie is te beschouwen als een metafysisch researchprogramma waaruit toetsbare hypothesen zijn af te leiden, die het onderwerp van een volgend artikel kan zijn. Couwenberg heeft eerder verwezen  naar het boek van wetenschapsjournalist Michiel Hegener, Leven op herhaling: Bewijzen voor reïncarnatie, die gegevens en verklaringen op het gebied van reïncarnatie(onderzoek) overzichtelijk weergeeft en een afgewogen interpretatie geeft, welke over eenstemt met die van het onderzoek van Kelly c.s.