Civis Mundi Digitaal #81
6. Wat is ‘leven’ en ‘bewustzijn’?
Volgens Komen gebruiken filosofen zoals Kant, Fichte, Schelling, Hegel en Schopenhauer de termen denken, geest, bewustzijn en ziel zonder duidelijk te maken wat het verschil in betekenis is [HK#40;1]. Hij zegt ook dat Husserl spreekt over een transcendentaal bewustzijn of een zuiver inhoudsloos bewustzijn, dat de bewustzijnsinhouden ‘bevat’ en eraan voorafgaat. Komen zegt ook dat Wilber verschillende bewustzijnsniveaus beschrijft “zonder te verduidelijken wat hij onder bewustzijn precies verstaat” (HK#41;2). Het mag waar zijn dat Wilber niet precies aangeeft wat hij onder ‘bewustzijn’ verstaat, maar dat geldt mijns inziens voor iedereen, simpelweg omdat we niet weten wat ‘bewustzijn’ precies is. We kunnen het rationeel-empirisch en transcendent bewustzijn wel (inter)subjectief ervaren, maar het onder woorden brengen van het inhoudsloze, zuivere, transcendente bewustzijn-als-zodanig is moeilijk en altijd contextueel bepaald.
Het vitalisme van Bergson is het idee dat het leven van een organisme bewerkstelligd wordt door een ‘levenskracht’ (HK#41;2). Deze levenskracht zou in Komen’s terminologie te maken hebben met immateriële energie. Komen citeert de Nederlandse arts en wetenschapsfilosoof Arie Bos die zegt: “De definitieve nagel in de doodskist van het vitalisme is kennelijk nog steeds niet geslagen. Die zou pas geslagen zijn wanneer iemand in staat zou zijn kunstmatig leven te maken met behulp van uitsluitend levenloze onderdelen”.[51] Op 12 maart 2018 was ik op het seminar ‘What is life?’ ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van Wageningen University & Research (WUR). Daar gaven hoogleraren in de vakgebieden chemie, theoretische biologie en genetica presentaties over dit onderwerp. Het antwoord op de door mij gestelde vraag ‘what is life’ kwam uiteindelijk neer op ‘life is an emergent property’. Op mijn logische vervolgvraag ‘what is emergent’ was het eerlijke antwoord van de chemie hoogleraar ‘we have no clue’.[52] En ik kreeg sterk de indruk dat ook de andere hoogleraren niet verder kwamen met een definitie of omschrijving van wat (biologisch) leven eigenlijk is. In andere sessies van hetzelfde seminar over ‘gene editing’ en ‘creating artificial life’ werd onderscheid gemaakt tussen biologisch leven en artificieel leven. Dit roept echter wel de vraag op hoe artificieel leven te definiëren als we eigenlijk geen ‘clue’ hebben van wat biologisch leven is. Zou het mogelijk zijn dat ‘leven’ en ook ‘bewustzijn’ echt ‘emergente’ eigenschappen zijn in de zin van behorend tot een ander domein dan het domein van de werkelijkheid dat bestreken wordt door het dominante positivistisch wetenschappelijk paradigma? Wat als ‘leven’ en ‘bewustzijn’ toch ‘wonderen’ of ‘mysteries’ blijken te zijn en misschien wel altijd blijven?
In deel 3 van zijn serie artikelen (HK#42;3) bespreekt Komen de systeemtheoreticus en filosoof Erwin Laszlo, die in zijn boek Het Akasha veld een universeel veld van informatie veronderstelt.[53] Laszlo vergelijkt dit veld met het uit het Sanskriet afkomstige woord voor ruimte, Akasha. Volgens Laszlo kan de hypothese van een Akasha veld verschillende problemen uit de kwantumtheorie oplossen, zoals ‘nonlokaliteit’ en ‘kwantumverstrengeling’. Volgens Laszlo is elk individueel bewustzijn verbonden met het Akasha veld. Laszlo’s idee van bewustzijn als een immaterieel informatieveld sluit nauw aan bij de ideeën van de bioloog Sheldrake over morfogenetische velden. Sheldrake stelt dat zijn theorie over morfogenetische velden en morfische resonantie onafhankelijk is van ruimte en tijd (HK#42;3). Om zijn theorie toch enigszins inzichtelijk te maken gebruikt Sheldrake de natuurkundige analogie van resonantie en trillingsfrequenties. Resonantie is volgens hem selectief en organismen zouden hun eigen kenmerkende trillingspatroon hebben. Via morfische resonantie zouden morfogenetisch velden informatie doorgeven aan kiemen die in ontwikkeling zijn. Komen concludeert dat het idee van morfogenetische velden dicht aansluit bij de vitalistische ideeën van Bergson en de informatievelden van Laszlo (HK#42;3). In mijn proefschrift ga ik uitgebreid in op verschillende natuurfilosofieën, zoals het mechanistisch-reductionistisch materialisme, het holistisch materialisme, het vitalisme, en de holistisch-organismische filosofie. Wetenschappers als Sheldrake, Capra, Lovelock, Margulis, Koestler, Maturana & Varela, Allen, en Vanheste komen daar ter sprake. Het voert hier te ver om in te gaan op deze complexe discussie.[54]
Laszlo verwijst naar de Australische bewustzijnsfilosoof David Chalmers die zegt: “De moeilijkheid waarvoor het materialisme zich gesteld ziet, is te verklaren hoe iets dat zo immaterieel is als bewustzijn, kan voortkomen uit iets dat zo onbewust is als materie. Hersenonderzoek kan geen verklaring leveren voor de manier waarop immaterieel bewustzijn uit onbewuste materie zou kunnen zijn voortgekomen”.[55] Chalmers noemt dit ‘the hard problem of consciousness’ (HK#42;3). Het immaterieel bewustzijn is volgens mij een niet-verifieerbaar begrip binnen het positivistisch en constructivistisch paradigma. In het positivistisch paradigma is het nu eenmaal zo dat we niet met uitsluitend materiële uitgangspunten inzicht kunnen verkrijgen in immateriële zaken. En met alleen praten/communiceren in het constructivistisch paradigma over het bestaan van een immaterieel bewustzijn zullen we waarschijnlijk ook geen overeenstemming bereiken.
Chalmers maakt een onderscheid tussen awareness (gewaarzijn) en consciousness (bewustzijn). Gewaarzijn is iets bewust beleven, “een toestand waarmee we toegang tot informatie hebben en deze kunnen gebruiken om ons gedrag te controleren” (HK#42;3). Awareness is het functionele aspect van consciousness. Het gewaarzijn is niet het bewustzijn, maar een functioneel aspect ervan. “Het voorkomen van gewaarzijn is een noodzakelijke, maar echter geen toereikende voorwaarde voor bewustzijn. Zo kan men iets gewaar-zijn, zonder tegelijkertijd een of andere fenomenale beleving te hebben” (HK#42;3). Ik neem aan dat Komen hier bedoelt dat men zich niet noodzakelijkerwijs hoeft te identificeren met het waargenomen iets. Gewaarzijn is een activiteit, een aspect van bewustzijn. In mijn terminologie zou gewaarzijn, althans zoals het hier door Komen wordt omschreven, het rationeel-empirisch bewustzijn zijn, terwijl consciousness het transcendent bewustzijn is (ik kom hier later nog op terug in paragraaf 11).
Binnen het positivistisch paradigma ziet men het bewustzijn als voortkomend uit de materiële hersenen, waarbij psychische bewustzijnsinhouden ontstaan als reactie op zintuiglijke impulsen of voortkomen uit onze instincten. “Bewustzijnsinhouden, zoals intuïtie of voorgevoelens, die geen relatie hebben met zintuiglijke impulsen of instincten, worden als niet bestaand beschouwd” (HK#42;3). In Diagram 1 (dat ik gebruik als een analogie) heb ik laten zien dat meer verfijnde niveaus van denken mogelijk zijn, oftewel intuïtief denken. Spinoza onderscheidt drie verschillende kenwijzen: verbeelding of waarneming, rede en intuïtie. In mijn boek over zijn filosofie ga ik dieper in op het onderscheid en de relatie tussen deze drie verschillende kenwijzen.[56] Een belangrijke vraag in deze context is of intuïtie getraind kan worden? In een eerdere publicatie in Civis Mundi heb ik een diagram getoond waarin drie verschillende niveaus van onze mentale programmering worden onderscheiden: de menselijke aard (instincten), cultuur en persoonlijkheid.[57] Dit diagram maakt duidelijk dat zowel universele menselijke driften (instincten) als groep-specifieke cultuurkenmerken en individu-specifieke persoonlijkheidskenmerken een rol spelen in onze mentale programmering. Mijn uitgangspositie is nu dat er naast de onderbewuste aansturing van gedrag door primaire instincten en de bewuste aansturing door de discursieve rede (inclusief rationaliseringen achteraf), er een soort bovenbewuste aansturing is door intuïtie.[58] Omdat intuïtief denken plaatsvindt op diepere en verfijndere niveaus van bewustzijn, op het grensvlak van discursief en transcendent bewustzijn, is toegang tot het niveau van transcendent bewustzijn waarschijnlijk nodig om intuïtieve aansturing van gedrag te faciliteren. Intuïtieve vaardigheid als zodanig kan niet getraind worden, omdat het plaatsvindt op een niveau van gewaarzijn waar we ons niet discursief van bewust zijn. Maar de ontvankelijkheid voor intuïtief denken kan wel vergroot worden, bijvoorbeeld door middel van technieken voor bewustzijnsontwikkeling.[59] Aansturing van gedrag door een combinatie van hoogontwikkelde intuïtieve vaardigheid en gezond boerenverstand lijkt mij de beste optie. Ook in mijn proefschrift uit 1998 komt intuïtie uitgebreid ter sprake.[60]
Komen verwijst ook naar Thomas Nagel die schrijft: “Alleen een oorzaak aanwijzen is niet hetzelfde als een significante verklaring geven, zonder enig begrip van waarom de oorzaak het resultaat heeft opgeleverd. Aangezien een puur materialistische uitleg dat niet kan, kan de materialistische versie van de evolutietheorie niet de hele waarheid zijn. Organismen zoals wijzelf zijn niet gewoon toevallig bewust” (HK#42;3). Met betrekking tot het ontstaan van bewuste organismen in het heelal hanteert Nagel een teleologische verklaring, die stelt dat er naast de universele fysische wetten ook principes van zelforganisatie werkzaam zijn. Zulke ‘principes van zelforganisatie’ zouden dan mijns inziens waarschijnlijk onder de natuurfilosofie van de holistisch-organismische filosofie vallen.
7. Een drietal Indiase filosofen
In Deel 4 van zijn serie artikelen bespreekt Komen het gedachtegoed van een aantal Indiase filosofen. Zo stelt Ramana Maharshi (1879-1950) dat het Zelf een niet-persoonlijk bewustzijn is, ter onderscheiding van het individuele zelf of het ego, dat de ervaring van het Zelf verduistert. Volgens Ramana is het Zelf een stille gedachtevrije staat, het is puur bewustzijn, dat er altijd is, maar gewoonlijk schuil gaat achter een scherm van gedachten (HK#43;4). Volgens Ramana is het geloof dat de denkende geest door zijn eigen denkende activiteit het Zelf kan bereiken of ‘ont-dekken’, de wortel van de meeste misvattingen over de praktijk van Zelfonderzoek (ibid.). In mijn terminologie is ‘het Zelf’ het transcendent bewustzijn en het persoonlijke zelf of de ‘denkende geest’ het rationeel-empirisch bewustzijn. In paragraaf 3 hebben we gezien dat ‘het uit de gedachtestroom komen’ door middel van het denken zelf inderdaad zoiets is als je proberen aan je eigen haren uit het drijfzand te trekken: oftewel een onmogelijke ‘baron van Münchhausen’ handeling.
Shri Nisargadatta Maharaj (1879–1981) spreekt van het ‘zuivere-Zijn-zonder-object’. In deze bewustzijnsstaat wordt zowel de identiteit van de waarnemer als het object van waarneming getranscendeerd of overstegen (HK#43;4). Het individuele zelf is opgegaan in het universele Zelf of het Absolute bewustzijn. Het individuele zelf is lichaamsgebonden en kan in die zin als een materieel bewustzijn worden gezien. Maharaj wees het herhalen of reciteren van mantra’s af als een te mentale activiteit. In mijn terminologie is ‘het universele, zuivere en absolute Zelf’ het transcendent bewustzijn. In Oosterse filosofieën wordt het transcenderen van zowel de waarnemer als het proces van het waarnemen als het object van waarneming, als een reële mogelijkheid gezien en wel door middel van technieken voor bewustzijnsontwikkeling. Het bewust herhalen of routinematig reciteren van mantra’s kan inderdaad als een te mentale activiteit worden gezien, waarbij het ‘continue innerlijke gepraat’ niet noodzakelijkerwijs wordt getranscendeerd. Het transcenderen van de onophoudelijke gedachtestroom vraagt om een subtiel gebruik van een mantra (een woord waarvan de klankwaarde telt en niet de betekenis), zoals toegepast in onder andere de TM techniek.
Maharishi Mahesh Yogi (1918 – 2008) spreekt van transcendent bewustzijn als een absoluut, niet veranderend bewustzijnsveld (HK#43;4). “Dit wordt ervaren tijdens de Transcendente Meditatie wanneer de geest transcendeert en volledig stil wordt, maar van binnen volledig wakker blijft. Dit is de toestand van zuiver bewustzijn, zelfrefererend bewustzijn, de toestand van stille wakkerheid binnenin waar het bewustzijn slechts zichzelf kent en de geest direct contact maakt met het Zijn”.[61] Volgens Maharishi blijft de geest normaliter afgestemd op de zintuigen om zich naar buiten te kunnen richten op de gemanifesteerde wereld. Daardoor mist de geest zijn eigen wezenlijke aard van transcendent bewustzijn en slaagt hij er niet in deze waar te nemen, net zoals de ogen niet in staat zijn zichzelf te zien.[62] Volgens Maharishi ligt het Zijn voorbij het domein van ruimte en tijd, en zijn de absolute en de relatieve werkelijkheid twee aspecten van het eeuwige Zijn. Komen merkt op dat zijn onderscheid tussen materiële en immateriële energie lastig te hanteren is bij Maharishi’s begrippen (HK#43;4). Bij Maharishi ligt het eeuwige Zijn voorbij het domein van ruimte en tijd, dus voorbij de fysische vierdimensionale ruimtetijd. De absolute werkelijkheid (het immanente veld van creatieve intelligentie) en de relatieve werkelijkheid (de alledaagse wereld) zijn twee aspecten van het eeuwige Zijn. In het transcendentalistisch paradigma heeft de absolute of universele werkelijkheid een Janus gezicht: tegelijkertijd heeft het een transcendentaal (transcendent bewustzijn) en een immanent (het immanente veld van creatieve intelligentie) aspect. In Tabel 2 in paragraaf 5 heb ik de universele en relatieve werkelijkheden weergegeven, zoals die gezien worden binnen de verschillende paradigma’s.
8. Immaterieel bewustzijn en materieel paradigma
In deel 5 van Komen’s serie artikelen komt vooral Jiddu Krishnamurti (1895 – 1986) ter sprake. Bij Krishnamurti is passief ‘gewaar zijn’ met intense wakkerheid slechts mogelijk vanuit de stilte, niet vanuit een kwetterende geest (HK#44;5). Mediteren gaat bij hem verder dan denken, het is een ‘zien’ voorbij de grenzen van het denken. Hij spreekt van een net waarin het denken gevangen zit. Het denken zelf knoopt het net, de gedachte is het net. Ik zou zeggen dat ‘het net waarin het denken gevangen zit’ de eenzijdige identificatie met het rationeel-empirisch bewustzijn is. De ‘kwetterende geest’ verwijst naar het ‘continue innerlijke gepraat’ dat getranscendeerd dient te worden.
Volgens Arie Bos is het niet zo dat onze hersenen gedachten produceren, maar produceert het bewustzijn gedachten (HK#45;6). Hij schrijft: “Descartes is als gevolg van zijn bekendste uitspraak uiteindelijk ook verantwoordelijk voor de gedachte dat wij ons brein zijn. Ik twijfel dus ik denk dus ik ben, veronderstelt dat ik uiteindelijk alleen maar mijn gedachten ben. Volgens de gangbare neurowetenschap worden mijn gedachten door mijn hersenen geproduceerd … Nieuwe gedachten brengen andere nieuwe gedachten voort. Die gedachten vormen een spoor van nieuwe verbindingen in mijn hersenen. Dat spoor is gevolg, geen oorzaak. Dat spoor maakt het wel gemakkelijker om dezelfde gedachten weer te denken.”[63] Descartes is inderdaad medeverantwoordelijk voor het huidig dominante idee dat het rationeel-empirisch bewustzijn de enig mogelijke toestand van bewustzijn is. Zolang men het transcendent bewustzijn niet persoonlijk ervaart, bestaat het eenvoudigweg niet.
Bos ziet het bewustzijn als een werkwoord, als een activiteit, als een proces, als iets wat zich in het hele lichaam bevindt en niet gelokaliseerd kan worden op een bepaalde plaats, zoals de hersenen (HK#45;6). Hij stelt ook dat het bewustzijn altijd een inhoud heeft. Hij schrijft: “Zelfs mensen die zich dankzij meditatie beroemen op een leeg bewustzijn, hebben die leegte als inhoud van hun bewustzijn”.[64] Het omschrijven van ‘leegte als een inhoud van bewustzijn’ is mijns inziens verwarrend taalgebruik. Het onderscheid tussen het rationeel-empirisch en transcendent bewustzijn lijkt mij zonvoller. Volgens Bos kan bewustzijn niet tot fysica worden teruggebracht “zonder zelf eerst vooropgesteld te worden. Want het fenomeen fysica veronderstelt al bewustzijn (van de fysici)”.[65] Het subject met bewustzijn kan inderdaad niet buitengesloten worden.
Na zijn bespreking van een groot aantal filosofen hanteert Komen het principe van Ockham’s scheermes, een principe uit de kennistheorie, toegeschreven aan de 14e-eeuwse Engelse filosoof Ockham. “Dit houdt in dat wanneer er verschillende hypotheses zijn die een verschijnsel in gelijke mate kunnen verklaren, díe hypothese gekozen wordt die de minste aannames bevat. Het scheermes symboliseert het wegscheren van alle onnodige ingewikkeldheden om bij de eenvoudigste verklaring uit te komen” (HK#45;6). In onderstaande Figuren 1 en 2 vat Komen samen hoe hij Ockham’s scheermes heeft toegepast op de verschillende door hem besproken bewustzijnsbegrippen (HK#45;6). De drie begrippen ‘bewustwording, gewaarzijn en bewustzijnsgroei’ behoren volgens hem tot het bewustzijn. De begrippen ‘verandering, ontwikkeling, niveau en inhouden’ horen bij het begrip paradigma, en kunnen volgens hem niet aan het begrip bewustzijn worden gekoppeld.
In Figuur 1 noemt hij ‘bewustzijn’ immaterieel en in Figuur 2 het woord ‘paradigma’ materieel. Dat bewustzijn iets immaterieels is zal voor veel mensen duidelijk zijn, behalve voor heel strenge positivisten. Een paradigma ‘materieel’ noemen klinkt mij vreemd in de oren aangezien een paradigma een denkkader is, een begrippenconstructie. Een paradigma is een door het intellect ontworpen denkconstructie, het zijn uiteindelijk slechts gedachten (die immaterieel zijn). Het eerder door hem gemaakte onderscheid tussen materieel en immaterieel als onder en boven de lichtsnelheid doet hier ook vreemd aan.
Binnen de relativiteits- en kwantumtheorie wordt alles als energie gezien en wel energie die binnen de limiet van de lichtsnelheid blijft. Men maakt daarin geen onderscheid tussen materiële en immateriële energie, zoals Komen doet. Of met gebruik van Ockham’s scheermes het onderscheid tussen materiële en immateriële energie minder aannames bevat dan bijvoorbeeld het onderscheid tussen ‘stoffelijk en onstoffelijk’ of ‘materie en geest’, wens ik te betwijfelen. Het belangrijkste onderscheid is volgens Komen dat bij materiële energie de maximale snelheid de lichtsnelheid is en bij immateriële energie is de lichtsnelheid de minimale snelheid. De vraag is dan of een snelheid boven de lichtsnelheid een nodige en plausibele aanname is? Aan het eind van paragraaf 2 heb ik geconcludeerd dat het door Komen gemaakte onderscheid tussen materiële en immateriële energie, met als onderscheidingscriterium de lichtsnelheid, vooralsnog een hypothese blijft. Bovendien zou ik in plaats van materiële en immateriële energie liever spreken van ‘ruimtetijd-energie’ en ‘potentiële energie’. Hoe dan ook, Komen veronderstelt het bestaan van immateriële energetische informatievelden.
9. Bewustzijnsontwikkeling, bewustzijnsverandering, bewustwording en bewustzijnsgroei
Met betrekking tot de begrippen ‘bewustzijnsontwikkeling’ en ‘bewustzijnsverandering’ merkt Komen op dat hij de voorkeur geeft aan de term ‘bewustzijnsgroei’. Met Ockham’s scheermes verwijdert hij de begrippen bewustzijnsontwikkeling en bewustzijnsverandering als onbruikbare begrippen om bewustzijn mee te omschrijven. Deze begrippen horen volgens hem bij het begrip paradigma (zie Figuur 2). Uit het door hem behandelde materiaal komt volgens Komen een consensus naar voren dat het bewustzijn als een constante gezien kan worden. “Als het bewustzijn een constante is, wat moeten we ons dan voorstellen bij ontwikkeling of verandering? … Bewustzijnsontwikkeling is geen juiste term. Er is niet iets wat zich ontwikkelt” (HK#45;6). Een vraag is dan wat men zich moet voorstellen bij een ‘constant’ bewustzijn dat wel kan ‘groeien’? Ik denk dat het nuttig is om een onderscheid te maken tussen het transcendent en rationeel-empirisch bewustzijn. Komen’s ‘constante’ bewustzijn is dan het transcendent bewustzijn en dat kan zich inderdaad niet ontwikkelen, of veranderen of groeien. Men zou wel kunnen spreken van bewustzijns-‘ontwikkeling’ in de zin dat het transcendent bewustzijn ‘ont-wikkeld’ moet worden, in de zin dat het meestal verduisterd wordt door een oneindige gedachtestroom en dus als het ware van de ‘wikkels’ van al deze gedachten ontdaan dient te worden. Het rationeel-empirisch bewustzijn dient wel te ‘veranderen’ in de zin van het transcenderen van alle gedachten; in deze zin is de term bewustzijnsverandering wel op zijn plaats en kan men ook spreken van bewustzijnsgroei in de richting van het transcendent bewustzijn.
Komen en Bloem spreken van bewustzijnsgroei. “Dat wil zeggen dat er een toename van de verdichting van de energie plaats vindt, dus een versnelling van energiefrequentie … Verandering kan alleen worden opgevat in de betekenis van groei, groei van gewaarzijn. Bewustzijn is een wordingsproces, dat wil zeggen dat de energiefrequentie toeneemt en daarmee het gewaarzijn. Maar het bewustzijn is altijd het NU … Bewustzijn in zijn actieve vorm is gewaarzijn” (HK#45;6). Helaas is het bovenstaande citaat voor mij onbegrijpelijk. Wat een ‘verdichting’ van energie en een versnelling van ‘energiefrequentie’ hier betekenen wordt in de artikelen serie voor mij niet duidelijk. Ik neem aan dat het hier over ‘immateriële’ energie gaat, want we hebben het over bewustzijn. Maar wat is een ‘verdichting’ van energie en een versnelling van ‘energiefrequentie’ bij immateriële energie? Bewustwording, bewustzijnsgroei en gewaarzijn lijken in bovenstaande quote en in Figuur 1 synoniemen te zijn. Maar ‘bewust-wording’ verwijst normaliter naar het bewust-worden van iets? Wat is dat ‘iets’ hier dan? Op gewaarzijn kom ik in paragraaf 11 nog terug.
Komen zegt: “Veel van de door mij besproken filosofen brachten naar voren dat de mens een gevangene is van zijn gedachten. Gedachteconstructies vormen onder andere ons paradigma. Onze bewustzijnsgroei wordt belemmerd door materiële barrières die zich uiten in vastzittende denkpatronen. We zitten als het ware gevangen in ons paradigma waardoor bewustzijnsgroei moeilijk realiseerbaar is. Zie figuur 2” (HK#45;6). Het is mijns inziens inderdaad een gegeven dat veel mensen een gevangene zijn van hun gedachten, dat wil zeggen dat ze zich identificeren met hun rationeel-empirisch bewustzijn. Door middel van technieken voor bewustzijns-ontwikkeling/groei kan men echter de permanente gedachtestroom transcenderen en aldus toegang krijgen tot het transcendent bewustzijn. Zoals ik eerder heb aangegeven is een paradigma inderdaad een gedachteconstructie. Ook kan men zeggen dat vastzittende, ingesleten denkpatronen materiële barrières zijn in de zin dat ze in de materiële hersenen zijn vastgelegd. Tegelijkertijd is echter niet duidelijk hoe deze fysische elektro-chemische patronen immateriële gedachten kunnen vormen. Dus het spreken over materiële paradigma’s blijft mijns inziens dubbelzinnig.
Komen zegt ook, in navolging van vooral Krishnamurti, dat de meeste mensen een slapende activiteit hebben in plaats van een wakkere passiviteit (HK#45;6). Met een ‘slapende activiteit’ wordt dan bedoeld dat men tijdens de dagelijkse activiteiten in de waaktoestand eigenlijk ‘slapend’ is in de zin dat men het transcendent bewustzijn, dat gekenmerkt wordt door een ‘wakkere passiviteit’, niet ervaart. Wat Komen ‘gewaarzijn’ noemt, een ‘wakkere passiviteit’ hebben, is dan in de waaktoestand niet aan de orde.
10. Bewustzijnsniveaus en bewustzijnsinhouden
Met betrekking tot het begrip ‘bewustzijnsniveau’ zegt Komen: “Veel filosofen en wetenschappers wijzen allerlei bewustzijnsniveaus aan. De beschrijving van die niveaus geeft echter eerder het paradigma aan waar die mens aan onderhevig is, dan dat het iets zegt over het bewustzijnsniveau. Bewustzijnsniveaus, in de zin van frequenties, laten zich niet zo gemakkelijk beschrijven omdat deze immaterieel zijn” (HK#45;6). Wat Komen onder de ‘frequentie’ van een bewustzijnsniveau verstaat, weet ik niet, maar bewustzijnsniveaus zijn inderdaad immaterieel. Omdat de beschrijving van een bewustzijnsniveau uitmondt in een paradigma, kunnen we volgens Komen beter spreken van verschillende paradigma-niveaus dan verschillende bewustzijnsniveaus (zie Figuur 2). Ik zou zeggen dat de fysiologische effecten van verschillende bewustzijnsniveaus wel steeds beter in kaart kunnen worden gebracht, bijvoorbeeld in de vorm van het optreden van verschillende hersengolf-patronen (zie bijvoorbeeld het vele onderzoek naar de beoefening van de TM techniek).[66] Maar wat rationeel-empirisch en transcendent ‘bewustzijn’ precies zijn kan binnen het positivistisch paradigma niet ‘objectief’ aangetoond worden, en binnen het constructivistisch paradigma alleen intersubjectief en indirect omschreven worden. Binnen het transcendentalistisch paradigma kunnen rationeel-empirisch en transcendent bewustzijn echter direct en persoonlijk ervaren worden door middel van de belangrijkste methode van onderzoek in dit paradigma: technieken voor bewustzijnsontwikkeling.
Met betrekking tot het verschil tussen de effecten van bewustzijn en het bewustzijn zelf (het bewustzijn-als-zodanig) citeer ik Ransijn die zegt: “Een vraag is: in hoeverre er wezenlijk verschil is tussen uiterlijke en innerlijke ervaringen. In hoeverre zijn intersubjectieve innerlijke ervaringen principieel verschillend van de ervaringsbasis van de wetenschap, die berust op intersubjectieve zintuiglijke ervaringen? Zijn alle ervaringen niet innerlijk en subjectief, in de zin dat zij ervaren worden in het innerlijke bewustzijn? En hebben alle ervaringen niet een uiterlijk aspect in de zin dat zij gepaard gaan met activiteit van het zenuwstelsel en hersenwerking? Zijn innerlijke ervaringen in het bewustzijn en uiterlijke waarnemingen van hersenwerking niet complementair?”[67] Ik denk dat het innerlijk ervaren van bewustzijn en het uiterlijk meten van de effecten van verschillende bewustzijnsniveaus inderdaad complementair zijn. Zoals eerder aangegeven in paragraaf 5, heb ik elders drie verschillende wetenschappelijke paradigma’s uitvoerig gekarakteriseerd, paradigma’s die mijns inziens complementair zijn (zie Eindnoot 48).
Komen schrijft: “Het bewustzijnsniveau bepaalt op welke wijze wij de omringende werkelijkheid zullen ervaren. En dit gewaarzijn drukt zich uit in een paradigma” (HK#45;6). Maharishi zegt: ‘kennis is gestructureerd in bewustzijn’ (zie paragraaf 5). Daarom zijn zowel praktische technieken voor bewustzijnsontwikkeling als theoretische kennis van paradigma’s belangrijk. Volgens Komen bestaan er echter geen hiërarchische bewustzijnsniveaus. Wilber onderscheidt wel verschillende bewustzijnsniveaus (Komen zou zeggen: paradigma-niveaus) voor verschillende stadia in de menselijke ontwikkeling: van kind tot volwassene tot verlichte volwassene. Elders heb ik deze drie fases in de menselijke ontwikkeling schematisch weergegeven in tabelvorm.[68]
Met betrekking tot het begrip ‘bewustzijnsinhouden’ zegt Komen dat de meesten van de door hem aangehaalde filosofen ervan uitgaan dat het bewustzijn zonder inhouden is. “Het bewustzijn kent geen inhouden omdat het een rust is” (HK#45;6). Hier is (wederom) het onderscheid tussen transcendent en rationeel-empirisch bewustzijn cruciaal. Het transcendent bewustzijn kent inderdaad geen inhoud omdat het een alerte rusttoestand is, die gekenmerkt wordt door mentale stilte en ‘wakkere passiviteit’. Het rationeel-empirisch bewustzijn echter kent wel degelijk verschillende gradaties van bewustzijnsinhouden, van volledig bewust tot heel verfijnd bewust (zie Diagram 1 in paragraaf 3).
Volgens Komen ontstaat er verwarring doordat men geen onderscheid maakt tussen bewustzijn en paradigma. Alleen een paradigma kent inhouden, volgens hem. Ik denk dat het onderscheid tussen transcendent en rationeel-empirisch bewustzijn duidelijker en effectiever is dan het onderscheid tussen bewustzijn en paradigma. Komen schrijft ook: “De leegte die Bos noemt en die bij meditatie wordt ervaren heeft niets met bewustzijn te maken” (HK#45;6). Mijns inziens slaat die leegte op de ervaring van het lege transcendent bewustzijn, niet op het rationeel-empirisch bewustzijn (zie ook paragraaf 8).
Komen zegt: “Het bewustzijn zelf kent geen gedachten, het neemt ze waar … Er is dan alleen gewaarzijn … Op basis van het voorgaande kunnen we het begrip bewustzijnsinhouden via Ockham’s scheermes weghalen” (HK#45;6). Hier zou mijns inziens dienen te staan: het transcendent bewustzijn zelf kent geen gedachten. Komen’s gewaarzijn is dan het ervaren van transcendent bewustzijn. Het rationeel-empirisch bewustzijn heeft echter wel bewustzijnsinhouden, die niet door Ockham’s scheermes weggehaald kunnen worden. Ook hier is Diagram 1 relevant. De eerder vermelde analogieën van een stille diepe vijver met oppervlakkige golven (paragraaf 3), van een wit scherm met de projecties daarop (paragraaf 3), en van een carrier van bewustzijnsinhouden en de bewustzijnsinhouden zelf (paragraaf 4) kunnen het onderscheid tussen transcendent en rationeel-empirisch bewustzijn hopelijk verduidelijken.
11. Gewaarzijn en bewustwording
Met betrekking tot het begrip ‘bewustwording’ verwijst Komen naar het beseffen in welke mate we in een paradigma gevangen zijn. Hij zegt ook: “Alles wat we bewust gewaarzijn is een bewustwordingsproces” (HK#45;6). Voor hem is bewustwording gelijk aan gewaarzijn. Ook in Figuur 1 lijken de begrippen bewustwording, bewustzijnsgroei en gewaarzijn synoniemen te zijn. Hij zegt echter ook dat wanneer we het begrip bewustwording gebruiken, het nodig is om aan te geven waarvan we ons bewust zouden moeten worden. “Alleen maar roepen dat bewustwording noodzakelijk is, is een lege huls. De vraag blijft altijd: bewustwording van wat?” (ibid.). Zoals Komen zelf aangeeft verwijst ‘bewust-wording’ normaliter naar het bewust-worden van iets. Dit ‘iets’ lijkt bij Komen paradigma-inhouden te zijn. Het zich bewust worden van paradigma-inhouden is een noodzakelijk proces, maar wel een activiteit van het rationeel-empirisch bewustzijn. Eerder noemde Komen, in navolging van Krishnamurti, ‘gewaarzijn’ een ‘wakkere passiviteit’ hebben, oftewel in mijn terminologie is dit soort gewaarzijn het ervaren van transcendent bewustzijn (zie paragraaf 9). Tegelijkertijd stelt Komen echter bewustwording gelijk aan gewaarzijn. Dit is mijns inziens verwarrend. Bewustwording van iets heeft noodzakelijkerwijs met het rationeel-empirisch bewustzijn te maken, terwijl gewaarzijn het ervaren van transcendent bewustzijn is. Door het transcenderen van het rationeel-empirisch bewustzijn kan men transcendent bewustzijn ervaren, in die zin is er sprake van een soort continuüm van bewustzijn, maar het lijkt mij wenselijk om de stadia van rationeel-empirisch bewustzijn en transcendent bewustzijn te onderscheiden, zo niet dan raakt men gemakkelijk in een Babylonische spraakverwarring verzeild. De begrippen bewustwording en bewustzijnsgroei zijn mijns inziens aan het rationeel-empirisch bewustzijn gerelateerd, terwijl het begrip gewaarzijn hoort bij het transcendent bewustzijn. In paragraaf 6, waar Komen de filosoof Chalmers besprak, zou het daar door Komen omschreven begrip ‘gewaarzijn’ echter het rationeel-empirisch bewustzijn zijn in mijn terminologie, terwijl consciousness daar het transcendent bewustzijn zou zijn. Kortom, verwarring.
Komen (en Bloem) schrijven in Deel 6 van de artikelen serie ook: “Alles is een aparte energie eenheid met een eigen eigenheid. Verschillende energie eenheden bij elkaar gaan een verbinding aan met elkaar en vormen een ZIJNS-situatie. Deze ZIJNS-situatie is een IS-toestand. De mens functioneert binnen die IS-toestand. Bewustzijn is een proces van ZIJNS-situaties in beweging. Bewustwording is het onbewust functioneren in de IS-toestand en deze omzetten in bewust functioneren” (HK#45;6). Dit is een voorbeeld van een (althans voor mij) onbegrijpelijke alinea. Ik vrees dat dit soort alinea’s het hoofdonderwerp ‘het bewustzijnsbegrip door de eeuwen heen’ niet verheldert.
12. Kuhn’s paradigma
In deel 7 van zijn serie artikelen bespreekt Komen het begrip ‘paradigma’ van Thomas Kuhn. Volgens Kuhn fungeert een paradigma gedurende perioden van normale wetenschap als een soort baken. In perioden van revolutionaire wetenschap komen nieuwe paradigma’s op. Volgens Kuhn werkt Popper’s falsificatiecriterium in de praktijk niet gedurende perioden van normale wetenschap. Binnen een paradigma is falsificatie van de heersende theorie dan niet aan de orde, of zelfs niet toegestaan (HK#46;7). Normaal wetenschappelijk onderzoek is gericht op het zoeken van verschijnselen en theorieën die het bestaande paradigma bevestigen. Volgens Kuhn wordt een paradigmastrijd niet beslist op basis van rationele argumenten, maar veeleer door sociologische factoren. Hij zegt ook dat we verschillende paradigma’s niet zinvol met elkaar kunnen vergelijken, omdat we geen objectief ijkpunt bezitten om verschillende paradigma’s te evalueren. De conclusie van Kuhn is dat verschillende paradigma’s incommensurabel (onvergelijkbaar) zijn (HK#46;7). Hij is voorstander van een gefragmenteerd beeld van paradigmatisch verschillende soorten wetenschap. Zo’n beeld van paradigmatisch verschillende soorten wetenschap komt overeen met de drie door mij geformuleerde wetenschappelijke paradigma’s, waarnaar ik eerder heb verwezen (zie paragraaf 5). Het is dan wel zaak deze verschillende paradigma’s zo nauwkeurig mogelijk te karakteriseren, beginnende met het ontologische criterium dat onontkoombaar metafysisch van aard is.
In deze context wil ik opmerken dat het talrijke, grondige en repliceerbare onderzoek naar de effecten van de beoefening van de TM techniek, veelal gepubliceerd in peer-reviewed wetenschappelijke tijdschriften, relatief weinig impact heeft gehad in de praktijk. Dit bevestigt Kuhn’s stelling dat binnen het huidig dominante positivistisch paradigma falsificatie van de heersende theorie (nog) niet is ‘toegestaan’. Komen vraagt zich af of het zich niet bewust zijn van het feit dat we gevangen zitten binnen paradigma’s, verholpen kan worden door een meditatiemethode? (HK#46;7) Ik denk dat effectieve en efficiënte technieken voor bewustzijnsontwikkeling inderdaad nodig zijn om ons te realiseren binnen welk(e) paradigma(s) we functioneren. Praktijken voor bewustzijnsgroei en theoretische kennis over paradigma’s zijn beide nodig, ze zijn complementair.
13. Een veld met een scheppend en ordenend vermogen
Komen formuleert aan het eind van zijn serie artikelen nog twee aanvullende hypothesen: “hypothese 3: het materiële bewustzijn bestaat niet en wordt gebruikt als een synoniem voor ons paradigma; en hypothese 4: het bewustzijn is immaterieel, zonder bewustzijnsinhouden, en is in staat tot informatie uitwisseling en tot gewaarzijn van dat wat IS” (HK#46;7). Hypothese 3 heb ik hier boven afdoende besproken. Met betrekking tot hypothese 4 zou ik zeggen dat het transcendent bewustzijn zonder bewustzijnsinhouden is, terwijl het rationeel-empirisch bewustzijn wel bewustzijnsinhouden heeft. Het is vreemd om te zeggen dat het immateriële (transcendent) bewustzijn zonder bewustzijnsinhouden is, maar tegelijkertijd wel tot informatie-uitwisseling in staat is. Is ‘informatie’ dan geen bewustzijnsinhoud? Het vermogen tot informatie-uitwisseling suggereert een soort ordenend vermogen. Maharishi gebruikt voor het immanente aspect van bewustzijn ook wel de term ‘het veld van creatieve intelligentie’. Hierbij is het belangrijk op te merken dat ‘het veld van creatieve intelligentie’ weliswaar een verstandelijk ‘begrip’ is, maar ook direct en persoonlijk ervaren kan worden als het transcendent bewustzijn door middel van technieken voor bewustzijnsontwikkeling. De term ‘het veld van creatieve intelligentie’ suggereert een scheppend en ordenend vermogen. Volgens Maharishi staat dit veld aan de basis van de alledaagse fysische wereld (dan spreek je van het immanente veld van creatieve intelligentie) en aan de basis van het bewustzijn (dan spreek je van het veld van transcendent bewustzijn) (zie ook Tabel 2 in paragraaf 5). Het inherent paradoxale en complementaire begrip ‘transcendent/immanent bewustzijn’ is eerder ter sprake gekomen in paragraaf 4 (zie ook Diagram 2).
Men kan voor het universele, immanente veld van creatieve intelligentie, dat een ordenend vermogen of een orkestrerende kwaliteit heeft, allerlei namen verzinnen, maar het blijft behelpen welke naam men ook verzint. In verband met de veronderstelling dat er een universeel en immanent veld met een ordenend vermogen bestaat, merkt Ransijn op: “Wat wij blind toeval noemen, hoeft niet te betekenen dat het toeval blind is, maar dat wij blind zijn voor het mechanisme achter wat ons toevalt: dat wij ons niet bewust zijn van de ordening van het grotere geheel”.[69] Wanner de rede alleen de huidige problemen (bijvoorbeeld het vraagstuk van klimaatverandering) niet adequaat kan oplossen, is het wellicht verstandig de rede te complementeren met bewustzijnsontwikkeling. De onderliggende gedachte is dat bewustzijnsontwikkeling tot beter gedrag leidt. Het idee dat heel verfijnde gedachten, ontspringend aan het transcendent bewustzijn (Diagram 1 in paragraaf 3) ons gedrag in een maatschappelijk en ecologisch verantwoorde richting leiden, is gebaseerd op zeven overwegingen. Zie voor deze zeven overwegingen mijn proefschrift uit 1998 en een aantal andere publicaties.[70] Mijns inziens is het plausibel te veronderstellen dat bewustzijnsontwikkeling een effectieve en efficiënte methode is om tot maatschappelijk en ecologisch verantwoord gedrag te komen.
Komen zegt, mijns inziens correct, dat zijn bovenstaande hypotheses geen vaststaande feiten zijn. “Ze kunnen op geen enkele manier geverifieerd of gefalsificeerd worden” (HK#46;7). Hierbij zou ik wel aantekenen dat het transcendent bewustzijn, zoals door mij gedefinieerd, wel subjectief en intersubjectief geverifieerd kan worden door de regelmatige beoefening van technieken voor bewustzijnsontwikkeling. In mijn proefschrift definieer ik ervaringsspiritualiteit daarom als “het proces waarin men op systematische wijze de ontvankelijkheid traint om regelmatige toegang tot het transcendent bewustzijn te verkrijgen” (zie ook paragraaf 3). Tevens kunnen de fysiologisch-lichamelijke, psychologisch-mentale en sociale effecten van regelmatige toegang tot transcendent bewustzijn wel repliceerbaar gemeten worden.[71]
14. Commentaar op een aantal samenvattende uitspraken van Komen
Aan het eind van zijn deel 7 doet Komen een aantal samenvattende uitspraken, zoals:
“Gewaarzijn is een besef, een bewust zijn, van iets. Binnen de materie wordt dit gewaarzijn soms aandacht genoemd. Maar aandacht is beperkter dan gewaarzijn” en “Gewaarzijn kent geen grenzen. Aandacht wordt beperkt door ons paradigma” (HK#46;7). In mijn terminologie zou ik zeggen dat aandacht binnen het rationeel-empirisch bewustzijn valt. Gewaarzijn wordt hier weer enigszins verwarrend omschreven als ‘een bewust zijn van iets’ dat tegelijkertijd grenzeloos is (zie ook paragraaf 11). Een andere uitspraak is: “Het paradigma is materiële energie en ontstaat door hersenprocessen”. Volgens Komen zijn immateriële gedachten (immaterieel hier in de conventionele zin van onstoffelijk) dus materiële energie. Hij noemt ze waarschijnlijk materieel omdat ze met behulp van materiële hersenprocessen tot stand komen. Maar materieel betekent bij hem ook ‘onder de lichtsnelheid’. Wordt hier niet de ene ‘verwarrende’ terminologie door een andere ‘verwarrende’ terminologie vervangen?
Twee andere samenvattende uitspraken zijn: “De zintuigen nemen ook gewaar. Dit is een materieel gewaarzijn. Dit gewaarzijn is altijd onbewust” en “Het materieel gewaarzijn kan alleen bewust worden als het een verbinding maakt met het immateriële bewustzijn”. Ik zou zeggen dat het onbewuste zintuiglijke gewaarzijn via materiële processen verloopt. Dit is kenwijze nummer 5 in Diagram 2 in paragraaf 4: het is eenvoudige zintuiglijk-materiële waarneming. Het materieel gewaarzijn, ik zou liever zeggen het gewaarzijn dat via materiële processen verloopt, kan alleen bewust worden wanneer het een verbinding maakt met het intellect. Dit is kenwijze nummer 4 in Diagram 2: het is empirisch-analytische mentale kennis, oftewel de ideeën van het intellect over de zintuiglijk-materiële wereld, de dominante kenwijze in het positivistisch paradigma.
Een andere uitspraak is: “We kunnen de immateriële energie ook vitale levensenergie noemen”. In dat geval valt Komen’s theorie onder de natuurfilosofie van het vitalisme (zie paragraaf 6). Komen merkt ook op dat het immaterieel bewustzijn met het vermogen tot gewaarzijn buiten ons voorstellingsvermogen valt en dus onbenoembaar is. Het transcendent bewustzijn is inderdaad onbenoembaar, het is beyond woorden omdat het nu eenmaal voorbij het rationeel-empirisch bewustzijn ligt, maar het kan wel degelijk ervaren worden. Het onder woorden brengen van de intersubjectief verifieerbare ervaringen van transcendent bewustzijn zal echter altijd moeizaam blijven (zie ook paragraaf 3).
Komen en Bloem schrijven: “Als we onze vragen veranderen, verandert ons paradigma”. Dat is voor hen het startpunt om de wereld te veranderen (HK#46;7). Maar kan iemands paradigma werkelijk veranderen door andere vragen te stellen? Is het niet juist kenmerkend voor een paradigma dat men de meest belangwekkende vragen daarbinnen niet kan veranderen? Zoals Komen eerder heeft opgemerkt functioneert een paradigma als een gevangenis. Hoe gaat iemand dan zijn vragen veranderen? Wat is het werkelijke startpunt om de wereld te veranderen? Ik denk dat bewustzijnsgroei door middel van de beoefening van technieken voor bewustzijnsontwikkeling het startpunt is, maar waarom zou iemand daarmee aan de slag gaan? Kortom, het aloude adagium blijft gehandhaafd: ‘als je de wereld wilt veranderen, begin bij jezelf’.
Met betrekking tot de paradigmaverandering die Komen zoekt, onderstreep ik dat er momenteel al drie wetenschappelijke paradigma’s naast elkaar bestaan. Het positivistisch paradigma is echter zeer dominant (zie de paragrafen 5 en 12). De vraag is dan hoe het constructivistisch en vooral het transcendentalistisch paradigma meer aandacht kunnen krijgen, zodat de drie paradigma’s meer complementair worden? Ik denk dat paradigma-verandering of -verruiming plaatsvindt wanneer in het collectief bewustzijn een omslagpunt wordt bereikt. Voor het bereiken van zo’n omslagpunt in het collectief bewustzijn is het echter noodzakelijk dat meer mensen een techniek voor bewustzijnsontwikkeling gaan beoefenen. Dus uiteindelijk blijft gelden: als je de wereld wilt veranderen, begin bij jezelf.
Komen merkt bescheiden op dat zijn serie van artikelen over het bewustzijnsbegrip een aanzet is tot verheldering en een nieuwe benadering van het begrip bewustzijn (HK#46;7). Ik hoop dat mijn commentaar ook aan enige verheldering bijdraagt.
Eindnoten
[51] Bos A. (2015). Mijn brein denkt niet, ik wel. Christofoor, p.107.
[52] https://resource.wur.nl/nl/wetenschap/show/Opinie-WUR-moet-meer-aandacht-besteden-aan-wetenschapsfilosofie.htm
[53] Laszlo E. (2007). Het Akasha veld, verbinding en geheugen in kosmos en bewustzijn, Ankh-Hermes, Deventer.
[54] Zie Eindnoot 12; Van Eijk (1998), subhoofdstuk 7.2 Holistic philosophies, p.143-7.
[55] Zie Eindnoot 53; Laszlo (2007), p.104.
[56] Zie Eindnoot 28; Van Eijk (2017), subhoofdstuk 5.4 Spinoza’s kennismodel als een drieluik, p.165-70.
[57] Van Eijk T. (2015). Eenvoudig leven in een complexe wereld oftewel de paradox van eenheid-in-verscheidenheid. Civis Mundi Digitaal # 33, oktober 2015. Zie Diagram 2 in dit artikel.
[58] Zie mijn boek over Spinoza’s filosofie, hoofdstuk 5, p.172: Van Eijk (2017) in Eindnoot 28.
[59] Zie Eindnoot 47; Van Eijk (2019).
[60] Hoofdstuk 12 uit mijn proefschrift getiteld Intellect and Intuition bevat de volgende subhoofdstukken: Intuitive operation by farmers and scientists; Intuition: the holistic art of anticipation and integration; The art of agronomy; The art of phenomenology; and Conclusion. Van Eijk (1998) in Eindnoot 12.
[61] Maharishi, M.Y. (1999). De Wetenschap van het Zijn en de Kunst van het Leven. Panta Rhei, Katwijk aan Zee; pagina 305.
[62] Zie Eindnoot 61; Maharishi (1999), p.16.
[63] Zie Eindnoot 51; Bos (2015), p.65.
[64] Zie Eindnoot 51; Bos (2015), p.70.
[65] Zie Eindnoot 51; Bos (2015), p.109.
[66] Zie Eindnoot 45.
[67] Zie Eindnoot 8; Ransijn (2014a).
[68] Van Eijk T. (2018). Bespreking van: Cees Buisman, De mens is geen plaag. Over het gevaar van een onttoverde wereld. Civis Mundi Digitaal #61, juli 2018. Zie Tabel 1. Zie ook: Van Eijk (2017): Tabel 5, p.186 (voor Van Eijk 2017, zie Eindnoot 28).
[69] Zie Eindnoot 9; Ransijn (2014b).
[70] Zie Eindnoot 12; Van Eijk (1998), p.185-6 en Eindnoot 28; Van Eijk (2017), p.214-5 en Van Eijk (2007), p.268-9. Van Eijk T. (2007). Ontwikkeling en arbeidsethos in Sub-Sahara Afrika. Het belang van gedragsverandering en bewustzijnsontwikkeling. KIT Publishers, Amsterdam.
[71] Zie Eindnoot 45.