Civis Mundi Digitaal #81
Van politiek idealisme via het grauwgrijs gestempelde en geminachte politieke midden naar het politieke midden met een radicale blos op de politieke wang
Links denken had van stonde af aan een idealistische signatuur. Het werd gedreven door politieke idealen, aanvankelijk zelfs door een heilsgedachte. Geen wonder dat het politieke midden zo lang taboe is geweest in linkse kringen, ook nog in de PvdA, als prominente Nederlandse exponent van de Europese sociaal-democratie. Toen die partij in het veelbesproken rapport Schuivende panelen zich voor het eerst leek uit te spreken voor een koers naar het midden, was het nota bene Pim Fortuyn die zich tegen die koers krachtig teweer stelde. In zijn ogen raakte de PvdA hiermee verzeild in het grauwgrijze midden. En daarover brak hij als sociaaldemocraat streng de staf. Hij zag daarin een positie die een sociaaldemocratische partij met een intellectuele traditie als de PvdA zonder meer onwaardig is.[1]
Jarenlang had die aversie van de PvdA, lijkt mij, te maken met de veronderstelling dat zo’n positie per se kleurloos is. Tussen links en rechts is geen derde positie denkbaar waarvoor doelbewust gekozen kan worden (tertium non datur) omdat het, zo vindt nog altijd de filosoof Hans Achterhuis[2], in de politiek in laatste instantie steeds om een wij-zij tegenstelling gaat, dus een of-of keuze. Dat er tussen links en rechts ruimte is voor een zelfstandige positie, voor een bemiddelende en verbindende rol en een genuanceerde politieke denkwijze, zoals dat mijns inziens beoogd wordt in een middenpositie, was lange tijd een dissidente opvatting. Dit is het in de PvdA niet langer.
Dat zoveel linkse intellectuelen en politici nu neigen naar dat midden is een opmerkelijke koerswending. In het voetspoor hiervan heeft Wouter Bos zich nadien als PvdA-leider herhaaldelijk ook tot tolk hiervan gemaakt. De PvdA heeft in zijn ogen alleen nog toekomst als een brede middenpartij. Politiek is, hoe saai ook, altijd zoeken naar de juiste balans, stelt hij zonder blikken of blozen.[3] Een radicale middenkoers is nu nog de enige mogelijke linkse keuze, luidt eveneens de conclusie van twee andere bekende sociaal-democraten.[4] Dat botst natuurlijk wel met het streven naar linkse samenwerking, dat de PvdA nog altijd als strategische doelstelling blijft koesteren.
Bij dat streven naar linkse samenwerking was jarenlang ook D66 betrokken. Maar die heeft zich daarvan gedistantieerd, sinds zij zich presenteert als een partij van het politieke midden. D66 is in Nederland de eerste geweest die dat midden opgetuigd heeft met een radicaal accent. Het concept van een radicaal politiek midden is van Angelsaksische oorsprong en gelieerd aan de Derde Weg politiek zoals die in de jaren ’90 theoretisch onderbouwd is door de socioloog en Labour ideoloog Anthony Giddens. Het was bedoeld om zodoende de traditionele tegenstelling tussen links (socialisme) en rechts (kapitalisme) te overstijgen en diende in Nederland impliciet als grondslag van de paarse kabinetten in die jaren met PvdA, VVD en D66 als regeringspartners, en opnieuw als grondslag van de coalitie VVD-PvdA in het Kabinet Rutte II.
Waarom opnieuw linkse samenwerking als scenario?
Bij de viering van het zeventigjarig bestaan van de PvdA op 9 februari jl. verscheen ook een opstellenbundel met de fantasieloze titel ’Zeventig jaar PvdA’, die op die dag aan PvdA-voorzitter Hans Spekman overhandigd werd. De meeste medewerkers, bijna allen PvdA-gezinde wetenschappers, geven in hun bijdrage blijk weinig fiducie te hebben in de huidige koers van hun partij. Dat de PvdA zich als toonaangevende partij opnieuw weet te herstellen, zonder ingrijpende koerswijziging, is in hun ogen het meest onwaarschijnlijke scenario. In de bundel wordt onder meer een hernieuwd pleidooi gehouden voor linkse samenwerking, te weten door PvdA-prominent Joop (J.Th.J. van den Berg), die zijn partij in een reeks van belangrijke functies gediend heeft. Hij roept zijn partij op te leren van de ervaringen met Paars II, en daarom op tijd te breken met de VVD als coalitiepartner. Onder Paars II hield de PvdA krampachtig vast aan het paarse bondgenootschap, hoewel dat zonneklaar in een impasse was geraakt. Dat dreigt nu ook met de huidige coalitie. Een politieke breuk met de VVD maakt het mogelijk een nieuwe linkse samenwerking tot stand te brengen, nu met SP en GroenLinks. Dat is de enige manier om de tanende politieke invloed van links een halt toe te roepen, meent Van den Berg. In die geest liet hij zich tijdens de kabinetsformatie van 2010 al eerder uit. De PvdA is inmiddels zozeer verzwakt geraakt, stelde hij toen al[5], dat zij zich niet langer een geïsoleerde positie in de politieke machtsstrijd veroorloven kan. Vandaar dat aan de linkerzijde opnieuw de roep om vergaande linkse samenwerking klinkt. De vraag is alleen, hoe die praktisch gestalte te geven. Zijn pleidooi staat vooralsnog haaks op de koers van het establishment van de PvdA, dat het kabinet tot de verkiezingen van 2017 gewoon wil handhaven. Het kabinet is zeker nog niet uitgeregeerd, zoals Van den Berg stelt, aldus PvdA-leider Samsom.
Op zoek naar nieuwe politieke oriëntatie en identiteit
Het idee van een linkse samenwerking dateert al van de eerste jaren ’70 van de vorige eeuw. Men dacht toen zelfs aan de creatie van een progressieve volkspartij, waarin de PvdA, D’66 en de PPR zouden opgaan. Politieke belangen van de PvdA en D’66 stonden dat toen echter in de weg. Maar sinds de jaren negentig keert het idee van een progressieve volkspartij (PVP) weer terug in de PvdA als mogelijk alternatief van de ideologisch uitgeputte sociaal-democratie. PvdA-ideoloog P. Kalma kwam daarmee op de proppen in het herdenkingsboek Honderd jaar sociaal democratie 1894-1994 met PvdA, D66 en Groen Links als partners. PvdA-leider Thijs Wöltgens[6] brak daar in de jaren ’90 eveneens herhaaldelijk een lans voor. Nu de sociaal-democratie niet meer in staat blijkt te zijn tot een frontale aanval op de heersende neoliberale markteconomie rest haar niet veel anders meer. Want al zwaaiden sociaal-democratische regeringen in Europa in de jaren ’90 in veel landen de scepter, dat blijkt toch niet te zijn “the magical return of social democracy in a liberal era” zoals exponenten van sociaal-democratische thinktanks veronderstelden[7], maar een doodgewone machtswisseling die te danken was aan een herpositionering van de sociaal-democratie in het politieke midden en dus in geen enkel opzicht inbreuk maakte op de heersende liberale markteconomie. Opnieuw rees de vraag: wat onderscheidt zo’n PVP van een conservatief alternatief? Het is een probleem dat zich ook elders in Europa voordoet, waar socialistische partijen zich eveneens willen verbreden tot progressieve partijen, bij voorbeeld in België waar de socialistische partij aldaar (SPA) zich openstelt voor alle progressief denkenden.
Dat de sociaal-democratie in Europa toen al op zoek was naar een nieuwe oriëntatie en identiteit was niet verwonderlijk. Vooralsnog, constateerden twee Nederlandse sociaaldemocraten[8] na een bezoek aan het in 2008 gehouden symposium The Future of European Social Democracy, lijken Europese sociaaldemocraten meer vragen dan antwoorden te hebben. In heel Europa, stelde een prominent sociaaldemocraat als Frans Timmermans[9] onomwonden, heeft de rode familie het moeilijk en is zij in het defensief gedrongen. Maar hoe rood is die familie nog? Is die kleur niet sterk vervaagd en vervaald? Henriëtte Roland Holst constateerde dat al in 1949 in het volgende drieregelige vers:
Wat is er van u over,
Socialisme, mijn liefste?
Heel uw toover vervaalde
(In: Wordingen, 1949)
Dit was ook de bittere conclusie van de Britse schrijfster Doris Lessing, Nobelprijswinnaar Literatuur 2007 en voormalig communiste.
Bestaansreden van linkse politiek staat op het spel
Het zich bevrijden uit het knellend geworden keurslijf van de marxistische ideologie – in Nederland in het beginselprogramma van de SDAP in 1937 – was een levensvoorwaarde voor de verdere ontwikkeling van de sociaaldemocratie als hervormingsbeweging. Maar daarmee heeft zij wel de pretentie opgegeven van een eigen visie op mens en samenleving. Er is daardoor grote onzekerheid gegroeid over eigen betekenis, doel en middelen. In feite is zij nog slechts een sociaal-kritische variant van de liberale beschavingstraditie.[10] Het is niet leuk meer om links te zijn in Europa, kopte NRC-Handelsblad in een overzichtsartikel van 25 september 2008 over de positie van de sociaal-democratie. De bestaansreden van linkse politiek staat op het spel.[11]
Joop van den Berg stelt die bestaansreden opnieuw en nog nadrukkelijker aan de orde. PvdA past op haar zeventigste verjaardag bescheidenheid, meent hij. De tijd van linkse hegemonie is voorbij, en zal niet spoedig terugkeren. De PvdA past in zijn ogen daarom nog slechts een amenderende rol in een door anderen – liberalen – gedomineerd tijdperk. Die rol kan zij het best vervullen in een linkse alliantie met de SP en GroenLinks. Die zou bovendien de banden met vakbonden en woningbouwcorporaties moeten aanhalen, om zodoende weer een eigen maatschappelijke achterban te krijgen.
De grote vraag bij dit hernieuwde en aangepaste pleidooi voor linkse samenwerking is echter wat die linkse oriëntatie in de praktijk eigenlijk nog voorstelt, nu de oorspronkelijke ideologische invulling weinig tot niets meer voorstelt. Wat is het meer dan behoud en bescherming van sociale verworvenheden, verzet tegen aantasting van verworven linkse machtsposities, en tegen afwijking van wat in bepaalde situaties politiek correct geacht wordt? En hoe links is die juist genoemde maatschappelijke achterban van vakbonden en woningbouwcorporaties nog, gezien hun maatschappelijke rol van de afgelopen jaren?
Menno Hurenkamp maakt die vraag als hoofdredacteur van het tijdschrift ‘Socialisme en Democratie’ nog pregnanter. In een opiniestuk in de Volkskrant stelde hij namelijk dat het slecht gaat met links, omdat rechts linkser wordt. In zijn column van 12 februari jl. in de Volkskrant rekent Teun van de Keuken de roep om linkse samenwerking inmiddels tot een van de holle frases die zijn bijzondere aandacht hebben. Het is een holle frase waarover je slechts meewarig het hoofd kunt schudden. Keer op keer blijkt het ene links, als het op regeren aankomt, helemaal niet van het andere links te houden. Die linkse samenwerking is een loze retoriek geworden, die niet serieus te nemen valt, en waardoor links zijn politieke pretenties zelf ongeloofwaardig maakt.
Bij een politieke analyse van de huidige problematische positie van de PvdA valt als verklaring een drietal grote veranderingsprocessen op: (1) de ontideologisering van de politiek en daarmee samenhangend een verrechtsing van de oorspronkelijke arbeidersaanhang[12]; (2) een individualisering van de mentaliteit en van de maatschappelijke verhoudingen en de negatieve effecten daarvan op de traditionele socialistische solidariteitsgedachte; en (3) in het voetspoor hiervan het ten einde lopen van de egalitaire revolutie van de 20e eeuw[13] waaraan de sociaal-democratie zo lang haar identiteit ontleend heeft.
Van sociaal-democratie naar sociaal-liberalisme
In haar nieuwe beginselprogramma heeft de PvdA zich aan die aflopende egalitaire revolutie geruisloos aangepast. Niet langer het gelijkheids-, maar het vrijheidsbeginsel staat daar nu in voorop als een sociaaldemocratisch geheten uitgangspunt. Maar dat beginsel maakt van stonde af aan uiteraard deel uit van de liberale beschavingstraditie. Het sociaaldemocratisch geijkte vrijheidsbeginsel is daarvan één van de varianten. Toenemende ongelijkheid in de sfeer van de inkomensverdeling met excessieve stijging van topinkomens is het meest saillante teken van dat einde. Maar dat strekt zich ook uit tot andere terreinen zoals dat van maatschappelijke status en het onderwijs. Ongelijkheid in gezondheid en levensverwachting tussen hoger en lager opgeleiden is daarvan eveneens een opvallende uiting. Ironisch genoeg zijn het in Nederland juist voorstanders van de ideologie van gelijke kansen in het onderwijs geweest die die ongelijkheid in veel gevallen via goed bedoelde onderwijsvernieuwingen veeleer bevorderd hebben. Sociaaldemocraten liepen daarin voorop. [14]
De sociaal-democratie, constateerde PvdA-ideoloog P. Kalma[15] al in de jaren tachtig geresigneerd, is slechts een voortzetting van de liberale samenleving. Zij is niet meer dan georganiseerd liberalisme. Eerder had hij zich al gekeerd tegen de sociaaldemocratische illusie van de democratische staat als maatschappelijke probleemoplosser bij uitstek en tegen de mythe van de van bovenaf bestuurbare samenleving en een lans gebroken voor wetgeving die niet zozeer fungeert als instrument van maatschappelijke verandering, maar als sluitstuk van maatschappelijke veranderingsprocessen.[16] De leiding van sociaaldemocratische partijen, betoogde de aanvankelijk marxistische politicoloog Siep Stuurman[17] al in 1979, is bijna overal een exponent van sociaal liberalisme geworden en daarmee een specifiek onderdeel van de naoorlogse liberale consensus. De PvdA bevindt zich helemaal niet in een ideologisch niemandsland, zoals oud-medewerker van de Wiardi Beckmanstichting Frans Becker in de opstellenbundel beweert. Maar sociaal-democraten moeten er kennelijk nog aan wennen benoemd te worden als sociale variant van de liberale beschavingstraditie.
Alleen nog politieke varianten van de liberale beschavingstraditie
In Nederland bekennen CDA, D’66 en PvdA zich nu alle tot het radicale politieke midden, en zijn zij als zodanig exponenten van de dominerende liberale beschavingstraditie: PvdA en D’66 als sociaal-liberalen, en CDA als christendemocratische variant van die traditie. Zij onderscheiden zich van elkaar alleen nog door politieke accentverschillen, die hoofdzakelijk door pragmatische en machtspolitieke overwegingen bepaald worden. De VVD onderscheidt zich op haar beurt als liberale partij door een sterker accent op klassiek-liberale tradities, die sinds het einde van de Koude Oorlog in 1989 weer op de voorgrond treden, en nu als neoliberalisme benoemd worden. De SP als beoogd bondgenoot in een linkse alliantie verschilt van de PvdA vooral door een veel kritischer opstelling tegenover de effecten van een neoliberale tijdgeest, waar de PvdA zich sinds de jaren ’90 in verregaande mate aan geconformeerd heeft. Die conformering is de capitulatie van een politieke stromingen en bewegingen die oorspronkelijk bedoeld was als internationale tegenspeler van het kapitalisme. Het ideologisch antagonisme van weleer tussen socialistische/sociaaldemocratische en liberale politiek is hiermee dood en begraven, want irrelevant geworden. In Nederland is dat al in de jaren ’90 meteen gedemonstreerd met de vorming van de toenmalige paarse kabinetten. Het kabinet Rutte-II is daarvan een nieuwe bevestiging. Wel leeft er in de politieke marge nog een zekere nostalgie voort naar dat ideologisch antagonisme van weleer.
Politiek van ideologie naar een zaak van belangen en macht
Sinds de ontideologisering van de Nederlandse politiek is Nederland behalve een economische ook een politieke handelsnatie geworden. Inzet van die politiek zijn alleen nog concurrerende beleidsprogramma’s die door technocratisch opererende politici, met een pragmatische/opportunistische gedragslijn als richtsnoer, primair gericht worden op een effectieve en efficiënte oplossing van daarin gesignaleerde problemen en knelpunten. Dat gaat gepaard met zo nodig een snelle wisseling van politieke standpunten en partners en een reductie van de toekomst tot een pragmatische voortzetting van de bestaande orde, behoudens alleen nog correcties en aanpassingen voor zover nodig ter instandhouding daarvan. Politiek is daarmee een zaak van belangen en macht geworden, en daardoor voornamelijk van belangengroepen en hun invloedrijke lobby’s. En natuurlijk blijft zij van groot belang voor mensen met politieke en/of bestuurlijke ambities. Burgers zonder die ambities haken steeds meer af. Slechts 2,2% van kiesgerechtigden is nog lid van een politieke partij. Leegloop van partijen, zoals dat in de media werd gepresenteerd.
[1] P. Fortuyn, Een ouderwets rapport, Socialisme en Democratie, 12, 1987.
[2] H. Achterhuis, Met alle geweld, 2008, p379 e.v.
[3] Zie W. Bos, Dit land kan zoveel beter, 2006; en S.W. Couwenberg, Wouter Bos in het voetspoor van Pim Fortuyn en KVP/CDA, Civis Mundi 2/3, 2006.
[4] Zie J. Bussemaker en R. van der Ploeg, Leven na Paars, 2004; en L. van Zoonen, De zachte krachten zullen zeker winnen in het eind, in: F. Becker en R. Cuperus, Verloren slag, 2007, pp. 73 en 83.
[5] J.Th.J. van den Berg, Ongeliefd en verre van onmisbaar. De PvdA en de formatie van 2010, Socialisme en Democratie, 10/11 2010
[6] Th. Wöltgens, PvdA in de jaren ’90, Socialisme en Democratie, 6, 1991. Daarna herhaalt hij dat pleidooi in de Groene Amsterdammer, 10 juni 1998
[7] Zie R. Cuperus en J. Kandel (red.), European Social Democracy: Transformation in Progress, 1998
[8] Zie F. Becker en R. Cuperus, Thermometer van de sociaal-democratie in Europa, Socialisme en Democratie, 3, 2008
[9] Zie de opiniebijdrage van F. Timmermans in NRC handelsblad, 31 mei 2008
[10] In die zin ook P. Kalma, Het socialisme op sterk water, 1987
[11] Het is niet leuk om links te zijn in Europa, NRC-Handelsblad, 25 september 2008
[12] Zie D. Houtman, P. Achterberg en A. Derks, Farewell to the Leftish Working Class, 2008
[13] Zie o.a. M. Kaus, The End of Equality, 1992; zie wat Nederland betreft, H. van Goor en J.E. Ellemers, Het einde van de ‘egalitaire revolutie’?, Sociologische gids, 4, 2004
[14] Zie J. Dronkers, Ruggengraat van ongelijkheid, Wiardi Beckman Stichting, 2007
[15] P. Kalma, Het socialisme op sterk water, z.j.
[16] P. Kalma, De illusie van de democratische staat, 1982
[17] S. Stuurman, Het reëel bestaande en het noodzakelijke socialisme, 1979, p. 179