Civis Mundi Digitaal #81
Het CDA hult zich als enige met het predicaat ‘middenpartij’, stelt het hoofdartikel in NRC Handelsblad van 5 maart jongstleden. Het herhaalt hiermee de gangbare mening over die partij. Maar klopt die mening? Bij de totstandkoming van het CDA is die middenpositie in de politieke ban gedaan als onverenigbaar met de evangelisch-radicale koers die toen expliciet gekozen werd. Het CDA mag zich nooit identificeren met het politieke midden, wil het zijn christelijke inspiratie en daarbij zijn politieke identiteit niet overboord gooien, was toen de toonaangevende mening. Bij de voorbereiding van het CDA was het ook vloeken in de christendemocratischge kerk om het CDA te vergelijken met de Duitse CDU, laat staan de Beierse CSU, vanwege hun conservatieve/rechtse oriëntatie. Door zijn evangelische bewogenheid is het CDA per definitie een voorhoedepartij en moet het er daarom alles aan doen om van het verachtelijke etiket van een middenpartij af te komen, betoogde eind 1978 de toenmalige KVP-voorzitter Vergeer. En begin jaren ’90 verklaarde CDA-leider Ruud Lubbers in zijn boek Samen op weg (1991) nog dat hij gruwde van zoiets als een middenpositie. Hoezeer zo’n middenkoers ook toen nog taboe was in het CDA, bleek uit het omslagartikel over de C van het CDA in Elsevier van 14 april 1990. De belangrijkste ideoloog van het CDA in die jaren, A.M. Oostlander, bezwoer van zijn kant nog eens dat een authentieke CDA’er het politieke midden nooit mocht omarmen als politieke opstelling van zijn partij. Voor het CDA gaat het in de politiek primair om het realiseren van bijbels gefundeerde idealen. En daarmee is het pragmatisme van een middenpositie in zijn ogen volstrekt onverenigbaar. Dat zou immers een voorkeur inhouden voor beginselloze politiek. Ik herinner in dit verband aan een interessante stellingname van de voormalige prominente staatsrechtgeleerde A.M. Donner naar aanleiding van de kabinetformatie in 1981. Op voorhand, stelde hij toen, valt niet te zeggen wat christendemocratische politiek betekent. Dat hangt van de situatie af.
Pas na de Fortuynrevolte in 2002 presenteert het CDA zich bij voorkeur openlijk als meest stabiele middenpartij. Sinds de kabinetsformatie na de verkiezingen van 9 juni 2010 is die stabiliteit niet vanzelfsprekend meer, maar dat geldt nu wel voor die eens zo verguisde middenpositie. Als de gangbare consensus in het CDA hapert en de bestuurderspartij als machtsfactor bedreigt raakt, laait gewoonlijk de discussie over de C van het CDA even op. Nu ook weer, zo pas nog in het tv-programma Buitenhof met een herhaling van de gebruikelijke retoriek over het belang van christelijke beginselen. Die retoriek overtuigt echter al lang niet meer. De ambities van het CDA als bestuurderspartij staan nu eenmaal haaks op die C. Een voormalige CDA-minister, gevraagd wat die C voor hem betekent, antwoordde mij eens badinerend: ach, die C staat gewoon voor pragmatisme verpakt in Bijbelteksten. Dus, zo interpreteer ik, voor politiek vlagvertoon om nog iets eigens te suggereren, wat er eigenlijk niet meer is. Toen het CDA onder de paarse regeringscoalitie in de oppositie verkeerde, was er ook discussie over die C. Het CDA, zo betoogde de toenmalige CDA-leider J. de Hoop Scheffer in een rede op 1 mei 1998, wil de dragende kern worden van een nieuwe politieke hoofdstroming die zich inzet voor de realisering van sociale en christelijke waarden en zodoende het belangrijkste alternatief kan en wil worden van de heersende neoliberale markteconomie in plaats van de PvdA die door haar bekering tot het pragmatisme haar bestaansgrond verloren heeft. Balkenende haakte daar bij zijn aantreden als fractievoorzitter meteen instemmend op in om vervolgens evenals eerder CDA-premier Ruud Lubbers een leidende rol te spelen bij de aanpassing van de verzorgingsstaat in neoliberale zin.
Het CDA-congres begin oktober 2010 is terecht geprezen vanwege het open debat, dat daar gevoerd werd over de koers van de partij. In de geschiedenis van het CDA was dat echter hoge uitzondering. De missie van Balkenende over christelijke en sociale waarden die opnieuw de nodige aandacht verdienden, aldus Trouw-redacteur Hans Goslinga, verkeerde spoedig in een politiek van louter machtsbehoud met als vertrouwd kenmerk het smoren van intern debat, het vermijden van lastige kwesties zoals het migratie- en integratievraagstuk en het verdacht maken van elk tegengeluid.