Het neoliberalisme, deel 4. Een aanvulling op het artikel "Belangenverstrengeling van industrie en wetenschap" van Piet Ransijn

Civis Mundi Digitaal #82

door Hans Komen

Inleiding

In deel 1 ben ik ingegaan op de belangenverstrengeling tussen industrie en wetenschap door onder andere de universitaire opleiding economie in Nederland in beschouwing te nemen. Deze opleidingen blijken hoofdzakelijk aandacht te besteden aan het neoliberalisme, waarbij ook binnen het Centraal Plan Bureau deze gedachtegang sterk aanwezig is. Om meer inzicht te krijgen in de grondbeginselen en het ontstaan van het neoliberalisme heb ik de grondleggers, Ayn Rand, Friedrich von Hayek, Milton Friedman en Alan Greenspan besproken.
In deel 2 heb ik Bolkestein behandeld als de grote drijfkracht achter het invoeren van het neoliberalisme volgens de theorieën van Hayek in Nederland. Hiervoor heb ik geput uit het proefschrift van Merijn Oudenampsen. De marxist Gramsci heb ik achter Bolkestein geplaatst om te laten zien wat het verband is tussen de cultuurtheorie van Gramsci en het neoliberalisme. De grondbeginselen van de neoliberale theorie van Hayek heb ik besproken aan de hand van het boek van Blommaert en Zahidi. Zij hebben het begrip vrijheid geanalyseerd zoals dat binnen deze theorie wordt gebruikt. In deel 3 heb ik eerst de vraag behandeld of het begrip neoliberalisme een fictie is of niet. Daarna ben ik nader ingegaan op de crisis van 2008 en de gevolgen hiervan voor Nederland. In dit vierde en laatste deel van deze serie behandel ik de Nederlandse overheidsbemoeienis met de markt en de begrippen vrijheid en democratie. Tot slot definieer ik het verschil tussen liberalisme en neoliberalisme.

1 De Nederlandse overheidsbemoeienis met de markt

In de theorie van Hayek staat centraal dat de overheidsbemoeienis met de markt zo klein mogelijk moet zijn. Vanuit dit idee ontstond de ‘zelfredzaamheid’ samenleving. De burger moet zichzelf maar redden. Op basis hiervan werd in Nederland sterk bezuinigd op de sociale voorzieningen en de zorg. Deze bezuinigingen raakten hoofdzakelijk de midde- en lagere inkomens. Ook werden voor groepen werknemers vele subsidies afgeschaft. Dit alles was geheel in de lijn van Hayek om de markt niet te verstoren Gezien het uitgangspunt van Hayek is het opvallend dat neoliberale regeringen de afgelopen 30 jaar een heel ander beleid hebben gevoerd ten aanzien van het bedrijfsleven. Centraal stond toch in Hayeks theorie dat van overheidswege niet mocht worden ingegrepen in de marktsector? Zoals uit het volgende blijkt, mag de overheid in Nederland deze blijkbaar wel subsidiëren, wat eigenlijk in strijd is met de theorie van Hayek.
In hun artikel, Inkomsten door uitstoten, schrijven de onderzoeksjournalisten Sengers, Roeters en de Vos hierover: “ In 2016 telde de Algemene Rekenkamer in de documenten van de overheid 179 belastingfaciliteiten en 34 belastinginstrumenten – ruim 200 verschillende subsidiepotjes met een waarde van bijna 100 miljard euro. Tweederde van de totale subsidie-uitgaven is uitsluitend bestemd voor bedrijven en ondernemers. Maatschappelijke doelen, natuur en cultuur moeten het doen met wat er overblijft. De meeste overheidssteun gaat dus naar de markt, die zichzelf ook zonder steun zou moeten kunnen bedruipen volgens de neoliberalen. Naast deze subsidie krijgt de grote industrie in Nederland haar stroom nagenoeg gratis. Ze betaalt drie cent per kWh: kleine bedrijfjes betalen twee keer zo veel en huishoudens drie keer zo veel voor hun stroom. Nederlandse bedrijven worden op deze manier bevoordeeld ten opzichte van hun concurrenten in het buitenland. Oliebedrijven betalen geen belasting over de olie die ze gebruiken voor raffinage en olie die ze exporteren. Elektriciteitscentrales betalen geen accijns over fossiele brandstoffen die ze verstoken. Multinationals profiteren van de belastingvrijstelling op kerosine voor luchtvrachten en op diesel voor scheepsvrachten. De neoliberale regeringen willen de industrie nergens toe dwingen om de markt niet te verstoren, maar verstoren diezelfde markt wel met miljarden aan steun (1, p.22).”
Daarnaast heeft de regering met een aantal multinationals geheime belastingdeals gesloten en is Nederland veranderd in een belastingparadijs voor buitenlandse (brievenbus)bedrijven.

2. Vrijheid en democratie

We kunnen concluderen dat in Nederland de regeringen na 2008 zich keurig hebben gehouden aan de door Bolkestein ingevoerde economische ideeën van Hayek tijdens deze economische crisis ten aanzien van de midden en lage inkomens. Niet ten opzichte van het bedrijfsleven zoals we hierboven zagen. Als politici vastzitten in hun paradigma, niet in staat zijn te zien wat nodig is en de consequenties niet werkelijk zien, dan komen de midden en lagere inkomens in de verdrukking. Dat het neoliberale denken van Hayek nog steeds geldt voor de Europese Unie en speciaal voor de bankenwereld, zien we onder meer ook terug in het volgende bericht voor beleggers van 8 januari 2019.
“De Deutsche Bank, de grootste van Europese Unie en tevens ook de meest problematische van dit moment, deelde mede dat het de pot voor bonussen met 10% gaat verlagen vergeleken met 2017 om zo kosten te besparen. In 2017 keerde de Deutsche Bank ongeveer 2,2 miljard euro aan bonussen uit. De Deutsche Bank heeft een moeilijk jaar achter de rug met veel wisselingen aan de top, een grootscheepse reorganisatie die gepaard gaat met veel banenverlies en een sterk gedaalde beurskoers.” (2)
“Op zondag 17 mrt. 2019 bevestigde de Deutsche Bank en Commerzbank, de twee grootste commerciële banken in Duitsland, dat ze willen fuseren. Door samen te gaan, hopen ze elk hun problemen te kunnen oplossen De banken kampen met een erg lage rendabiliteit ondanks dat de Duitse economie de afgelopen jaren het behoorlijk deed. Aan het economisch klimaat in Duitsland ligt het dus niet. Ze willen samen 30.000 medewerkers ontslaan.” (3)
De Deutsche bank had beter die 2,2 miljard kunnen besteden om hun vermogenspositie te verbeteren. De top van deze bank weet echter dat als het fout gaat de belastingbetaler moet bijspringen. Het neoliberale individuele eigenbelang gaat voor de collectieve staat. Indien het mis gaat staat de belastingbetaler onder curatele en niet de bank, zoals bleek tijdens de crisis van 2008. Als er een fusie komt ontstaat een bankgroep die de tweede grootste is in de eurozone, met een balanstotaal van 1900 miljard. Dat is zeker too big to fail.
Ter aanvulling nog een overzicht van de beloningen. Dit overzicht geeft aan dat veel economisch kapitaal omgezet wordt in privé kapitaal. Dit overzicht spreekt voor zich.



We zien dat er nog weinig veranderd is sinds de bankencrisis in 2008.

Omdat er alleen gedeelde vrijheid kan bestaan, kan overvloed voor een minderheid alleen ontstaan door een tekort van de ander. Neemt de één te veel dan heeft de ander te weinig. Een meer ideale samenleving kent hierin een balans, namelijk gedeelde vrijheid en gedeelde rijkdom. Is dat niet het geval dan gaat dit in de richting van uitbuiting.
Gedeelde vrijheid = gelijkheid
Gedeelde rijkdom = gelijkheid.
Gelijkheid op zich is niets. Het is gerelateerd aan vrijheid en rijkdom. Je kunt niet streven naar gelijkheid in een samenleving zonder iets te doen met vrijheid en rijkdom. Het is nodig dat je werkt vanuit gedeelde vrijheid en gedeelde rijkdom, daaruit ontstaat gelijkheid. Dit besef noem ik sociaal.
Vrijheid en rijkdom zonder gelijkheid kan leiden tot overheersing, dictatuur van de staat of van de rijke elite. Wat is de relatie tussen vrijheid, rijkdom en democratie?
Een democratie kenmerkt zich ten eerste door verkiezingen. Maar vrijwel alle staten op deze wereld noemen zich momenteel een democratie. Op deze manier heeft het begrip democratie geen betekenis meer. Willen we toch onderscheid kunnen maken dan is het nodig dat we het begrip democratie anders gaan definiëren. We zouden het als volgt kunnen definiëren: ‘Een land heeft een democratie als er eerlijke en vrije verkiezingen zijn, er een machtsevenwicht is tussen wetgevende en uitvoerende macht, een vrije rechterlijke macht, gedeelde vrijheid en gedeelde rijkdom, waardoor er gelijkheid is voor iedereen.’
Maar met zo’n definitie ben je er nog niet. We zullen ook moeten omschrijven wat bij verkiezingen eerlijk en vrij betekenen. Wat betekent vrij bij de rechterlijke macht? Dat is een ander vrijheidsbegrip dan bij verkiezingen.

Zoals ik in mijn eerste deel van deze serie naar voren heb gebracht heeft de neoliberale ideologie zoveel invloed op onze samenleving gekregen dat de cijfers over onze economie, over gelijkheid of ongelijkheid, niet meer betrouwbaar zijn omdat het cijfers zijn geworden die de heersende ideologie moeten ondersteunen en bevestigen. Bovendien zijn ze vaak afkomstig van economen met een neoliberale opleiding en/of achtergrond. Ik geef hiervan nog enkele voorbeelden. Volgens de officiële cijfers is Nederland al heel lang egalitair waardoor de ongelijkheid van inkomens laag en stabiel is. Kijken we naar het aantal miljonairs in Nederland dan zien we dat dit er in 2006 72.000 waren, maar 10 jaar later, in 2016, zijn dat er al 112.000. Daar staat tegenover dat het armoedecijfer in 2006 8,9% was en in 2016 8,2%, dus vrijwel gelijk is gebleven (4). Ik laat hierbij buiten beschouwing op welke wijze de armoede cijfers worden bepaald.

Dit jaar schrijft de regering dat iedere Nederlander er in inkomen op vooruit gaat. Maar er is een verschil tussen inkomen en koopkracht. Iedere Nederlander kan er in inkomen op vooruit gegaan zijn, de armen waarschijnlijk wat minder, de rijken wat meer. Maar hoe zit het met de koopkracht. Dat vertelt het verhaal niet. Koopkracht is geen inkomen. Koopkracht is het netto inkomen minus de vaste lasten. Het kan zijn dat dit jaar misschien wel voor 70% van de Nederlanders de koopkracht er op achteruit is gegaan. Ook hier zien we dat het beeld heel anders wordt als we de begrippen goed definiëren. In het onderstaande komt het verschil tussen inkomen en koopkracht ook naar voren.

De onderzoeker Alman Metten constateert dat de cijfers van schuld en rente een vertekend beeld geven. Hij schrijft: “De (neoliberale) statistici hebben besloten dat twee bronnen van inkomsten niet in het inkomen meetellen. Het gaat om rente-uitgaven en waardestijgingen van bezit. Juist wie veel leent en veel bezit – twee zaken die vaak samengaan – rapporteert daardoor een inkomen dat flink lager is. Daardoor lijkt het of hoge inkomens niet stijgen ten opzichte van de rest. In werkelijkheid is de koopkracht van de rijken sterk gestegen terwijl de lonen niet stegen en de armoede niet daalde. We zien de stijgende ongelijkheid niet in de officiële cijfers terug. Een ander voorbeeld. Een miljonair betaalt officieel 1,61% belasting over zijn bezit, een werknemer betaalt 52% over zijn loon (dat is dertig keer zoveel) De miljonair die dan ook nog slim met schuldenaftrek, rente en afwaardering speelt, betaalt vrijwel geen belasting, niet over zijn bezit en niet over zijn inkomen uit bezit (5, p.9).”
“Het Nibud instituut meldt dat huishoudens steeds meer geld kwijt zijn aan de vaste lasten. Bij een modaal huishouden (2252 euro netto per maand) met een gemiddelde huur gaat inmiddels 55% op aan de vaste lasten. Zodra mensen meer dan de helft van hun budget kwijt zijn aan vaste lasten is er weinig ruimte voor tegenvallers. Bij 40% van de Nederlanders hebben moeite om rond te komen en het lukt hen niet om te sparen. In totaal kampen 700.000 huishoudens met ernstige betalingsproblemen.” (6)
 
3. Het liberalisme versus neoliberalisme

De in deze serie naar voren gebrachte informatie en gegevens laten duidelijk zien dat liberalisme geen neoliberalisme is. Deze twee begrippen zijn niet synoniem, ook al noemen de neoliberalen zich consequent liberaal. Het liberalisme kan onder andere gebaseerd zijn op de theorieën van Adam Smith en John Stuart Mill en anderen.
Adam Smith (1723-1790) was een Schotse moraalfilosoof en studeerde en doceerde voornamelijk ‘Moral Philosophy’ aan de universiteit van Glasgow en de universiteit van Oxford. In 1759 publiceerde hij zijn ’Theory of Moral Sentiments’. In 1776 verscheen zijn hoofdwerk ‘An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations’.
“Hierdoor wordt hij beschouwd als een van de grondleggers van het klassieke liberalisme. Hij was van mening dat het nastreven van het eigen individuele belang ook in het grootste maatschappelijk belang zou resulteren. Eigenbelang mag echter niet verworden tot egoïsme, zo stelt Smith in zijn moraaltheorie. Een mens moet er voor de ander zijn (7).”
In zijn tijd zag Smith de machtige klasse van adel en grondeigenaren hun luxueus en verspillende leven bekostigen met staatsgelden. Hij dacht dat het vrije ondernemerschap, dat los staat van staatsinmenging en subsidie, minder schadelijk zou zijn voor het publieke welzijn. In zijn moraalfilosofie ging hij ervan uit dat het ondernemerschap op een juiste moraal gebaseerd zou kunnen zijn.
John Stuart Mill ((1806-1873) was een Engelse filosoof en econoom. Hij was een voorstander van het utilitarisme. Dit is een ethische stroming die de morele waarde van een handeling afmeet aan de bijdrage die deze handeling levert aan het algemeen nut, waarbij onder algemeen nut het welzijn en geluk van alle mensen wordt verstaan. Met zijn boek ‘Utilitarianism’ in 1861 heeft het ultitarisme pas echt gestalte gekregen. Zijn ‘Principles of Political Economy: with some of their applications to social philosophy ’ (1848) werd één van de belangrijkste referentiewerken op het gebied van economie in zijn tijd (8).

Bart Tromp schrijft in zijn artikel ‘Het gelijk van Marx’: “In ‘The Wealth of Nations’, waarin welvaart ontstaat door middel van het najagen van economisch eigenbelang, was in de ogen van Adam Smith alleen mogelijk als de samenleving was doordesemd van een ‘Theory of Moral Sentiments’. Zo argumenteerde Smith en zo argumenteerde alle grote klassieke politieke economen. Zij worden opgevoerd als de grondleggers van het economisch liberalisme, maar daarbij wordt in het algemeen vergeten dat zij een somber beeld hadden van de uiteindelijke werking van de kapitalistische economie. Niet een oneindige toename van goederen en rijkdom, maar een stagnerende economie met een groot deel van de bevolking op de rand van het bestaansniveau, dat was de uitkomst van hun redeneringen. Marx ontneemt Smith en de zijnen de gedachte dat de destructieve werking van het kapitalisme in toom kan worden gehouden door maatschappelijke verbanden, waarin moraliteit een grote rol speelt. Marx schrijft dat de moraliteit niet werkt en dat de persoonlijke waardigheid van mensen is opgegaan in hun ruilwaarde en in de plaats van talloze verworven en vastgelegde vrijheden komt de ene, gewetenloze handelsvrijheid (9).”

In het liberalisme, zoals dat oorspronkelijk was bedoeld, was staatsinterventie en overheidsbemoeienis toegestaan en hechtte men een groot belang aan moraliteit en empathie. Het legde de nadruk op samenwerking en balans (zie ook de liberale econoom Keynes). De bedrijven betalen belasting en de winst wordt geïnvesteerd in de economie. In het liberalisme behoort volgens mij het essentiële begrip ‘positieve vrijheid’ centraal te staan, zoals uitgelegd in deel 2 (CM 77), gebaseerd op het besef dat vrijheid altijd gedeelde vrijheid is en dat er geen absolute vrijheid en gelijkheid bestaat. En tevens het idee dat absolute vrijheid en gelijkheid niet kan en hoort te bestaan.

Het neoliberalisme is gebaseerd op de theorieën van Rand, Friedman en Hayek. Het neoliberalisme staat geen enkele overheidsbemoeienis toe. Dit in afwijking van het liberalisme, dat overheidsbemoeienis niet geheel uitsluit als dat in het algemeen belang is, volgens de liberale visie van Smith en Mill Het is gebaseerd op een negatieve vrijheid dat egoïsme stimuleert, leidt tot zelfredzaamheid en het recht van de sterkste. Het heeft geen enkele relatie met moraliteit. Het is een samenleving van ongelijkheid en heeft een onevenwichtige belangenbehartiging. De bedrijven betalen zo min mogelijk belasting. De winst gaat naar de bonussen en aandeelhouders en wordt niet in de economie geïnvesteerd. De bonussen en dividenden zijn een afroming van kapitaal dat onttrokken wordt aan het economisch verkeer. Economisch kapitaal wordt op deze manier privé kapitaal. Privé kapitaal is vaak dood kapitaal. Daarmee bedoel ik dat het meestal wel wordt geïnvesteerd in bepaalde beleggingen, zoals aandelen of onroerend goed, maar niet in productiemiddelen die de economie dusdanig stimuleren dat het aantal arbeidsplaatsen toe neemt of de loonontwikkeling stimuleert. Daardoor draagt het niet bij aan de algemene welvaart van een samenleving. Dit heeft als gevolg dat het aantal miljardairs sterk toeneemt, maar de lonen van werknemers niet stijgen.

Zoals ik in deel 2 van deze serie al heb beschreven formuleren Blommaert en Zahidi negatieve vrijheid als de vrijheid om iets te kunnen doen of laten zonder de inmenging of dwang van buitenaf. Ze stellen dat bij het neoliberalisme de positieve vrijheid wordt vergeten. Deze vrijheid houdt in dat op maatschappelijk niveau bepaalde voorwaarden zijn gerealiseerd om daadwerkelijk die vrijheid uit te kunnen oefenen.
In dit verband wil ik de Duitse sociaal-liberale socioloogDahrendorf (1929-2009) aanhalen. In hun boek sociaal-liberalisme schrijven De Beaufort en van Schie hierover: “Voor Dahrendorf gaat het in het liberalisme in de eerste plaats om de bescherming van het individu tegen allerlei mogelijke beperkingen van het individu die hem van staatswege worden opgelegd. In de tweede plaats acht Dahrendorf het van belang dat individuen zo veel mogelijk levenskansen krijgen. Hij verdedigt zowel de negatieve als de positieve vrijheid. Het waarborgen van enkel de negatieve vrijheid is onvoldoende. Hij maakt duidelijk dat hij de nadruk op negatieve vrijheid van bepaalde liberalen afwijst, aangezien zij in feite weinig meer verdedigen dan de gevestigde belangen van de bezittende klasse. Afschrikwekkende voorbeelden waren voor Dahrendorf bijvoorbeeld Friedrich Hayek of de toenmalige Britse premier Margaret Thatcher. De positieve vrijheid komt, aldus Dahrendorf, tot stand door het waarborgen van levenskansen. Er moet een evenwicht zijn tussen positieve en negatieve vrijheid.” (10)

4. Paradigma’s

Ideologieën zijn overtuigingenstelsels. Een ander woord hiervoor is paradigma. Een overtuigingenstelsel bepaalt de manier waarop we de wereld waarnemen. Het paradigma selecteert onze waarnemingen. Wat niet in het overtuigingenstelsel aanwezig is wordt niet waargenomen of weggeredeneerd. Mensen met dezelfde paradigma’s, die samenhangen met hun milieu , handelen collectief op vrijwel dezelfde wijze. Dit collectief handelen vanuit onze overtuigingen wordt niet gestuurd door iemand buiten ons en kan dan ook geen complot genoemd worden. Tegenstanders van paradigma’s zien snel het collectief handelen als een complot. Dat is onjuist. We handelen collectief omdat we sociale wezens zijn en om te overleven ons aansluiten bij een groep gelijkgezinden. Dit gaat allemaal geheel onbewust. Vanuit onze overtuigingen verzetten we ons tegen andere paradigma’s. De wereld is op persoonlijk en collectief niveau een strijd van tegengestelde paradigma’s. Het ene paradigma is overheersender dan het andere en kan dus de meeste invloed uitoefenen en/of machtsmiddelen inzetten. Er is veel mededogen nodig om je in te kunnen leven in een ander paradigma. Maar als je paradigma opgesloten is binnen de overtuiging dat eigenbelang centraal hoort te staan, dan is elke vorm van mededogen naar de ander onmogelijk en roept dat strijd op.

Vanuit de historie gezien is er de ervaring dat paradigma’s niet zomaar veranderen.
Eigenlijk is de historische ervaring dat vooral een dogmatisch paradigma niet te veranderen is. De communisten geloofden dat de klassentegenstellingen automatisch tot een revolutie zouden leiden.
De neoliberalen geloven dat de markt door een onzichtbare hand geleid wordt naar een evenwicht. Ideologische aanhangers blijven dit geloven ondanks het feit dat hun ideologie achterhaald is door de gebeurtenissen. Bij het communisme en nazisme zien we dat men tot het eind toe vast bleef houden aan de dogmatische uitgangspunten. Dogmatici negeren de tegenargumenten of verdraaien deze zodanig dat zij hun  paradigma ondersteunen.
In de ideologie van het neoliberalisme staat winstmaximalisatie centraal. Dat gaat vóór andere waarden en gaat samen met de uitbuiting en de vernietiging van het milieu, vanwege de focus op de korte termijn. Lucht, water, land en dieren, het is allemaal te koop en verhandelbaar. Onze houding ten aanzien van het milieu kan dan, gezien het bovenstaande, alleen in het voordeel van het milieu veranderen als men dit paradigma bijstelt. Of dat op korte termijn zal gebeuren, waardoor we een milieuramp kunnen voorkomen, is twijfelachtig. Sommigen veronderstellen dat de vernietiging van ons natuurlijk milieu in ons DNA zit. Dat is onjuist. Dit idee wordt ingegeven door het heersende paradigma dat men zich eigen heeft gemaakt en waar men zich in het algemeen niet bewust van is. Het milieu is alleen te redden door een ander paradigma, een paradigma waar behoud van milieu ook een kostenfactor is en waar de vervuiler betaalt.

5. Een ander uitgangspunt, gelijkwaardigheid

Hayeks economisch model is op concurrentie gebaseerd. Maar concurrentie is geen evolutionair gegeven. Eerder het tegenovergestelde. Concurrentie ontstond toen de mens overging van jager-verzamelaarsgemeenschap naar de landbouwgemeenschap. De jager-verzamelaars uit de vroege tijd handelden op basis van sociale verbondenheid. Samenwerking gaf hen het meeste resultaat tot overleving. Er was geen concurrentie. Bij het verdelen van het eten kregen de beste en de zwakste krijger allebei evenveel. Dit was op basis van gelijkwaardigheid, ook tussen man en vrouw. BRON? Harmonie was belangrijker dan concurrentie. In een concurrentiemodel krijgt de winnaar alles en de rest niets. Dat ondergraaft de vreedzame harmonie in de samenleving en daarmee hun overleving, omdat het leidt tot jaloezie en uiteindelijk tot geweld en strijd tussen mensen onderling.
 
In landbouwgemeenschappen is het onderscheid tussen gelijkwaardigheid en gelijkheid verloren gegaan. Daar absolute gelijkheid niet bestaat en het idee van gelijkwaardigheid verdween, kwam de nadruk te liggen op ongelijkheid. En dat is zo gebleven tot in deze tijd. Het neoliberalisme heeft ongelijkheid als uitgangspunt genomen en bepaalde kwaliteiten daarvan centraal gesteld, zoals egoïsme en zelfredzaamheid. Daardoor wordt de ongelijkheid in kwaliteiten als negatief gezien. Hierdoor wordt de ene persoon meer waard dan de ander en mag daarvoor beloond worden. Dit stimuleert de concurrentie. Ook in andere ideologieën had men uit het oog verloren dat het niet om de tegenstelling gelijkheid versus ongelijkheid gaat, maar om gelijkwaardigheid. In dit opzicht zijn we als mens nog niet veel verder gekomen.

Alle ideologieën, ook godsdiensten of populisten, streven naar een gelijkheid van gedachten, van een gelijk overtuigingenstelsel of wel paradigma. Dit streven benadrukt altijd de ongelijkheid in ras, godsdienst, man-vrouw, elite-slaaf, sterk-zwak, rijk-arm, geletterd-ongeletterd, werkgever-werknemer, onafhankelijk-afhankelijk, enz. Dit soort paradigma’s stimuleren onbewust de angst bij mensen, angst voor de ander, angst voor het vreemde, angst om buitengesloten te worden, angst voor ziekte en armoede, angst voor het wegvallen van een basisopvang, enz. Om de onbewuste angst te compenseren wijst men naar de ander en uiteindelijk ontstaat er geweld om de opgelopen spanningen af te reageren.
Er bestaat nog geen ideologie met de nadruk op gelijkwaardigheid met behoud van de eigen unieke kwaliteiten of onmogelijkheden en de zorg voor elkaar, zonder uitzonderingen, waarin de bovengenoemde dualiteiten er niet meer toe doen.

6. Samenvattend overzicht
 
Ik heb het neoliberalisme beschreven vanuit de historische ontwikkeling van waaruit het is ontstaan. Er is wereldwijd sinds 1980 veel veranderd op financieel, economisch en sociaal terrein. Het is alsof er een wervelstorm over de aarde is getrokken die zoveel heeft veranderd dat we daar nauwelijks meer inzicht in hebben. Vooral door de wereldwijde klimaatveranderingen worden we ons er langzaam van bewust dat er iets gaande is dat niet los gezien kan worden van de wijze waarop we omgaan met deze wereld en de wijze waarop we deze economisch uitbuiten voor eigen gewin. Dit vloeit voort uit het ideaalbeeld dat Ayn Rand in haar boek schetst: “de homo egoïsticus.” Ter toelichting geef ik hieronder een beperkt overzicht van de veranderde situatie in Nederland betreffende de overgang van een sociale democratie naar een neoliberale democratie in de periode 1980-2015 en wat dit betekent voor de gemiddelde werknemer.

1.   Het Rijnlandse model is vervangen door het Anglo-Amerikaanse model
2.   Individualisering, flexibilisering en aandeelhouderswaarde staan centraal
3.   De arbeidsmarkt is zeer werkgeversvriendelijk gemaakt
4.   Nog maar 60% of minder van de werknemers vallen onder een 38 uur werkweekmet een volledige CAO
5.   Werknemers van uitzendbureaus kunnen elk moment op straat gezet worden
6.   De lonen van flexibele arbeidscontracten liggen veel lager dan de vaste contracten
7.   Flexibele arbeidscontracten en zzp’s hebben meestal geen
arbeidsongeschiktheidsverzekering, geen pensioen en werkloosheidsuitkering
8.   De sociale mobiliteit is volledig tot stilstand gekomen
9.   De koopkracht van de werknemers is sinds 1980 gedaald
10. De economische groei is bij een kleine elite groep terechtgekomen
11. Het aandeel van de toegevoegde waarde die in de private sector wordt
geproduceerd en als loon wordt uitgekeerd (de arbeidsinkomensquote) is sinds
1980 met 15% gedaald
12. Dalende pensioenen
13. Oplopende inkomens- en vermogensongelijkheid
14. Sterk toegenomen bonuscultuur bij de elite
15. Veel economisch kapitaal wordt omgezet in privé kapitaal
16. Afnemende doordringbaarheid van eliteposities
17. Overerving van structurele armoede en de normalisering van wat in Amerika
werkende armen heten
18. De beslissingen van de politieke elite, die de bestrijding van werkloosheid heeft
misbruikt, om de macht van de vakbonden te breken
19. Sterk stijgende zorgkosten
20. Omzetting van voornamelijk huur naar koopwoningen
21. Door grondspeculatie van de gemeenten, doordat ze zich gedragen als
      ondernemers, is het aantal gebouwde huurwoningen fors gedaald.
22. Sterk oplopende huurkosten en andere woonlasten
23. Belasting verhoging voor de lagere en middeninkomens en verlaging voor de
      hogere inkomens
24. Door privatiseringen van nutsbedrijven sterk gestegen prijzen
25. Ondoorzichtigheid hoeveel mensen werkelijk werkloos en dakloos zijn
26. Een hele generatie politici, bestuurders en ambtenaren is opgevoed in het
      denken in termen van de overheid als een bedrijf.
27. De Europese Unie is een neoliberale Unie
28. De macht van het kapitaal is zo sterk dat het vrijwel elke land kan dwingen een
      neoliberale koers te volgen, en zo niet kan het vergaande sancties opleggen.
29. De verdwijning van de Noordpool wordt niet gezien als een waarschuwing maar
      als een winstobject voor grondstoffen
30. Een daadwerkelijke terugdringing van de marktwerking zal stuiten op de
      gevestigde belangen.

Nu terug naar het begin, zie deel 1 in CM 76, van deze serie over het neoliberalisme, betreffende het onderwijs op de universiteiten.
Dirk Bezemer schrijft over een bijeenkomst in maart 2018 in het Utrechtse Sustainable Finance Lab waar de Nederlandse politieke, economische en financiële top aanwezig was die de crisis van 2008 van dichtbij meemaakten. Ze reflecteerden op de vragen: weten we nu hoe het kwam? Bezemer schrijft in zijn artikel, Tien jaar later:
“Aardig was het contrast tussen linkse politici van toen, o.a. Kees Vendrik van GroenLinks, en de rechtse mensen zoals Hoogervorst van de VVD. De laatsten refereerden aan het feit dat niemand het had zien aankomen. Er ontstond een discussie over economische modellen waarin financiële risico’s geen plek hebben. Die beheersten het onderwijs en de beleidsdiscussies en dus was niemand voorbereid. Don’t blame us, zeiden centrale bankiers en beleidsmakers.
Maar Vendrik (1963) vertelde doodleuk dat het bij hem andersom was: wie in de jaren tachtig politieke economie studeerde, verliet de universiteit in de vaste verwachting dat er een crisis in het kapitalisme aan zat te komen. Vendrik was dan ook het enige Kamerlid dat waarschuwde voor de financiële scheergroei.
Maar wat Vendrik in zijn studie geleerd had, viel geheel buiten het curriculum van de economische vakgroepen van vrijwel alle Nederlandse universiteiten (en elders). En dat is nog steeds zo. De beste remedie tegen de kwetsbaarheid van de neoliberale economische ideologie is pluralistisch onderwijs voor economen (11, p.9).”

Het neoliberalisme heeft ook geleid tot een verstarring binnen onze taal en cultuur. De taal heeft nu vele economisch gerichte woorden opgenomen en hierdoor is het denken over de samenleving in het algemeen zeer economisch geworden. De mens en zijn omgeving is gereduceerd tot een economisch nutsfactor. In ons collectief denken (paradigma) zijn de begrippen markt, concurrentie en zelfredzaamheid tot normale begrippen geworden die we dagelijks gebruiken. Vanuit deze zienswijze wordt het nut van bv. de alfawetenschappen ondergewaardeerd. Dit leidt tot het teruglopen van de beschikbare gelden. Hierdoor zien we een achteruitgang van het aantal studenten op dit terrein, het sluiten van bibliotheken, musea en andere culturele activiteiten waarvan de nutsfactor als onvoldoende gezien wordt. De bloeiperiode op deze terreinen is na 1980 veranderd in een beperking en verschraling. Het economische staat nu centraal. Door deze verarming neemt het dogmatisme in de samenleving toe. Ook is de economische voorspoed van de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw tot stilstand gekomen. De kloof tussen arm en rijk is sterk toegenomen. Ook zien we een proces ontstaan waarin alles wat vreemd en anders is wordt verworpen. Dit zijn verschijnselen die we in de geschiedenis zien bij volkeren die over hun economische en culturele hoogtepunt heen raakten.

6.1 Vragen

Ik hoop dat ik met deze serie de achtergronden en de uitgangspunten van het neoliberalisme iets helderder naar voren heb kunnen brengen. Ook hoop ik dat duidelijker is geworden dat liberalisme niet synoniem is aan neoliberalisme. Doordat dit verschil niet helder is, worden de omvangrijke problemen die met deze ideologie gepaard gaan, nauwelijks onderkend en heeft men geen oplossingen gevonden voor de huidige problemen. Belangrijke vragen heb ik niet kunnen beantwoorden, zoals:
1.  Wat is de reden dat het mogelijk was deze ideologie zo wereldwijd in te voeren?
2.  Wat is de reden dat de sociaal democraten ook achter deze ideologie gingen
staan en hun uitgangspunten hebben losgelaten?
3.  Wat is de reden dat het succes van het Keynesiaans beleid van na de oorlog
opeens verdacht werd en als bron van de problemen werd gezien?
4.  Heeft Gramsci gelijk gehad en hebben de sociaal democraten de macht van de
     elite met hun kapitaal schromelijk onderschat?
5.  Wat is de reden dat toen ik in mijn studie politicologie aan de VU het vak
economie kreeg, de hoogleraar me dwong om de theorie van Friedman te
omarmen en Keynes als volkomen achterhaald te beschouwen?
6.  Hoe is het mogelijk dat afgestudeerde economen nog steeds blind blijven
vertrouwen op hun modellen, terwijl de praktijk het tegenovergestelde laat zien?
7.  Wat is de reden dat een ieder die enigszins kritische kanttekeningen zet bij het
huidige neoliberale beleid weggezet kan worden als een cultuurmarxist en wat
betekent dit woord dan?
8.  Wat is de reden dat de media hardnekkig spreken van de liberale democratie en
het begrip sociaal democratie nauwelijks meer wordt gebruikt?
9.  Wat is de reden dat vrijwel niemand zich afvraagt wat de liberale of de neoliberale vrijheid eigenlijk betekent?
10.Wat is de reden dat het recht van de sterkste in deze tijd zo algemeen
geaccepteerd wordt en geïdealiseerd, zodanig dat het de norm is geworden?
11.Wat is de reden dat egoïsme normaal is terwijl samenwerking op basis van
gelijkwaardigheid niet gewaardeerd wordt?
12. Wat is de reden dat jouw rijkdom jouw verdienste is en dat jouw armoede jouw
schuld is?
13. Velen spreken van de vooruitgang van deze tijd. Wat bedoelen ze daarmee?
Is dat technisch en is dat vooruitgang? Hebben we ook morele en sociale
vooruitgang in deze tijd?

Op al deze vragen heb ik geen duidelijke antwoorden. Wel een afsluitende vraag: Zou het allemaal met macht te maken kunnen hebben? Macht en invloed van de elite, culturele macht, zoals Gramsci dat stelde? Macht is immers de mogelijkheid om invloed uit te oefenen en machtsmiddelen te gebruiken. Het blijft altijd ongrijpbaar op welke wijze iemand in het bezit komt van macht. Iets stelt hem daartoe in staat. Maar wat is dat iets? Er zijn verschillende machtsbronnen, die men kan verwereven en vererven, zoals bezit en rijkdom, opleiding, relaties, politieke invloed, status en prestige, enz.
Het vergt een diepgaand sociaal-economisch en sociologisch onderzoek om al deze vragen te kunnen beantwoorden. Mogelijk heeft het neoliberalisme een bedding gekregen als reactie op de veranderingen van de jaren zestig en zeventig.
Ik zie niet zo snel een samenleving ontstaan waarin gedeelde macht en gedeelde vrijheid leidende principes zijn. De 1% van de wereldbevolking die over de politieke, economisch, financiële en media macht beschikken zullen deze niet snel afstaan, omdat hun persoonlijkheid te sterk gedomineerd wordt door ego-aspecten die als een ideaal gezien worden. Pas als we een cultuur krijgen waarin egoïsme als niet wenselijk wordt gezien, en niet behoort tot de begerenswaardige positieve leiderschapskwaliteiten, zou er misschien iets kunnen gaan veranderen. Nu leven we nog in een cultuur van de zelfredzaamheid waarin het recht van de sterkste de boventoon voert en als ideaal gezien wordt. Gramsci’s idee van een cultuurstrijd kon wel eens het briljante idee van de vorige eeuw geweest zijn om te begrijpen wat onze samenleving bepaald heeft.

Noten

1.  Sengers, L., S. Roeters, E. de Vos, Inkomsten door uitstoten, Groene
     Amsterdammer, 13 dec. 2018, nr. 50, p. 20-23. 
2.  Beleggen.NL, 8 jan. 2019
     https://www.beleggen.nl/financieel_nieuws/653546_Deutsche_Bank_snijdt_in
   _bonussenpot

3.  https://www.tijd.be/opinie/commentaar/de-lamme-en-de-blinde/10108304.html
4.  https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrondcijfers-cbs-aantal-huishoudens-met-
     laag-inkomen-blijft-stijgen-b053f959/

5.  Bezemer, D., Economie, Boete door schuld, Groene Amsterdammer, 20 dec.
     2018, nr. 51-52, p.9
6.  https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/vaste-lasten-doen-forse-greep-in-
     huishoudportemonnee-niet-eerder-zo-hoog-in-afgelopen-tien-jaar

7.  https://nl.wikipedia.org/wiki/Adam_Smith
     Dr. B. Kerkhof, Adam Smith, leven en werken, Filosofie Jrg. 18, nr. 6 december
     2008/januari 2009, p. 2-3
8.  https://nl.wikipedia.org/wiki/John_Stuart_Mill
9.  Tromp, B., Het gelijk van Marx, HP/De Tijd 20 febr. 1998
10.  De Beaufort, F., P. van Schie, Sociaal-liberalisme, Boom, Amsterdam, 2014
       Een uitgave van de TeldersStichting.
       Dahrendorf studeerde filosofie en sociologie in Hamburg en promoveerde in
      1952. Daarna studeerde hij aan de London School of Economics. Hij was
       directeur van de London School of Economics en later deken van het St.
       Anthony’s College van de Universiteit van Oxford. In 1988 liet hij zich
       naturaliseren tot Brit. Volgens Dahrendorf ligt de ongelijke verdeling van gezag
       aan de basis van sociale conflicten in de samenleving.
       Zie in dit verband ook, Huub Broekhuijs, Ralf Dahrendorf over neoliberalisme,
       sociaal-liberalisme en sociaal-democratie. Het einde van de sociaal-democratie,
      
Budel, 2007
11.  Bezemer, D., Economie, Tien jaar later, Groene Amsterdammer, 22 mrt. 2018,
       nr.12, p.9