Tuchtrecht onder de loep (I): De voorzittersbeslissing

Civis Mundi Digitaal #82

door Henk Rang

Van de rond 6500 klachten tegen een advocaat, die in de jaren 2012-2017 werden doorgezonden naar een Raad van Discipline, werd tweederde ongegrond verklaard. Meer dan de helft daarvan werd afgedaan met een zgn. voorzittersbeslissing, waarbij de klacht, zonder mondelinge behandeling, door de voorzitter kennelijk ongegrond werd verklaard.

Voorafgaand is een klacht ingediend bij de deken van een Orde van advocaten. Medewerkers van de deken doen vooronderzoek naar de klacht. Geprobeerd wordt de klacht minnelijk te schikken. In meer dan de helft van de gevallen wordt de klacht doorgezonden naar de raad.

 

Voorzittersbeslissing

De Raad van Discipline is een tuchtrechtelijk college, dat oordeelt over klachten tegen advocaten. Op grond van de Advocatenwet kan de voorzitter van de Raad, zonder mondelinge behandeling, besluiten een klacht kennelijk ongegrond te verklaren. Een verzetschrift hiertegen slaagt zelden. In de praktijk wordt de beslissing genomen door een vicevoorzitter Het gaat om zeer veel gevallen. In een blog uit 2017 schreef een voormalig plaatsvervangend raadsgriffier: “De tuchtrechter houdt een voorselectie. Klachten die duidelijk niet gegrond zijn – en dat zijn er heel wat – worden afgevangen, en direct op een zijspoor gezet.”

Geschat wordt dat meer dan de helft van alle klachten zo wordt afgedaan. Bij de orden blijkt het zelden of nooit de deken te zijn die, in de door hem uitgebrachte visie, een voorzittersbeslissing indiceert. In het overgrote deel van de gevallen is het de griffier die de ‘kennelijk ongegrond’ klachten selecteert en, met een conceptbeslissing, doorzendt naar één van de vicevoorzitters voor afhandeling. In het algemeen beslist deze, zonder veel onderzoek, conform. De beslissing toont een standaard indeling. De afzonderlijke elementen van de klacht worden wel opgesomd, maar er wordt niet op ingegaan. De beoordeling is lankmoedig tegenover de advocaat, en weinig toeschietelijk tegenover de klager, en leidt aldus moeiteloos tot de eindconclusie.

Uiteraard ligt de formele verantwoordelijkheid bij de voorzitter. Maar zijn inbreng in het proces houdt niet meer in dan dat hij blijkt af te gaan op het vooronderzoek, hoofdzakelijk door de griffier, en soms door de deken. Nu dit de feitelijke praktijk is, en kennelijk één functionaris, de griffier, zo’n grote rol speelt bij de selectie, voorbereiding en afhandeling van een voor de, veelal ondeskundige klager zo ingrijpend fenomeen als de voorzittersbeslissing, zou eerder gesproken mogen worden van een ‘griffiersbeslissing’ dan van een voorzittersbeslissing.

Na gegrondverklaring van een klacht kunnen (straf)maatregelen worden opgelegd, waarvan de zwaarte toeneemt naar mate het tekortschieten van de advocaat als ernstiger wordt beoordeeld. In de jaarverslagen van de raden en het hof van discipline, worden, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachten, bij iedere maatregel de aantallen klachten vermeld.

Over de ongegrond verklaarde klachten wordt geen nadere informatie verstrekt. Het merendeel daarvan zou, via een voorzittersbeslissing, kennelijk ongegrond zijn, dat wil zeggen dat het ongegrond zijn boven elke twijfel is verheven. Dat is onjuist. Uit analyse blijkt dat dit slechts voor een gering aantal klachten het geval is. Bij het merendeel van de ongegrond verklaarde klachten moet een zekere mate van tekortschieten van de advocaten worden aangenomen.

Ongegrond c.q. gegrondverklaring van een klacht is een subjectieve aangelegenheid. Dat vraagt om een gekwantificeerd systeem van criteria, waaraan uitspraken getoetst kunnen worden. Op tuchtrecht.nl worden de uitspraken gepubliceerd van de raden van discipline. Uit gepubliceerde uitspraken kan het bestaan van zulk een systeem niet worden afgeleid.

 

Conclusie

Er is sprake van een dilemma. Hoewel overtuigd van de noodzaak slecht functionerende advocaten te corrigeren, wensen de Raden tegelijk weerstand te bieden aan een toenemende claimcultuur, en wensen zij aangeklaagde advocaten zo mogelijk te beschermen tegen onevenredig zware uitspraken. Dat kan de positie van de klager wel nadelig beïnvloeden.

Mogelijk heeft de ervaring dat, bij een normale behandeling, veel klachten ongegrond worden verklaard, geleid tot de huidige werkwijze, die inhoudt dat zeer veel klachten al in een vroeg stadium op een zijspoor worden gezet. De cijfers in de jaarverslagen steunen echter het vermoeden dat deze aanpak is doorgeschoten, en dat mogelijk te veel klachten ongegrond worden verklaard. Grotere zorgvuldigheid, meer waarborgen, en ruimere aandacht voor de klager is wenselijk. Zo zouden door de griffier geselecteerde klachten vergezeld moeten worden van een onafhankelijk advies. En tenslotte dienen duidelijke, gekwantificeerde criteria te worden ontwikkeld voor beslissingen over gegrond/ongegrond verklaringen, alsmede voor de vaststelling van (straf)maatregelen.

Het zijn toekomstige klagers die daar voordeel van kunnen hebben.

 

De auteur is (gepensioneerd) chemicus en jurist. Hij is oud-lid van de Eerste Kamer (D66)