Zuid-Afrika

Civis Mundi Digitaal #83

door Wim Couwenberg

Tijdens de apartheid (1948-1990) werden Zuid-Afrikanen, zoals bekend, ingedeeld in vier raciale groepen: wit, zwart, gekleurd en Indiërs. Tot 1985 mochten de verschillende groepen niet met elkaar trouwen. Ook onderlinge seksuele relaties waren verboden. De wet dwong de verschillende raciale groepen gescheiden te leven. Het merendeel van de zwarte bevolking werd verbannen naar 10 bandoe-thuislanden. Die thuislanden waren bedoeld om de permanente verwijdering van de zwarte bevolking uit Zuid-Afrika te realiseren.

In de stedelijke gebieden werden zwarten, gekleurden en Indiërs verdreven van huis en haard, als ze woonden in gebieden die als wit waren aangewezen. Zij werden gedwongen zich te verplaatsen naar afgescheiden townships. Vaak werden voor elk van de drie niet-witte raciale groepen aparte townships opgezet.

Het verbod op relaties tussen wit, zwart, gekleurd en Indiërs in Zuid-Afrika sneuvelde, zoals bekend, zo’n 35 jaar geleden. Maar doorsnee zijn ze nog altijd niet. Die hele geschiedenis, die ook in Nederland grote aandacht en discussie getrokken heeft, is de laatste tijd opnieuw actueel geworden, vooral door de publicatie van de bekende linkse schrijver en filosoof Hans Achterhuis. Hij publiceerde over die geschiedenis een prachtig boek onder de titel Coetzee, een filosofisch leesavontuur (Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam).

Coetzee was de meest prominente romanschrijver over heel deze geschiedenis in Zuid-Afrika. In Nederland zijn er bitter weinig inleidende studies over hem geschreven, al hebben we natuurlijk de bekende vertaling van J.M. Coetzee. Een schrijversleven, de grote biografie van Kannemeyer.

Het onlangs verschenen boek van Achterhuis, Coetzee, een filosofisch leesavontuur, is een heel geslaagde aanvulling op de stroom van boeken over Coetzee. In Civis Mundi is daar al een korte notitie aan gewijd. We zijn in die periode ook nauw betrokken geweest bij de discussie en botsingen over die apartheidsproblematiek, en de in de vorige eeuw sterk omstreden geraakte geschiedenis in Zuid-Afrika. Er zijn toen veel grote publicaties verschenen over die problematiek, ook in Civis Mundi. We hebben daar indertijd tevens een groot symposium aan gewijd, met als thema Een terugblik op de anti-apartheidsstrijd van de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw en een evaluatie van de ontwikkeling in het nieuwe Zuid-Afrika sinds 1994.

De anti-apartheidsstrijd was een belangrijk onderdeel van het naoorlogse dekolonisatieproces. Globaal genomen stonden radicale en meer gematigde en genuanceerde standpunten in die strijd tegenover elkaar. Dat betrof niet alleen de vraag hoe te oordelen over de apartheid als politiek fenomeen en probleem, maar ook de vraag hoe de strijd daartegen te voeren en het gewenste alternatief van het apartheidsregime.

Wat de eerste vraag betreft, viel het mij op dat die apartheidsproblematiek veelal als een specifiek Zuid-Afrikaans probleem werd opgevat en bestreden. Dat was echter een probleem dat deel uitmaakte van het Europese en Nederlandse koloniale verleden. Ook in Nederlands-Indie bestond er een wettelijk verankerd systeem van rassendiscriminatie wat gebaseerd was op een scheiding tussen Europeanen, inlanders en vreemde oosterlingen (Arabieren, Chinezen en Indiers). En evenals in Zuid-Afrika onder de apartheid diende het alom tegenwoordige rassenonderscheid ook in Nederlands-Indie ertoe de illusie instand te houden van de onkwetsbaarheid en onfeilbaarheid van het blanke bewind. De verschillende wetgeving naar bevolkingsgroep was wel minder rigoureus doorgevoerd dan in Zuid-Afrika maar in hoofdzaak en in haar motieven daarmee vergelijkbaar. Zij heeft gegolden tot het einde van ons koloniale bewind. Zelfs een verlicht Leids staats- en volkenrechtsgeleerde als C. van Vollenhoven heeft zich hiertegen niet verzet. De overtuiging van de superioriteit niet alleen van de blanke christelijke beschaving, maar ook van het blanke ras leefde in Nederland tot de Tweede Wereldoorlog in brede kring. Met abstracte begrippen als mensenrechten, zo stelde bijvoorbeeld in 1925 de theoloog H.H. Kuyper – zoon van Abraham Kuyper – kan men in Zuid-Afrika, waar we te maken hebben met wilden die nog op een zeer lage trap van beschaving staan, niets beginnen.

Feit is dat het idee van de mensenrechten tot de tweede helft van de 20e eeuw vereenzelvigd is met de rechten van de westerse blanke mens. Pas na de Tweede Wereldoorlog is als reactie op de excessen van Hitler-Duitsland iedere discriminatie bij de bescherming van de mensenrechten uitgebannen dankzij de erkenning van het non-discriminatiebeginsel als internationaal rechtsprincipe (zie artt. 2 en 7 Universele Verlaring van de Rechten van de Mens van 1948. In 1948 publiceerde J. Luning Prak, toen een bekende Nederlandse psycholoog, onder de titel De polen van het intellect, een boek waarin het stichten van koloniën nog gezien werd als positieve uiting van westerse superioriteit. In dat boek wordt ook nog onbekommerd gewag gemaakt van het veel lagere intelligentiepeil van negers – het doorsnee IQ van dit ras kon niet hoger gesteld worden dan 85, aldus Luning Prak – zonder dat dit toen tot protest of enige kritiek aanleiding gaf.

Hieruit blijkt opnieuw hoe historisch bepaald politieke en morele oordelen zijn. Op een symposium in 1989 over kolonisatie en dekolonisatie werd door meerdere inleiders nog gewezen op de grote moeite van Europeanen om zich los te maken van hun koloniale verleden. De socioloog J.A.A. van Doorn signaleerde dat ook in zijn vakgebied. De politieke dekolonisatie is niet gevolgd door een dekolonisatie van het sociaal-wetenschappelijke denken. De sterk moreel gedreven anti-apartheidsstrijd in Nederland was psychologisch gezien een nadrukkelijke afrekening met dat koloniale verleden.

In de sterk gepolariseerde anti-apartheidsstrijd is de suggestie gewekt als zou een radicale bestrijding van de apartheid moreel gezien de enige juiste zijn. Wie dat niet ongeclausuleerd beaamde en een meer genuanceerde opstelling koos door volledige isolering van Zuid-Afrika onder de apartheid, inclusief een culturele boycot, af te wijzen, werd al gauw verdacht gemaakt van heulen met de apartheid. De anti-apartheidsstrijder Sietse Bosgra betichtte de NZAV hiervan nog in een recente publicatie. De radicaliteit in de anti-apartheidsstrijd ging zelfs zover dat zij ook een goedkeuring inhield van een gewelddadige bestrijding van apartheid, zo nodig inclusief het liquideren van collaborateurs van de apartheid. Kwa Zulu leider Buthelezi, de belangrijkste exponent van de gematigde zwarte oppositie tegen de apartheid, die na afschaffing daarvan deel is gaan uitmaken van de ANC regering, werd tijdens de anti-apartheidsstrijd ook als collaborateur aangemerkt en bestreden. Volgens een prominent historicus als L. de Jong zouden dergelijke liquidaties even gerechtvaardigd zijn als het liquideren van collaborateurs tijdens de Duitse bezetting.

Ik teken hierbij volledigheidshalve aan dat een gewapende bestrijding van koloniale en vreemde overheersing met de Zuid-Afrikaanse apartheid als een van de voorbeelden daarvan sinds de jaren zeventig dankzij VN-resoluties een legitiem karakter kreeg. Nadat de VN voortzetting van koloniale en vreemde overheersing tot misdaad tegen de menselijkheid had bestempeld en daarmee tot een bedreiging van vrede en veiligheid, is door de Algemene Vergadering van de VN in zogenaamde ‘permissive resolutions’ (aanbevelingen waarin toestemming gegeven wordt om iets te doen dat bij ontstentenis daarvan onrechtmatig zou zijn) het recht erkend ter bestrijding van die overheersing gebruik te maken van alle noodzakelijke middelen, inclusief gewapende strijd. Volgens de toenmalige bekende polemoloog prof. Röling gold het geweldverbod van art. 2 lid 4 van het VN-Handvest niet langer voor gewelddadig verzet tegen koloniale en vreemde overheersing. In juist-genoemde ‘permissive resolutions’ werd tevens op de lidstaten en internationale organisaties een beroep gedaan dit gewapende verzet op morele en materiële wijze te steunen.

Hoe hiermee het feit te rijmen dat het vergelijkbare gewapende verzet van Tsjetsjenen tegen vreemde Russische overheersing, van Palestijnen tegen de Israëlische bezetting van Palestijns grondgebied en van Koerden tegen de in hun ogen vreemde overheersing van de Turkse staat en cultuur in Koerdisch gebied, daarentegen als terroristisch gebrandmerkt en veroordeeld wordt? Hoe te verklaren waarom die permissieve resoluties van de VN in die gevallen geen legitimerende rol meer spelen? Is dit vanwege andere belangen, andere machtsverhoudingen, dus een andere politieke moraal? Dit illustreert opnieuw hoezeer de toepassing, de interpretatie van internationaal recht in machtsconflicten nog door politieke factoren en voorkeuren bepaald wordt. Dit verklaart ook waarom Israël zich zoveel schendingen van internationaal recht kan veroorloven.

Hoe dit zij, uiteindelijk is de apartheidsproblematiek niet langs gewelddadige revolutionaire weg opgelost, maar via vreedzame onderhandelingen, zoals bepleit door de gematigde richting in de anti-apartheidsstrijd die in tegenstelling tot de radicale richting geen organisatorische uitdrukking kreeg, maar zich verspreid in allerlei publicaties wel deed gelden.

De beoordeling van die strijd maakt deel uit van een problematiek die na de oorlog een bekend politiek twistpunt is geworden, de vraag namelijk hoe we ons dienen op te stellen tegenover uit westers-democratisch oogpunt verwerpelijke regimes: isoleren via sancties of anderszins of ze tot andere gedachten proberen te brengen via contacten, dialoog en dergelijke of een combinatie van beide.

Van linkse zijde was men daarbij lange tijd geneigd verwerpelijke regimes van rechtse signatuur te isoleren en die van linkse signatuur via contacten, dialoog en dergelijke tot ander beleid aan te sporen. Een bekend voorbeeld hiervan was de verschillende houding die van linkse zijde werd gepropageerd in de Koude Oorlog tussen Oost en West enerzijds en in de anti-apartheidsstrijd anderzijds. In de anti-apartheidsstrijd gold ideologische polarisatie, zwart-wit denken, en isoleren van de vijand in linkse ogen als hoogste wijsheid. Iedere afwijking daarvan werd bestreden als heulen met de apartheid en daarmee als een rechtse en dus fout bestempelde houding. In de Koude Oorlog tussen Oost en West werd van linkse zijde daarentegen alle heil verwacht van ideologische depolarisatie, contacten, dialoog en dergelijke hoewel het communistische Oostblok Zuid-Afrika onder de apartheid wat schending van fundamentele mensenrechten  betreft verre overtrof.  In die jaren werd dat vaak als meten met twee maten en selectieve verontwaardiging bekritiseerd.

Ik herinner hier aan een vergelijkbare kwestie, zij het wel in een geheel andere toonzetting. Ik doel hier op het ontslag van de moslimgeleerde Tariq Ramadan door de gemeente Rotterdam en het College van Bestuur van de EUR. Die verdedigden dat besluit op grond van het feit dat Ramadan een verwerpelijk rechts regime als dat in Iran legitimeert door mee te werken aan een door dat regime gefinancierde tv-zender. Zij kozen daarmee dus als legitiem geacht standpunt voor het zoveel mogelijk isoleren van dat regime. Tegenstanders van dat besluit betoogden daarentegen dat Ramadan de vrijheid moet worden gelaten het verwerpelijke regime in Iran via contact, dialoog en dergelijke tot andere opvattingen aan te sporen, een standpunt dat duidelijk vergelijkbaar is met het gematigde en als rechtse afwijking gekritiseerde standpunt in de anti-apartheidsstrijd. En zij reageerden zeer verontwaardigd als hun standpunt met rechts geassocieerd werd. Zij betichtten het College van Bestuur van de EUR bovendien van dubbele standaards omdat die Universiteit zelf sinds jaren probleemloos contacten onderhoudt met universiteiten in de Chinese Volksrepubliek waar nog altijd officieel een communistische eenpartijregime de scepter zwaait. Ik herinner aan deze recente kwestie ter relativering van het morele zwart-wit denken dat in de anti-apartheidsstrijd zo sterk opspeelde, een strijd waarin contacten met universiteiten in Zuid-Afrika ook taboe waren.

In die strijd ging het ook over het alternatief van het apartheidsbewind, te weten enerzijds het Westminster model van democratie, dus majority-rule of anderzijds het model van de consensusdemocratie zoals dat bijvoorbeeld in Nederland toegepast is als antwoord op de verzuilingsproblematiek aldaar. Dat laatste model werd bepleit door Kwa Zulu leider Buthelezi evenals bijvoorbeeld door de bekende politicoloog A. Lijphart. Ik heb dat standpunt ook verdedigd ter verzekering van adequate waarborgen voor etnische minderheden in het post-apartheidstijdperk. Door de radicale anti-apartheidsbeweging werd dat echter als neo-apartheid neergesabeld. Majority-rule was het enige legitieme alternatief. Via vreedzame onderhandelingen is er tenslotte een nieuwe constitutionele bedeling tot stand gekomen die uit democratisch oogpunt een redelijk compromis is tussen beide alternatieven omdat daarin tevens voorzien is in waarborgen voor etnische minderheden ter beleving van hun taal en cultuur. De vraag is natuurlijk wel hoe effectief die waarborgen zijn in de politieke praktijk, in het bijzonder wat de minderheidstalen betreft zoals bijvoorbeeld het Afrikaans.

Dat de invloed van ras als identiteitskenmerk ook in de kerk onverminderd sterk is, is reden tot blijvende verwondering. Het staat immers haaks op de belijdenis van de eenheid van de kerk als uitdrukking van het geloof in één god. Het is een pijnlijk teken van het onvermogen van de christelijke theologie en de oecumenische beweging om een adequaat antwoord te vinden op het antropologische gegeven, dat mensen zich van elkaar blijven onderscheiden met verwijzing naar hun ras, etniciteit, nationaliteit en stam. Met name etniciteit, tijdens de anti-apartheidsstrijd ontkend als een relevant maatschappelijk gegeven, want louter een creatie van het blanke bewind, is in het post-apartheidstijdperk nog altijd een prominente maatschappelijke factor, niet het minst in de partijpolitiek. Van het door aartsbisschop Desmond Tutu gelanceerde concept van de regenboognatie ter aanduiding van de identiteit van het nieuwe Zuid-Afrika is nog weinig zichtbaar. Het blijkt opnieuw dat je in de geschiedenis nooit zomaar helemaal opnieuw kunt beginnen. Dat illustreren overigens alle emancipatieprocessen van de moderniteit, dus ook de anti-apartheidsstrijd in Zuid-Afrika.

Wat is er misgegaan met het nieuwe Zuid-Afrika, zo vragen blanke Zuid-Afrikaanse intellectuelen, die dat nieuwe Zuid-Afrika aanvankelijk verwachtingsvol tegemoet traden, zich nog steeds bezorgd af. Afgezien van een verandering van de machtsverhoudingen, is er heel weinig veranderd, zo werd tijdens het eerder genoemde symposium door een Zuid-Afrika kenner opgemerkt. De politieke elite van de Nationale Partij als dominerende partij in het apartheidstijdperk is opgevolgd door de politieke elite van het ANC als nieuwe heersende partij, die zich als zodanig weinig anders gedraagt dan de Nationale Partij. En de eens heersende Nationale Partij van Afrikaanders is inmiddels roemloos op en onder gegaan in het ANC. De ongelijkheid in welvaart en kansen op ontwikkeling is nog onverminderd groot.

Als we de ontwikkeling van Zuid-Afrika sinds 1994 in historisch perspectief plaatsen, dan is er voor de deceptie daarover evenwel niet zoveel reden. In de politieke praktijk vallen alle grootse vergezichten en toekomstdromen na zo’n emancipatiestrijd altijd weer tegen. De teleurstelling daarover is op zichzelf begrijpelijk. Maar ingrijpende veranderingsprocessen vereisen de nodige tijd. De strijd gaat onverminderd voort, maar nu voor een nieuw Zuid-Afrika dat meer beantwoordt aan de morele pretenties die gewekt zijn in de anti-apartheidsstrijd.