Wat zeggen filosofen over postmortaal voortbestaan? Over Herman Wolf, Onsterfelijkheid als wijsgerig probleem
Deel 1 Inleiding: houdingen en visies ten aanzien van de dood en voortbestaan

Civis Mundi Digitaal #84

door Piet Ransijn

 

Inleiding: houdingen en visies ten aanzien van de dood en voortbestaan

In de biografie van Herman Wolf van Paul Scheffer, besproken in nr 80, kwam de fascinatie van Wolf voor de eventuele mogelijkheid van een postmortaal voortbestaan na dit leven naar voren. Deze fascinatie deelt hij met onder meer Wim Couwenberg en Hugo Verbrugh, die vooral in reïncarnatie geïnteresseerd zijn. Ongeveer de helft van het boek gaat over reïncarnatie. Het boek gaat eigenlijk meer over persoonlijk voorbestaan na dit leven dan over onsterfelijkheid. Dat zou een volgende stap zijn, die voor alsnog niet is te overzien, terwijl er voor reïncarnatie opmerkelijke aanwijzingen zijn, welke Michel Hegener op een rijtje heeft gezet in zijn boek Leven op herhaling: Bewijzen voor reïncarnatie. Edward Kelly e.a. hebben deze aanwijzingen in een breder kader van psychologisch onderzoek geplaatst in hun omvangrijke compendium Irreducible Mind: Toward a Psychology of the 21th Century.

Bovengenoemd pionierswerk van Wolf (Leiden, Sijthoff, 1933) vormt een gedegen filosofisch complement voor deze recente studies. Het boek is opgedragen aan zijn schoonvader die overleden was toen dit boek werd gepubliceerd. Zijn vader overleed een jaar later in 1934 en heeft zijn onderzoek naar postmortaal voortbestaan nog meer gestimuleerd.

Voortbestaan na het aardse leven en onsterfelijkheid heeft mensen sinds oude tijden gefascineerd. Wolf onderzoekt dit thema vanuit religies van verschillende volken en vanuit de Indiase, Chinese, Griekse en West-Europese filosofie van o.m. Leibniz, Spinoza, Kant, Fichte, Schelling, Hegel, Schopenhauer, Bergson, Fechner en Heymans. Bij de laatste vier komt ook (para)psychologisch onderzoek aan de orde. In weerwil van het tegenwoordige dominante geloof in een eenmalig leven dat eindigt met de dood, hebben grote geesten de mogelijkheid van postmortaal voortbestaan serieus overwogen.

 

De moderne westerse houding tegenover de dood

Als mensen worden geconfronteerd met de eindigheid van hun bestaan en tegenover de huiveringwekkende afgrond van de dood staan, schrijft Wolf in zijn inleiding, dan hebben zij de neiging “terug te deinzen en de afgrond te ontvluchten”, waar men alle zekerheid verliest (p 4). “Veel van het eigen leven wordt zeer betrekkelijk, terwijl we het leven zelf in zijn raadselachtigheid als groots ervaren… De dood fascineert, maar schrikt ook af;... gaat gepaard met angst en afkeer… Er is sprake van een fascinans èn een mysterium tremendum,en Ungeheuer deinos aldus een geestverwante filosoof Douwe Tiemersma in De veel gezichten van de dood; Voorstellingen en rituelen in verschillende culturen (p 8,9). Evenals Wolf wijst hij op de overeenstemming met de houding tegen over Het heilige in het gelijknamige boek van godsdienstwetenschapper Rudolf Otto. Deze noemt ook het aspect van Ungeheuer, deinos in het Grieks, dat in het woord dinosaurus is verwerkt en zoiets als monsterlijk, schrikwekkend en indrukwekkend betekent. “Het Ungeheuere is niet meer verheven. Het gaat boven ons bevattingvermogen uit,” schrijft Goethe. niet te vatten wordt het ook unheimlich en bevreemdend genoemd, het overvalt ons, zoals bij de dood het geval is (Otto, p 54).

Vergeleken met andere culturen “ wordt de dood, vooral in het Westen, genegeerd… en sociaal in belangrijke mate uitgebannen. Waar vinden we op dit moment de dood in onze samenleving? Zolang niemand in de eigen kring overlijdt, komen we er nauwelijks mee in aanraking… We vinden het niet alleen erg, maar we weten [vaak] niet hoe ons te gedragen en wat te zeggen… De dood slaat ons met stomheid” (Tiemersma, p 10,11). Deze verlegenheid heeft te maken met onze rationele houding tegenover de werkelijkheid. “De dood verstoort deze vertrouwde rationele ordening en wekt daardoor angst op… Het leven en de dood blijken onberekenbaar… terwijl we tevergeefs ons proberen vast te klampen aan onze rationeel geordende werkelijkheid.” Dit wordt bijv. door Tolstoj indringend beschreven in het verhaal De dood van Ivan Illich (zie nr. 34). Daarnaast beschrijft Tolstoj de klinische, afstandelijke en objectiverende visie op de dood in pathologische termen van ziektesymptomen. De dood dringt zich onvermijdelijk op als men ‘uitbehandeld’ is

“De verlegenheid in de nabijheid van de dood zou een typisch westers verschijnsel kunnen zijn, dat niet op die manier in andere culturen  voorkomt. Natuurlijk is het Westen niet homogeen… al helemaal niet wanneer de geschiedenis in de beschouwing wordt betrokken” (Tiemersma, p 11-13). Wolf bespreekt een rijke variatie van visies uit de westerse wijsgerige geschiedenis. Kennis van andere tijden en culturen, kan ons inzicht en het eigen denk- en leefkader verruimen, en wellicht ook een meer bewuste houding mogelijk maken met inspirerende en zingevende gedragsalternatieven, wat betreft de “inpassing van het eindige leven in een omvattend kader” (p 9). Daarin wordt doodgaan vaak beschouwd als een overgang naar een andere wereld, waaraan men verschillende namen heeft gegeven. Een overgang impliceert ook een vorm van voorbestaan.

In de moderne westerse wereldbeschouwing, die overwegend materialistisch is geworden, is geen plaats voor een vorm van persoonlijk voortbestaan, alleen in herinneringen en wat ze nalaten. “In deze zin… leven ze nog voort in komende generaties” (p 156).

 

 

 

Vergelijking met andere cuturen en universele beelden en begrippen

“Opvallend is dat de dood in niet-westerse culturen veel meer geïntegreerd is in het leven dan in het Westen… In al deze culturen is de dood een overgang van de ene toestand naar een andere. Hij hoeft niet als absluut einde worden gevreesd… Alleen in materialistische stromingen, die waarschijnlijk ook in alle culturen - maar vooral in het Westen - een plaats hebben of hadden… Voorstelllingen over een sfeer waarin overledenen langere tijd of altijd verblijven, bestaan in alle culturen: het dodenrijk, het rijk van de voorouders, de wereld van de goden, hemel en hel…Het is overeenkomstig het menselijk rechtvaardigheidsgevoel dat misdaden worden gestraft en goede daden worden beloond, zo niet in dit leven, dan in het leven na dit leven” (Tiemersma, p 149, 154-55).

“Met betrekking tot de dood lijken er algemene beelden te bestaan van de grens die men moet oversteken, van het donker waar men doorheen moet zonder te weten waar men zal uitkomen, van het licht dat verschijnt… De diverse culturen hebben allerlei uitwerkingen aan deze beelden gegeven,.. die met de eigen ervaringen worden verbonden..., en die ook bij het verschijnen van de dood steun kunnen bieden… Wanneer, zoals in het Westen, de cultureel bepaalde voorstellingen niet meer zo aanspreken, zouden deze oerbeelden, die boven de culturen uitgaan, van belang kunnen zijn… als min of meer universele gevoelsmatige beelden die in de menselijke ervaring besloten liggen. Een teruggaan naar deze diepe ervaringen kan veel ballast aan beelden en begrippen laten verdwijnen, zodat er een diepe kern van wezenlijke ervaring overblijft” (Tiemersma, p 157-59).

Beelden en begrippen kunnen ook met elkaar vergeleken en geïnterpreteerd worden als weergave van meer universele ervaringen, die in variabel worden weergegeven met opmerkelijke verschillen en overeenkomsten, zoals we zullen zien. Dit kan inzicht in de eigen situatie geven en in die van mensen in andere culturen, waaruit inspiratie kan worden geput en een meer universeel inzicht aan kan worden ontleend. In het Westen bestaat ook een grotere variatie dan alleen het christelijk geloof en de materialistische visie. Tegenwoordig wordt bijv. de reïncarnatie-hypothese, die bijna overal voorkomt, ook in het Westen, meer serieus genomen door een toenemend aantal mensen als een rationeel alternatief voor de dood als einde. Dit ondanks het verbod van de Kerk en de taboesfeer van de moderne wetenschap, waarin wordt uitgegaan van de onbewezen hypothese van het eenmalige leven dat eindigt met de dood van het stoffelijk lichaam, terwijl andere hypothesen meer algemeen voorkomen [1].

 

 

 

Andere westerse houdingen tegenover de dood

Ook van onze westerse filosofische tradities kunnen wij veel leren. Vaak laten ze overeenstemming zien met niet-westerse tradities waardoor een meer omvattende interculturele visie mogelijk wordt op grond van de veelomvattende kennis van culturen.

Wolf onderscheidt de volgende houdingen tegenover de dood, die samenhangen met de houding tegenover het leven:

  1. doodsangst, verbijstering en drang tot zelfbehoud en verzet
  2. cynisch: terugkeer tot het Niets, het “uitdoven van een zwak licht dat om onbegrijpelijke redenen een poosje heeft geflikkerd”, het einde van het leed en de komedie of tragedie van het leven. Geen reden om ons druk over te maken.
  3. heroïsch, zoals in Goethe’s Faust: “Gij moet de poorten openwerpen waar anderen haastig liefst zijn langsgegaan /  Nu is het tijd de goden in te scherpen / dat godenmoed en trots niet slechts bij hen bestaan / … Tot deze stap blijmoedig te besluiten / Al moest het zijn dat daar het Niets mij zal omsluiten (vert. Anthonie Donker, p 10-11).
  4. sceptisch, ambivalent, onduidelijk, zoals bij Hamlet,: “dat onontdekte land, een gebied waaruit geen reiziger ooit terugkeert… een kwaad ons onbekend”.
  5. romantisch: vervulling van het verlangen naar het onzegbare, het ontwaken uit de droom van het leven in een hogere werkelijkheid, zoals bijv. verwoord in Rilke’s Requiem.
  6. religieus: verlossing van de vergankelijkheid in de eeuwige zaligheid, zoals bij Paulus: “Een zielelichaam wordt gezaaid, een geestelijk lichaam wordt opgewekt… Het vergankelijke moet zich met onvergankelijkheid bekleden en het sterfelijke met onsterfelijkheid” (p 14). “Het ingekeerd zijn in het eigen zelf wordt uitgekeerd tot het eeuwig goddelijk Zelf”.
  7. wijsgerig: bij een materialistische filosofie is de dood het einde, zoals bij Epicurus: “Als wij er zijn is de dood er nog niet; en als de dood er is dan zijn wij er niet meer” (p 16). Bij een metafysische visie  is het mogelijk een loutering of bevrijding van het tijdelijke, bij de Stoïcijnen gaat het om aanvaarding met onverstoorbare gemoedsrust. In de Apologie van Plato passeren diverse houdingen de revue, maar uiteindelijk weten wij het niet. Volgt na de dood een niet-zijn, een zielsverhuizing, of een reis naar een andere wereld, die mogelijk gelukzaliger is. Of is het een soort slaap, een bevrijding, een afscheid: “de tijd dat wij gaan. Ik om te sterven. Gij om te leven. Maar wie van ons naar het beste gaat, is aan elk verborgen behalve aan God.” (p 19).

 

Herman Wolf bij zijn boekenkast met onsterfelijke filosofen

 

Onderzoeksvragen en vormen van voortbestaan

Voor de filosoof is het voortbestaan van dit leven een vraag of een postulaat of hypothese. Wolf stelt de volgende vragen: Welke gronden zijn er voor voortbestaan? Welke vormen van voortbestaan zijn er te onderscheiden? Wat is de ethische betekenis van een mogelijk voortbestaan? “Zijn er ervaringen of feiten, die erop wijzen dat er een voortbestaan mag worden aangenomen? Welke zijn de gronden om deze ervaringen en feiten te aanvaarden? Is het probleem principieel oplosbaar?... Is voortbestaan in strijd met de kennisleer?” (p 22).

Wolf maakt een onderscheid tussen bewust, individueel of persoonlijk voortbestaan en bovenpersoonlijk, bovenbewust voortbestaan, dus niet als inividu of persoon.

“Individueel voortbestaan na de dood kan alleen zin hebben als het betekent: een bewust persoonlijk voortleven na de lichamelijke dood, mèt herinnering aan het aardse bestaan” (p 22-23). Mededelingen van mediums wijzen daarop. Wolf heeft zelf zo’n medium bezocht, die een levensteken en boodschap van zijn overleden vader doorgaf (zie de boekbespreking van de biografie). Hij vraagt zich af of deze mededelingen betrouwbaar zijn, maar heeft er wel kennis van genomen, zoals ook F.W.H. Myers in het eerder besproken standaardwerk Human Personality and Its Survival of Bodily Death, zie nr 74 en 75. Myers vindt ook dat (zelf)herinnering een bepalend kenmerk van de persoon(lijkheid) is.

Het onpersoonlijke voortbestaan is ook te vergelijken met het één worden met het goddelijke of de Algrond, die de grond is van de persoon. Wolf noemt dit ‘vereeuwiging’. Persoonlijk en onpersoonlijk (voort)bestaan kunnen ook samengaan. Dat zou het geval zijn in de verlichte toestand van kosmisch bewustzijn, waarin een persoon zich aanwezig weet in een onpersoonlijk veld van bewustzijn, dat hij als het ware belichaamt en kan observeren en gewaar zijn. Zoals een golf aan zijn basis overgaat in de oceaan, waaraan hij zijn bestaan ontleent. Er wordt beschreven dat een mens in een eindig leven zich bewust kan worden van oneindig bewustzijn.

Wolf onderscheidt de volgende vormen van voortbestaan:

  1. reïncarnatie,
  2. metamorfose of gedaanteverandering van de voortlevende ziel (Daarvan is wellicht ook in zekere mate sprake bij reïncarnatie, de reïncarnerende ziel een andere persoon wordt, die soms herinneringen kan hebben aan zijn vorige leven en persoonlijkheid. Een mens zou dan een ‘samengestelde natuur’ hebben, zie H. Groot, Verborgen wijsheid uit de Oepanishaden)
  3. persoonlijke, bewust-individuele onsterfelijkheid (dit kan echter ook samengaan met reïncarnatie als een reïncarnerende ziel zijn bestaan voortzet in een cyclus van wedergeboorten.
  4. vereeuwiging of bovenpersoonlijke onsterfelijkheid (p 34).

 

Kenbaarheid voorbij de grenzen en categoriën van de normale ervaring

Wat betreft de kenbaarheid menen filosofen als Kant dat ervaringen niet verder reiken dan de grenzen van onze a priori ‘kenvormen’, die de waarnemingen structureren in categorieën van tijd, ruimte en causaliteit. Ervaringen kunnen niet voorbij deze grenzen en categorieën van ons kennen reiken, die aan ons bewustzijn zijn gesteld. Dat betekent dat mededelingen van ‘daarginds’ of ‘occulte verschijnselen en manifestaties’ ofwel zelfbedrog zijn, ofwel “slechts vertolkt kunnen worden in een begrippentaal, waarover wij als beperkte, eindige menselijke wezens niet beschikken” (p 24).

Regressietherapeut Michael Newton zegt in zijn onderzoek van reïncarnatieherinneringen onder hypnose dat beschrijvingen uiteraard worden vertaald in aardse termen en beelden en dus niet letterlijk genomen dienen te worden. Ons begrippenkader is altijd slechts een benadering van de werkelijkheid en varieert per begrippenkader. Mogelijk is de werkelijkheid bij een ‘direct schouwen’ te ervaren door vereniging met het object, zoals o.m. wordt beschreven in de Yoga soetra’s van Patanjali en bij mystici. Zie hierover mijn artikelen in nr. 64, 66 en 76.

“Te allen tijde en bij alle volkeren zijn er mensen geweest die over ervaringen van zgn. ‘supernomale’, ‘bovennatuurlijke’ aard hebben beschikt en die daarom zo moeilijk te betwijfelen zijn , omdat ze zo op elkaar lijken en telkens weer onafhankelijk van elkaar worden geconstateerd. Het gaat niet aan de echtheid en de betekenis van deze ervaringen bij voorbaat en in beginsel te loochenen, omdat ze niet passen in het kader van de kennistheorie. Al is het waar, dat ook deze kennis slechts benaderend kan worden genoemd, zou het kortzichtig zijn ze daarom als volsterkt waardeloos te beschouwen… Het blijkt thans steeds meer, dat het oude en alom verbreide geloof aan een persoonlijk voortbestaan na de dood niet van alle grond is ontbloot, zoals de rationalisten en materialisten denken” (p 25).

Met enig voorbehoud zijn Wolf en andere filosofen geneigd de hypothese van een bewust persoonlijk voortbestaan en een andere dan normaal-menselijke kennis in beginsel te aanvaarden als werkhypothese, zolang er geen betere verklaring voor zgn. supernormale verschijnselen kan worden gegeven. “Wie in deze verschijnselen… een reden ziet… ze te loochenen of te vonnissen als louter subjectieve hallucinaties… die maakt zich ongetwijfeld schuldig aan een onwetenschappelijk a-priorisme en dogmatisme” (p 26).

Zo maakt Wolf in niet mis te verstane bewoordingen duidelijk dat ‘alles is te onderzoeken’, zoals de titel luidde van mijn bespreking van de biografie van Scheffer Alles doet mee aan de werkelijkheid. Wolf sluit ‘bold conjectures’, stoutmoedige hypothesen niet bij voorbaat uit, in termen van wetenschapsfilosoof Karl Popper, Conjectures and Refutations.

In de volgende delen volgen eerst de niet-westerse, vooral Indiase visies en daarna de Griekse en West-Europese visies op reïncarnatie en postmortaal voortbestaan, die ondanks een grote variatie vaak een opmerkelijke overeenstemming vertonen. Intussen hebben wetenschappers ook niet stil gezeten, hoewel er slechts een klein aantal onderzoekers zijn die grondig onderzoek hebben gedaan naar postmortaal voortbestaan.

Onderzoeksresultaten worden samengevat door Edward Kelly in Irreducible Mind: Toward a Psychology of the 21th Century en door Michiel Hegener in Leven op herhaling: Bewijzen voor reïncarnatie. Beide boeken geven duidelijkere aanknopingspunten dan de meer speculatieve gedachten van filosofen. Zij refereren echter ook vaak naar overgedragen ervaringen. In hun begrippenkader proberen ze deze te verklaren en niet ontkennen of voor onmogelijk houden, zoals tegenwoordig veelal gebeurt vanuit het dominante materialistische paradigma, dat historisch gezien en in het licht der eeuwigheid meer uitzondering is dan regel.

Dit wil niet zeggen dat het juist is wat mensen door de eeuwen heen hebben gedacht. Wel dat het serieus genomen mag worden en uitgangspunten en hypothesen kan bieden voor verder onderzoek. Bijv. als een metafysisch researchprogramma in de zin van Popper, die ook het Darwinisme als zodanig beschouwt in zijn autobiografie met de toepasselijke titel Unended Quest.

 

Noten

  1. Zie o.m. Michiel Hegener, Leven op herhaling en de diverse boeken en artikelen hierover van Wim Couwenberg en Hugo Verbrugh. Ook klassieke werken, zoals Sociology of Religion van Max Weber, The Elementary Forms of the Religious Life van Emile Durkheim (p 256) en Magic, Science and Religion van Bronislaw Malinowski (p 215) en From Primitives to Zen: A Thematic Sourcebook of the History of Religions door Mircea Eliade vermelden de wereldwijde verspreiding van dergelijke opvattingen in Azië, Europa, Australië, Oceanië en onder onder de Noord-amerikaanse indianen (zie bijv. ‘Pre-existence and Incarnation omong North American Indians’, ontleend aan Ake Hultkranz, Conceptions of the Soul among North American Indians, in Eliade, p 187 e.v. en hfst IV Death, Afterlife, Eschatology, p 321-419).