Wat zeggen filosofen over postmortaal voortbestaan? Over Herman Wolf, Onsterfelijkheid als wijsgerig probleem
Deel 2 Niet-westerse, vooral Indiase visies over reïncarnatie en postmortaal voortbestaan

Civis Mundi Digitaal #84

door Piet Ransijn

 

De vraag naar een persoonlijk voortbestaan heeft mensen sinds oude tijden beziggehouden.

In dit deel volgen de oudste visies van niet-westerse volken en de meer uitgewerkte hindoeïstische en boeddhistische visies van reïncarnatie, die ook in het westen een toenemende invloed hebben gehad sinds ze hier bekendheid kregen en voorchristelijke en vroeg christelijke visies weer hebben verlevendigd.

 

Opvattingen van ‘primitieve’ volkeren, oude Grieken, Egyptenaren en Chinezen

Bij vele grote filosofen in het Oosten en Westen vindt Wolf ondersteuning voor zijn werkhypothese van een persoonlijk voortbestaan en ook in het gegeven dat “de vraag of onze bewuste persoonlijkheid na de dood blijft leven door bijna alle mensenrassen bevestigend is beantwoord… Sceptische of agnostische volkeren schijnen wat dit geloof betreft bijna geheel onbekend te zijn… Het geloof dat de dood niet noodzakelijk is, is zeer verspreid. De mensen zijn volgens deze opvatting van nature onsterfelijk… Alleen de lichamen sterven” (p 26-27).

Verder is de zgn. ‘twee-zielenleer’ wijd verbreid. Enerzijds is er een ‘dodenziel’ van een gestorvene, een ‘schimachtig, krachteloos wezen’, een tot schim geworden lichaamsvorm of evenbeeld van het lichaam, waarvan deze dodenziel nog niet geheel bevrijd is en daardoor kan ‘rondspoken’. Anderzijds is er naast deze dodenziel een ‘levensziel’, die niet gebonden is aan het lichaam en naar elders gaat. Homerus noemt dit de ‘thumos’. De dodenziel is de psyche, die naar het dodenrijk, de Hades, gaat en kan soms verschijnen als een soort schim van de overledene.

 

De ziel als schimachtig wezen dat op het lichaam lijkt

 

Bij zgn. ‘primitieve’ volkeren treft Wolf een vergelijkbaar onderscheid aan. Dit wordt o.m. bevestigd door de antropoloog Bronislaw Malinowski in ‘Baloma: The Spirits of the Dead in the Trobraind Islands’ in Magic, Science and Religion  (p 149-274) [1]. Dergelijke onderscheidingen vinden we ook bij de Egyptenaren, de Romeinen en de Chinezen, die een nog aardgebonden of lichaamsgebonden (fijn)stoffelijke Jing-ziel onderscheiden van de onstoffelijke, hemelse Jang-ziel. “Zolang deze samen zijn, leeft de mens. Bij de dood worden beide zielen gescheiden en gaan ze elk hun weg. De onstoffelijke ziel stijgt ten hemel, de andere blijft bij het dode lichaam” (p 32-33). De levensgeest zet zijn bestaan elders voort. De dodenziel of geest lijkt een tijdelijke schim van het overleden lichaam te zijn, die soms wordt waargenomen.

Bij natuurvolkeren is er vaak spake van “communicatie met de bovennatuurlijke wereld” van goden en geesten door middel van “ongewone psychische toestanden” zoals trance, mediumschap en buitenzintuiglijke waarneming. “Deze vormen van gedrag, die worden verondersteld te zijn gebaseeerd op aangeboren menselijke vermogens, worden cultureel vormgegeven in specifieke vorm”, bijv. bij shamanen, Griekse orakels, Joodse profeten en andere ‘religieuze specialisten’ (Edward Norbeck, Religion in Primitive Society, ‘Unusual Psychological States’, p 84-85. Zie ook Mircea Eliade From Primitives tot Zen; A thematic sourcebook of the history of religions, V Specialists of the sacred: From medicine men tot mystics and founders of religions).

Volgens de oude Indiërs en de Egyptenaren en in de Joodse Kaballa zouden er meer dan twee zielen zijn, aldus H. Groot in Verborgen wijsheid uit de Oepanishaden, hfst IV ‘De samengestelde natuur van de mens en het mysterie van de dood’ (p 119-162). Door C.I. Dessaur en anderen wordt dit bevestigd in De droom der rede: Het mensbeeld in de sociale wetenschappen. Daar gaat zij in op de ‘verschraling van het mensbeeld’ van een achtvoudig beeld bij de oude Indiërs tot slechts een stoffelijk lichaam in het moderne materialisme. De werkelijkheid is complexer dan het lijkt [1].

 

 

De geboorte van Lao Tse, de belangrijkste Taoïstische wijze

https://historiek.net/taoisme-kenmerken-filosofie/80208/

 

De dood het taoïsme

Volgens het Chinese taoïsme leeft de ziel voort in het Tao, de oergrond van alles. “Wie voortduurt in Tao, duikt zonder gevaar in de diepte… Wie zijn licht neemt en het terugdraait naar de helderheid, hem zal nooit iets ellendigs overkomen,” (Lau Tse, Tao Tse Tsjing, 16, in Knut Wolf, De dood in het doaïsme, in Tiemersma, p 101, 103). “Wat wij ten einde zien komen is slechts het brandhout. Het vuur blijft branden. We zien het niet ophouden… Wees tevreden, ga uw eigen weg en vergeet het veranderen. Dan kunt u binnengaan in de mysterieuze eenheid van de hemel” (Tswang Tse, p 105, 111). In het taoïsme wordt over metamofose of gedaanteverwisseling gesproken, niet over reïncarnatie. De dichter Su Shi schrijft over deze gedaanteverandering:

“Hoe vaak nog zal dit zich vernieuwen, dat avond duistert, ochtend blauwt

Ik heb al lang mijn leven aan de grote leegte toevertrouwd…

De wolken wit: zo gelijk aan de mens die naar de wolken kijkt.”

Zoals Zhuang Zi uit de droom ontwaakt dat hij een vlinder was, die niet wist wie hij was, en zich dan afvraagt of hij Zhuang Zi is die droomde dat hij een vlinder was, of een vlinder was die droomde dat hij Zhuang Zi was, zo schrijft de Japanse dichteres Ono-no Komachi over ons vluchtige, ongrijpbare bestaan: “Ons leven, droom of werkelijkheid? Zonder te weten wat realteit is of droom ben ik en ben dan weer niet.” (p 109, 111).

Volgens de Oosterse filosofie heeft het ik geen blijvend karakter, maar blijft het wezenlijke waarvan wij deel uitmaken bestaan. Het fundamentele bewustzijn dat in India Atman en Brahman wordt genoemd, wordt als een wezenlijker aspect beschouwd dan de in het lichaam gelokaliseerde aspecten van de ziel, die het lichaam bij de dood verlaten en soms waargenomen kunnen worden, zoals bij uiteenlopende volkeren wordt vermeld [1].

 

 

‘Het Chinese karakter voor ‘onsterfelijk’ is samengesteld uit de twee karakters voor ‘mens’ en voor ‘berg’

Han de Wit, in Tiemersma, De vele gezichten van de dood, p 106. https://www.bakenvanlicht.nl/taoisme

 

Reïncarnatie, ‘zielsverhuizing’ of wedergeboorte in de Veda’s en Oepanishaden

Bij reïncarnatie wordt verondersteld dat mensen en mogelijk ook dieren en planten een ziel hebben, die onafhankelijk van het lichaam kan (voort)bestaan en van het ene wezen in een ander wezen kan overgaan, en met name in een nieuw lichaam. “Planten hebben, zo menen velen, een stem die slechts de dichters kunnen verstaan” (p 36). “Bij zeer vele volkeren gelooft men, dat in het kind de ziel van een voorvader terugkeert” (p 37) [1].

De oudste bronnen over reïncarnatie zijn de Indiase Veda’s, vooral de jongere Oepanishaden. “Het lichaam sterft als het door het leven wordt verlaten, maar het leven zelf sterft niet” (p. 40, Chandogya Oepanishad). Want na de dood volgt een nieuwe geboorte. De leer van de wedergeboorte wordt hier voor het eerst in verband gebracht met goede en slechte daden, met ‘karma’ volgens de karma- en reïncarnatieleer. “Al naarmate iemand handelt, zo wordt hij geboren: wie goeds deed, wordt als goed geboren, wie kwaads deed als booswicht; heilig wordt hij door heilig werk… De mens is niets dan begeerte, al naar zijn begeerte is zijn inzicht, al naar zijn inzicht doet hij het werk (karma), al naar hij zijn werk doet, vergaat het hem” (p 44). Reeds in de oudste Rigveda “vinden we deze opvatting: inzicht en werk (karma) bepalen de aard van de wedergeboorte” (p 41). Verlichting, bevrijding of verlossing is de vereniging van Atman (de ziel) met Brahman (het Al, het Ene, de bestaansgrond). De ziel of Atman is daarvan een individuele reflectie is, die door bewustwording en inzicht zich weer de eenheid met Brahman realiseert, zijn essentie.

De Katha-Oepanishad (2.18,19) schrijft hierover: “De wijze [het Zelf, Atman] woedt niet geboren en sterft niet; Hij komt nergens vandaan en is niet iemand geworden; ongeboren, dezelfde blijvend, eeuwig, oorspronkelijk, wordt Hij niet gedood wanneer het lichaam wordt gedood” (Tiemersma, De vele gezichten van de dood, p 52). Zo zijn er veel meer teksten, die een onderscheid maken tussen het absolute (bewust)zijn en het veranderlijke en vergankelijke ik en de verschijnselenwereld. Bijv. de Bhagavad Gita, II-18-30: “De bewoner van het lichaam is eeuwig en onvergankelijk, oneindig.” Wolf gaat er verder op in in zijn boek over oosterse filosofie [2]. In de Rigveda vinden we ook de notie van onsterfelijkheid, zoals in de volgende hymne (9e mandala, 113, 7-11):

“Plaats mij in de onvergankelijke wereld, waar het hemels licht is gevestigd in altijd durende luister… Waar de geheime kamer van de hemel is… Maak mij onsterfelijk… in de hoogste, binnenste hemel waar stralende werelden vervuld zijn van licht… waar we worden gevoed met volledige vervulling… waar geluk, vreugde en blijdschap samenvloeien en wensen en verlangens worden vervuld” (Vertaald naar Ralph T.H. Griffith, The Hymns of the Rigveda, in Mircea Eliade, From Primitives tot Zen: A thematic sourcebook of the history of religions, p 279-80). De Veda’s kenmerken zich door levensbevestigende, positieve levensbeschouwing waarbij wensen niet ‘uitgeblust’ worden maar vervuld, terwijl de latere Oepanshaden en het boeddhisme meer beschouwend en filosofisch gericht zijn op Zelfrealisatie en het nirvana.

 

 

 

Wedergeboorte in het boeddhisme

Met uitzondering van onder meer het Tibetaanse boeddhisme, is er in het boeddhisme meestal geen ziel, ik, zelf of subject en geen substantie of object. Er zijn verschijnselen die door oorzaak en gevolg met elkaar zijn verbonden in een web van karma of kettingreactie van activiteiten. Wat reïncarneert is niet de ziel, maar een bundel met elkaar verbonden activiteiten of karma van een persoon, die gedreven worden door begeerten en wensen. Bij de bevrijding in het nirwana (letterlijk niet waaien, uitgewaaid, uitgewerkt) dooft de begeerte en daarmee de activiteit van het karma en eindigt het lijden, dat zijn oorzaak vindt in begeerte. “Zoals een vlam is uitgegaan en onzichtbaar is geworden.., terwijl het principe van vuur blijft bestaan, zo is de verl;oste in een toestand terecht gekomen die niet te vatten is in begrippen en voorstellingen van deze wereld… Daarom kan men alleen zeggen wat nirvana niet is: het is niet lijden, niet vergankelijk, niet beperkt, niet gemaakt, niet ontstaan” Ria Kloppenburg, in Tiemersma, p 65).

Er is een voortdurende stroom van ervaringen en verlangens, die na de dood als het ware in een ander lichaam wordt gekanaliseerd, waarin de stroom voortgaat tot deze een keer uitdooft als de werkzame wensen van het karma zijn uitgewerkt. De wensen en ervaringen in ons onderbewustzijn geven richting aan ons volgende bestaan. “Zijn karma (niet zijn ik) zal een kiem zoeken waaruit een wezen zal ontstaan.” De hoogste vorm van mens-wording is volgens Boeddha de monnik, die met liefdevolle genegenheid de ganse wereld omvat en doordringt, die vredig verlost alle dingen des levens met belangeloze aandacht beschouwt en die het Nirwana zal kunnen bereiken zonder na zijn dood weer het doornige pad van de wedergeboorte te moeten betreden” (Wolf, p 52).

 

 

 

Verschillen en overeenkomsten tussen de Veda’s en het boeddhisme

Beide geven een verklaring voor de onrechtvaardigheid en ongelijkheid van individuele levens en een loutering en verlossing. Het boeddhisme kent in het algemeen geen individuele ziel. “De mens is de som van bepaalde factoren… Na de dood wordt een nieuw geheel gevormd… waarbij van dezelfde ziel geen sprake kan zijn… De Veda beschouwt de dood als een nieuwe geboorte, waarin dezelfde ziel een nieuwe levensvorm aanneemt, gelijk de mens een nieuw kleed aantrekt als het oude versleten is” (p 53).

“Het karma, de wil tot leven, het begeren… schept nieuwe bestaansvormen… Elk bestaan heeft evenwel zijn wortels in een vorig [bestaan]… Het geheel van daden is de draad, die allen met allen verbindt… Karma betekent… de gevolgen van de daden in een vorig bestaan. [Ook] het christendom zegt: Wat de mens zaait, zal hij oogsten” (p 53-54). De wedergeboorte is een andere belichaming van morele daden en eigenschappen. In de Veda’s is er een ziel die meeverhuist. Bij het boeddhisme wordt “de ene lamp aan een andere aangestoken en het licht van de lamp houdt aan, aldus volgt er op de wedergeboorte een andere… In de tweede lamp brandt niet dezelfde vlam als in de eerste” (p 55).

“Volgens de legende moet Boeddha zelf zijn verschillende reïncarnaties… als een kosmisch visioen hebben geschouwd. (Dit is niet in overeenstemming met de grondgedachten… Het Ik van Boeddha was dus blijkbaar geen fictie!)” (p 55). Nirwana kan tijdens het leven worden bereikt als bevrijding van lijden en wensen. Het wordt ‘grote vrede’ genoemd, ‘volkomen welzijn’, ‘zalige rust’, ‘absolute vrijheid’. “De ontwaakte en gelouterde wordt door Boeddha vergeleken met de onbepaalbare, onpeilbare, ondoorgrondelijke oceaan… De vraag naar het persoonlijk voortbestaan is hier bijkomstig en is dan niet relevant meer.”

“In Tibet, Japan en Birma wordt de [an-Atman] leer die aanneemt dat er geen ik is, als te ‘hard’ beschouwd… In Tibet bestaat de opvatting van de transmigratie van het Ik… Deze reïncarnaties schijnen soms in staat zich hun vorige levens te herinneren” (p 58-59). In zijn boek over oosterse filosofie gaat Wolf daar verder op in [2].

 

Slotbeschouwing, vragen en speculaties

Over wie of wat er nu precies reïncarneert, bestaan ook in het boeddhisme verschillende opvattingen. Het is niet het ‘ik’, maar wel ‘zijn’ daden, wensen en herinneringen die volgens de filosofie van de Oepanishaden opgeslagen zijn in de  ‘storehouse of impressions’, als het ware een soort spirituele ‘harde schijf’ die in een andere computer kan worden verplaatst. In het hindoeïsme is er een soort ‘wezenskern’ of (zelf)bewustzijn, dat in het boeddhisme vluchtiger is, omdat er geen ik en ook geen Zelf is. Zie P.T. Raju, Oosterse en westerse wijsbegeerte).

Als we onszelf beschouwen of gadeslaan, ervaren we een voortdurend veranderende stroom van indrukken, gedachten, gevoelens en verlangens die gedurende ons hele leven door eenzelfde zelf worden ervaren, dat zich daarvan bewust is zonder er restloos in op te gaan. Zelf als we slapen is het niet helemaal weg en kan het weer ontwaken in dromen of de waaktoestand. Sterven wordt vaak vergeleken met inslapen. Zo zou er na de dood een soort van ontwaken kunnen zijn, waarvan we ons moeilijk een voorstelling kunnen vormen. Mogelijk een ander soort droom- of waaktoestand met een ander soort bewustzijn, waarover we kunnen speculeren en filosoferen en (allegorische) beschrijvingen kunnen lezen in bijv, het Tibetaanse dodenboek. Wie zijn we eigenlijk in de droom? Waar (ver)blijven wij? Zijn we de dromer die ligt te dromen, of zijn we de vlinder of wie of wat dan ook, die wij in de droom menen te zijn?

Als we onszelf beschouwen of gadeslaan, ervaren we een voortdurend veranderende stroom van indrukken, gedachten, gevoelens en verlangens die gedurende ons hele leven door eenzelfde zelf worden ervaren, dat zich daarvan bewust is zonder er restloos in op te gaan. Zelf als we slapen is het niet helemaal weg en kan het weer ontwaken in dromen of de waaktoestand. Sterven wordt vaak vergeleken met inslapen. Zo zou er na de dood een soort van ontwaken kunnen zijn, waarvan we ons moeilijk een voorstelling kunnen vormen. Mogelijk een ander soort droom- of waaktoestand met een ander soort bewustzijn, waarover we kunnen speculeren en filosoferen en (allegorische) beschrijvingen kunnen lezen in bijv, het Tibetaanse dodenboek. (Zie Han de Wit, over het Tibetaanse boeddhisme in Tiemersma, p 82). Frederik van Eeden beschrijft in zijn boekje Over dromen hoe hij leerde zich in zijn dromen bewust te zijn van zijn droom-ik. Dit is echter een ander verhaal. Het postmortale onderzoek roept ook vragen op over de aard en ‘samenstelling’ van ons bewustzijn, die we hier niet kunnen beantwoorden.

 

 

https://verkenjegeest.com/de-drie-kwaliteiten-van-water-volgens-het-taoisme/

‘Water geeft leven aan alles zonder inspanning. Het stroomt naar de nederigste plaatsen, bijna gelijk aan Tao’, Lao Tse

Noten

  1. Twee soorten zielen bij diverse volkeren.
    Bij Bronislaw Malinowski in Baloma; The spirit of the Dead in the Trobriant Islands vinden we een onderscheid tussen de baloma en de kosi, resp. de ziel en een soort schaduw of schim ervan. De kosi wordt soms waargenomen als een soort geestverschijning, die kan ‘rondwaren’ in voormalige omgeving van de overledene, terwijl de ziel naar het dodenrijk op het eilandTuma gaat. De kosi lijkt in de baloma te kunnen overgaan na enige tijd en verschijnt soms kort na de dood. Het is niet duidelijk of het vormen van dezelfde ziel zijn of twee (soorten) zielen (p 168-69). In Phantasms of the Living hebben F.W.H. Myers e.a. vele verhalen van geestverschijningen verzameld. Dergelijke verschijnselen blijken niet alleen bij andere volken voor te komen. Myers heeft op grond van onderzoek van geestverschijningen opgemerkt dat deze niet identiek hoeven te zijn met de overleden ziel. Met andere woorden: het kunnen een soort afspiegelingen of schimmen zijn, beelden van de overledene, waarvan de energie nog niet is uitgedooft. Het is echter lastig enig vat te krijgen op dit subtiele schemergebied, waarover veel spookverhalen de ronde doen.
    Na een verblijf van enige tijd in de andere wereld kan de ziel weer reïncarneren (p 216 e.v). Voor de conceptie is volgens de Trobrianders een ziel nodig. Het is niet alleen een lichamelijk gebeuren. “Vandaar het geloof, in het bijzonder ook bij Australische stammen, dat de rol van de mens bij de voortplanting ontoereikend is om een levend wezen voort te brengen. De ‘ziel van het kind’ leeft al van te voren ergens op een andere plaats” schrijft ook Schebesta. “De meeste niet-christelijke volken nemen het bestaan van meer zielen aan – tot zeven toe! Wat het veelvuldigst voorkomt, is het geloof aan twee zielen: de ‘ziel van de schaduw’ en ‘de ziel van de adem’, Atman bij de Indiërs, spiritus bij de Romeinen, ‘spirit’, levenskracht, levensenergie (De oorsprong van de godsdienst, p 64). Hij was onder meer missionaris in Sumatra en vond ook daar een vergelijkbaar onderscheid bij het geïsoleerde volk van de Bataks in de tondi of levenskracht waarover een persoon beschikt en de begoe of vaak bedreigende geest(verschijning) (p 162).
    In de Afrikaanse visie “bestaat de mens ook uit een geest en een schaduw,” resp. de drager van de levensenergie en een meer persoonlijke verschijningsvorm ervan, die als een soort schimmen kunnen verschijnen, aldus Len Holdstock over Afrikaanse opvattingen over doden die voortleven. Als voorouders blijven zij verbonden met de gemeenschap in een continuüm van levenden en ‘levende doden’, die ergens tussen de wereld van de mensen en die van de goden verblijven. In het oude India werd dit gebied de pitriloka genoemd, de plaats van de (voor)vaderen, vanwaar ze weer kunnen reïncarneren. (Holdstock in Tiemersma, p 27).
    De Austalische aboriginals maken eveneens een onderscheid in twee zielen, de ‘ware ziel’, de birimbir of warro en de ‘schaduw ziel’ of mokoi, die eruit ziet als een soms vervormde schaduw van het lichaam of “vaag duplicaat ervan”. De warro ziel wordt naar de moederschoot geleid en weer herboren. (W, Lloyd Warner, ‘An Australian Conception of the Soul in Life and Death (Murngin)’ in Mircea Eliade, From Primitives to Zen: A Thematic Sourcebook of Religions, p 186). Deze visies van uiteenlopende volkeren bevestigen de bevindingen van Wolf.
  2. In zijn laatste boek De ziel van het Oosten en de geest van het Westen (1938) gaat Wolf onder meer in op het Tibetaanse dodenboek Bardo Tödol, Het Egyptische Dodenboek en vergelijkbare Indiase visies. Het betreft de tussentoestand tussen twee levens, de toestand na de dood, waarin het leven als een soort van droom verder zou gaan in een ‘wens-lichaam’, een gedachte-vorm of astraallichaam (p 213). Zie o.m C.J. Bleeker, De overwinning op de dood: Naar Oud-egyptisch geloof; Het oord van stilte; Dood en eeuwigheid naar Oud-egyptisch geloofsbesef; W.H.C. Ternhaeff, Het astraallichaam, Beknopte handleiding der psychical research, deel 1; H Gerding en H van Dongen, Het voertuig van de ziel: Het fijnstoffelijk lichaam; Beleving, geschiedenis, onderzoek. Han de Wit schrijft ook een hoofdstuk over ‘Dood en wedergeboorte in het Tibetaans boeddhisme, in Tiemersma, De vele gezichten van de dood. Het boek Leven op herhaling van Michiel Hegener bevat een hoofdstuk over Tibetaanse tulku’s, dat zijn heiligen of leraren, die zich vaak vroege levens herinneren.
    Zie verder Malinowski en Schebesta [noot 1] en G. van de Leeuw, Inleiding tot de godsdienstgeschiedenis, ‘De menselijke ziel’, p 115 e.v. en De magie der archaïsche volkeren; Beknopte handleiding der psychical research deel 3 van W H C Tenhaeff, die met Herman Wolf bevriend was.