Civis Mundi Digitaal #84
Drie jaar na het referendum inzake de Brexit en nu aan de vooravond van de Europese verkiezingen toont Europa nog altijd het beeld van een fors scepticisme in het bijzonder bij de minst begunstigde sociale categorieën. Het kwaad is oud en zit diep. Bij alle raadplegingen en referenda in de laatste 25 jaar hebben de volksklassen systematisch hun oneens-zijn uitgesproken met de Europese constructie zoals die hun voorgesteld werd, terwijl de rijkste en meest begunstigde sociale categorieën haar steunden. Bij het referendum over het Verdrag van Maastricht in 1992 stemde 60 procent van de kiezers met een laag inkomen, weinig of geen familiegoed en weinig gediplomeerd tegen dit verdrag, terwijl 40 procent van de sociaal meest begunstigde categorieën voor stemden. Het verdrag werd met 51 procent van de stemmen aangenomen. Een herhaling bij het verdrag betreffende een Europese grondwet in 2005 leverde deze keer slechts 20 procent ja-stemmers bij de hoogste sociale klassen op, bij de laagste sociale klassen scoorde « nee » bij 80 procent met als resultaat dat dit voorgestelde verdrag met 55 procent werd verworpen. Hetzelfde beeld bij het referendum betreffende de Brexit: 30 procent van de hoogste sociale klassen stemde enthousiast voor het behoud van Engeland binnen Europa, terwijl 70 procent van de laagste sociale klassen het verlaten van Europa prefereerde.
De econoom Thomas Piketty verklaart deze stemmingen met steeds dezelfde klassentegenstellingen voor Europa, terwijl deze sinds lange tijd niet meer bepaald worden door de klassieke klassenstrijd met de drie sociale tegenstellingen (diploma, inkomen, familiebezit). Sinds de jaren 1970 – 1980 vinden we volgens onderzoek, de hoogst opgeleiden in Frankrijk en Duitsland bij de linkse politieke partijen, terwijl de mensen met de hoogste inkomens en het meeste familiebezit over het algemeen de rechtse politieke partijen steunen. Bij de Europese stemmingen in 1992, 2005 en 2016 hebben de intellectuele en economische elites van beide kampen zich hervonden om de Europese Unie zoals deze bestaat, te steunen, terwijl de lagere sociale categorieën van links en rechts niets van deze Europese Unie moeten hebben. De meest begunstigde klassen hebben voor deze situatie de volgende uitleg: de volksklassen zouden nationalistisch en xenofoob zijn. Graag vergeten wordt daarbij dat de xenofobie van het volk niet natuurlijker is dan die van de élites. Er bestaat een heel wat eenvoudiger verklaring: de Europese Unie zoals die in de laatste decennia vorm heeft gekregen, steunt op de algemeen geworden concurrentie tussen gebieden, op fiscale en sociale dumping ten gunste van de meest mobiele economische hoofrolspelers en functioneert feitelijk ten voordele van de meest begunstigde sociale categorieën. Zo lang de Europese Unie geen symbolische en sterke maatregelen treft om de ongelijkheden terug te dringen door bijvoorbeeld een gemeenschappelijke belasting op te brengen door de meest rijken die een verlaging van de belasting van de meest armen mogelijk maakt, zal deze Europa splijtende situatie voortbestaan.
Deze tegenstelling van visies op Europa is niet nieuw. De meest door het economisch liberalisme doordrongen visie is die van de econoom Hayek die een puur commercieel Europa wenste gebaseerd op de principes van concurrentie, vrijheid van handelsverkeer en monetaire stabiliteit. Het Europa van nu is doordrenkt van Hayeks visie. De Europese vlag wordt vandaag de dag gebruikt door personen die zich ervan bedienen om Europa hun klassen-politiek op te leggen. Maar dat hoeft evenwel geen fataliteit te zijn. Europa zou ook anders en solidair georganiseerd kunnen worden zoals al in begin jaren 1940 tijdens een Engels-Franse bijeenkomst over mogelijke Europese samenwerking na de tweede wereldoorlog, door de wetenschappers Barbara Wooton, Beveridge en Robbins voorgesteld werd. Politici en Europese kiezers moeten zich bij deze Europese verkiezingen daarvan bewust zijn!