Wetenschap als wereldbeschouwing en handelskapitaal

Civis Mundi Digitaal #84

door Piet Ransijn

Reactie op:
Mathieu Wagemans, Wetenschap als beschermer van illusies in beleid en rechtspraak. Een pleidooi voor vernieuwing van de wetenschap. Civis Mundi Digitaal, 82.
Maarten Rutgers, Wetenschappelijk onderzoek in de mangel. Civis Mundi Digitaal, 82.

Johannes Vermeer, De astronoom.

Wetenschap draagt bij tot het ontdekken en beheersen van de wereld. Nederland was daar druk mee bezig in de Gouden Eeuw

 

In het nr 82 verschenen twee artikelen over wetenschap tegelijk met die van mij over Feyerabend. Namelijk een gedegen stuk van Maarten Rutgers over de manco’s van ‘wetenschap in de mangel’ en een onderbouwd pleidooi van Mathieu Wagemans voor vernieuwing van de wetenschap, die hij kenschetst als ‘behoeder van illusies in beleid en rechtsspraak’. ‘Behartiger van belangen in industrie en politiek’ zou ook een toepasselijke kenschets kunnen zijn, zoals duidelijker wordt in mijn reactie. Wetenschap lijkt meer onder invloed van (financiering door) de industrie en economisch beleid te staan met de daarmee geopaard gaande belangenverstrengeling dan  van rechtspraak en politiek beleid, dat ondergeschikt lijkt aan economisch beleid. Het lijkt er soms op dat de economie de vroegere positie van de theologie heeft ingenomen met geld als de nieuwe godheid. Zie mijn bespreking van God, geest, geld van Peter Sloterdijk en Thomas Macho in nr 34. De artikelen van Wagemans en Rutgers sluiten aan bij mijn artikelen over wetenschap, met name de serie over wetenschapsfilosofie, waar Rutgers naar verwijst.

 

Wetenschap, welvaart en vooruitgang

Zoals ook Wagemans beschrijft heeft de wetenschap onmiskenbaar bijgedragen tot de oplossing van maatschappelijke problemen en bijgedragen tot een grotere beheersing van natuurkrachten, bevrijding van bijgeloof en dogma’s, toenemende welvaart en vooruitgang, enzovoort. De Canadese psycholoog Steven Pinker werpt zich op als verdediger en pleitbezorger in zijn boek Verlichting nu – een pleidooi voor rede, wetenschap, humanisme en vooruitgang . Daarmee begin ik deel 1 van mijn serie. Maarten Rutgers schrijft: “In deze stukken staat wetenschap als zodanig niet ter discussie. Er wordt van uit gegaan dat de lezer weet wat wetenschap is. Hier kan overigens met recht aan getwijfeld worden.” De demarcatie van wat wetenschap precies is, lijkt niet altijd even duidelijk, blijkt uit mijn artikelen. Genoemde twijfel geldt ook voor de wetenschappelijke verworvenheden. Wagemans gaat wel in op discutabele kenmerken van de ‘wetenschap als zodanig’, die volgens Rutgers worden gemangeld.

 

Problematische kanten: wetenschap als ideologie en wereldbeschouwing

In dit artikel volgt eerst een algemene kenschets van problematische ontwikkelingen in de wetenschap in een breder sociologisch kader dat aansluit bij genoemde artikelen. Vervolgens worden daar twee tendensen uitgelicht en toegelicht: wetenschapsfinanciering en belalangenverstrengeling en de ontwikkeling van een wetenschappelijke wereldbeschouwing en ideologie, die “alles vanuit de wetenschap wil verklaren en beheersen”. Door Van Peursen wordt dit ‘scientisme genoemd in De opbouw van de wetenschap (p 102). Deze tendens begon al bij de Grieken en werd bij het moderne denken van Descartes en de Verlichting weer opgepakt, toen dit zijn eigen domein veroverde naast het christelijk geloof. De wetenschappelijke wereldbeschouwing gaat verder gaat dan het beperkte karakteristieke domein van de wetenschap als voorlopig onderzoek van rivaliserende hypothesen en theorieën en dreigt andere vormen van kennis te verdringen. Dit gaat verder dan de essentie van de wetenschap als kritische toetsing van voorlopige hypothesen. Wetenschappelijke kennis wordt vaak gebruikt als een nieuw soort geloofswaarheid of dogma, zonder het voorlopige karakter van wetenschappelijke kennis en de vaak slechts gedeeltelijke toetsing van hypothesen in ogenschouw te nemen.

Zoals Rutgers te kennen geeft is het niet altijd duidelijk wat wetenschap eigenlijk is. Daarover verschillen wetenschapsfilosofen ook enigszins van visie. Er is echter ook enige eenstemmigheid wat betreft het pluriforme, ondogmatische, voorlopige en onvoltooide karakter van de wetenschap. Hoewel er dogmatische en conformerende tendensen zijn in ‘de normale wetenschap’ in de zin van Thomas Kuhn. Zie o.m. Karl Popper ‘Normal science and Its Dangers’ in Lakatos en Musgrave, Criticism and the Growth of Knowledge, een symposium van toonaangevende wetenschapsfilosofen. Deze afbakening en relativering van de wetenschap hangt samen met het de onderlinge relatie, functies en betekenis en het domein van wetenschap, filosofie, religie, levensbeschouwing en ideologie, die door de wetenschap slechts gedeeltelijk overgenomen kunnen worden, ondanks de moderne tendensen hiertoe. Het wereldbeschouwelijke karakter van de wetenschap sluit meer aan bij het stuk van Wagemans, dat breder van opzet is; de wetenschapsfinanciering komt bij Rutgers aan de orde.

 

 

Wetenschapsfinanciering en belangenverstrengeling

Uit het zestal thema’s dat Rutgers aan de orde stelt, nl. ”‘rammelende’ studies, integriteit, vrijheid van wetenschappelijk onderzoek, gelijke toegang tot de resultaten van onderzoek, publicatiedruk en de beoordeling door vakbroeders, ‘peer review’,” komt in deze reactie vooral de toenemende financiering door de industrie aan bod. Daarmee gepaard gaat een toenemende belangenverstrengeling en verafhankelijking van de wetenschap(pers) volgens het motto ‘wie betaalt die bepaalt’ of ‘wiens brood men eet, diens woord men spreekt’. Geld en macht lijken cruciale factoren, hoewel ideeën, idealen en ideologieën niet onderschat mogen worden.

Rutgers e.a. spreken van ‘commodificatie’ van de wetenschap als handelswaar en als productiefactor ten dienste van de productie van koopwaar in onze consumptiemaatschappij. Deze verafhankelijking en verstrengeling kan de integriteit en onafhankekijhheid van wetenschappers onder druk zetten. Het belemmert de vrijheid van denken en wetenschapsbeoefening en bevordert wetenschap die geld oplevert. Rutgers gaat verder in op de vaak rammelende kwaliteit van studies en het belang van gelijke toegankelijkheid van wetenschap als ‘common good’. De belangenverstrengeling doet daar ook geen goed aan. Bedrijven en instellingen zijn geneigd onderzoeksresultaten achter te houden voor de concurrentie, en ook om hun beïnvloeding te verdoezelen en onwelgevallige onderzoeksresultaten niet te publiceren.

 

Conformerende tendensen tot dogmatisme en progressieve tendensen

De publicatiedruk en de beoordeling door vakbroeders door ‘peer review’ en citatiescores, die Rutgers beschrijft, bevorderen een tendens tot conformisme, ‘groupthink’ en dogmatisme. Volgens Popper, Kuhn en Feyerabend in bovengenoemd symposium en andere werken zijn dergelijke tendensen inherent in de ‘normale wetenschap’ à la Kuhn waarbij en de ‘gebaande wegen’ van het dominante paradigma worden versterkt en men geneigd is om ‘disruptieve tendensen’, anomalieën en rivaliserende paradigma’s de kop in te drukken, die een bedreiging zijn voor het heersende geloof en de meest algemeen geaccepteerde dogma’s in de wetenschappelijke gemeenschap. In de wetenschap zien we een voortdurend proces van conformerende, rivaliserende en progressieve, disruptieve tendensen, waarbij wetenschap vooral mensenwerk is en geen goddelijke openbaring die voor eens en altijd vaststaat, maar voortdurend in ontwikkeling is als ‘een web dat uit gissingen en hypothesen wordt geweven’, volgens Popper en Xenophanus.

 

  

 

Problemen van wetenschapstoepassing: vervuiling, ethische kwesties, enz.

Na de verworvenheden van de wetenschap gaat Mathieu Wagemans in op problematische kanten en stelt hij veranderingen en vernieuwingen voor. Zijn constructivistisch perspectief staat hier niet ter discussie omdat het mijn artikelen aanvult, die meer vanuit wetenschapsfilosofische en sociologische invalshoek zijn geschreven. In grote lijnen geef ik eerdere gezichtspunten nogmaals weer. Het probleemoplossend vermogen van de wetenschap stelt ons ook voor nieuwe problemen, allereerst wetenschappelijke problemen.

Nieuwe kennis geeft slechts stukjes van een legpuzzel waarvan wij nog maar weinig weten en roept nieuwe vragen en problemen op, die de wetenschap een dynamisch in plaats van dogmatisch karakter geven. Daarnaast zijn er problemen wat betreft de toepassingen van de wetenschap, die enerzijds leiden tot natuurbeheersing, welvaart en vooruitgang, maar anderszijds “roepen deze ontwikkelingen ook problemen op.” Wetenschap kan progressief en destructief worden gebruikt, met als afschrikwekkend voorbeeld de atoombom en wapenindustrie, die een motor vormde voor de wetenschap en techniek.

Volgens socioloog Wilterdink (Samenlevingen, 6edruk, p 162-66, 5.4 ‘Technologie en wetenschap’) brengen de problemen van wetenschapstoepassing de volgende bedreigingen met zich mee: “vervuiling, steeds vernietigender wapens, morele kwesties bij genetische manipulatie… In algemene termen gaat groei van wetenschappelijke kennis gepaard met toenemende problemen in de beheersing, de verwerking en de toepassing van die kennis.”

 

Bureaucratisering, specialisering en de keerzijde van modernisering

Verder noemt Wilterdink de “bureaucratisering en centralisering van wetenschappelijk onderzoek… door functionarissen die deel uitmaken van bureaucratische organisaties..., vergaande specialisering en het feit dat steeds meer onderzoek gefinancierd wordt ten behoeve van economische en militaire doelen en organisaties” (p 163).

De modernisering en de daarmee gepaard gaande “arbeidsdeling, industrialisering… zijn van meet af aan verschillend geïnterpreteerd. Sommige sociologen hebben ze vooral als vooruitgang opgevat, in wetenschappelijke kennis en technisch kunnen, toenemende rationaliteit van organisatie en besluitvorming, stijgende welvaart, meer vrije tijd. Vanaf de aanvang van de sociologie hebben er ook steeds tegengeluiden geklonken. Karl Marx wees op de uitbuiting… en de vervreemding… Max Weber waarschuwde tegen de bureaucratisering. Ferdinand Tönnies beschreef hoe traditionele boerengemeenschappen werden ontbonden… Emile Durkheim uitte zijn vrees voor ‘anomie’ – letterlijk: normloosheid” (p 79). Verder noemt Wilterdink in economisch opzicht de ongelijke kansen op de arbeidsmarkt, baanonzekerheid, werkloosheid en scherpe ongelijkheid in de wereldsamenleving, milieuproblemen en de onbeheersbaarheid van deze problemen. Zo zijn talloze kritische kanttekeningen bij de moderne wetenschap en de moderniteit te noemen.

 

Overstelpende informatie en desoriëntatie

“Het informatieaanbod is overstelpend groot geworden, veel groter dan enig individu ook maar bij benadering kan verwerken… Betekent de toename van wetenschappelijke en technologische kennis nu ook dat individuen meer weten over hun leefomgeving? Dat is niet zonder meer het geval.” De meeste informatie lijkt een triviale en onbenullige sensatie te geven en houdt ons bezig met elkaars bezigheden. Door de moderne digitale media houden mensen zich zo een groot deel van de dag bezig met contacten via hun smartphone. “Door hun nadruk op amusement en sensatie zouden media als televisie en populaire bladen mensen juist kunnen afhouden van systematische knnnisvorming… Al deze processen… kunnen ertoe leiden dat kennisverwerving en kennisoverdracht bronnen van desoriëntatie worden. Men raakt in het doolhof van het kennisaanbod het spoor bijster,” aldus Wilterdink (p 165).

 

Wetenschap als wereldbeschouwing

De wetenschappelijke wereldbeschouwing lijkt de plaats van religies en ideologieën te hebben ingenomen of wordt gecombineerd met een politieke ideologie, die met de wetenschap wordt gelegitimeerd, selectief wordt onderbouwd of wordt overgoten met een intellectueel sausje van wetenschappelijk aandoend jargon, dat tegemoet lijkt te komen aan de vigerende wetenschappelijke wereldbeschouwing, waarin de wetenschap het bepalende cognitieve kader vormt waaruit men het voor alsnog onverklaarbare wil verklaren. Hierbij wordt voorbijgegaan aan het karakter van de wetenschap als een onaf en onvoltooid, voorlopig gegeven, dat niet kan gelden als dogmatische waarheid, en aan de essentie van de wetenschap als het toetsing en verwerping van hypothesen en theorieën in een ontwikkelingsproces van groeiende, maar ook vaak weer deels achterhaalde kennis, die wordt vervangen en uitgebreid door meer geavanceerde theorieën en hypothesen met beter getoetste verklaringen. Volgens wetenschapshistoricus Floris Cohen in zijn boek Het knagende weten  over het spanningsveld tussen wetenschap en religie is de wetenschap bijvoorbeeld niet in staat een omvattend wereldbeeld te bieden. Zingeving en waarden zagen wij, zijn niet het doel en het domein van de wetenschap. Een reden waarom aanvulling van andere kennisbronnen nodig is. 

 

Wetenschap en waarden

Levens- en wereldbeschouwingen gaan meestal samen met bepaalde waarden, terwijl de wetenschap op zijn minst streeft naar objectiviteit, distantie en waardevrijheid in elk geval in de zin van onderscheid tussen feiten en waarden.Waarden komen vooral bij de toepassingen van de wetenschap om de hoek kijken en zijn het domein van de ethiek als onderdeel van filosofie en religie. Hoe zit dat bij de wetenschappelijke wereldbeschouwing? Zijn daar geen waarden?

Volgens Nietzsche, Weber en anderen kan de wetenschap ons geen doelen en waarden geven, “nadat zij heeft bewezen dat zij deze wel kan wegnemen en vernietigen”. Dat zou betekenen dat de wetenschappelijke wereldbeschouwing nihilistisch zou zijn in de zin van ‘de ontwaarding van hoogste waarden’ en het ontbreken van een hoger doel en diepere zin. Dit correspondeert met de ‘onttovering’, ontheiliging en ontgeestelijking van de wereld, die samengaat met het proces van rationalisatie, secularisatie, verwetenschappelijking en mechanisering van ons wereldbeeld, zoals dit door Max Weber e.a. indringend werd geschetst. Een wereld(bechouwing) waarin ‘God dood is’, de sacrale kosmische horizon werd weggeveegd en “wij dwalen door een eindeloos niets en alom de adem van het ledige voelen,” waarin de nacht ons overvalt en wij nieuwe spelen moeten bedenken om ons te vermaken en ons leven zin te geven, volgens het beroemde aforisme van Nietzsche over de dood van God in Fröhliche Wissenschaft nr 125.

Een andere tendens is het reductionisme van de wetenschappelijke wereldbeschouwing die geneigd is de wereld te reduceren tot wat de moderne wetenschap kan verklaren en wat buiten de gangbare paradigma’s valt af te wijzen als onwetenschappelijk, onmogelijk of denkbeeldig in plaats als mogelijk grensverleggend onderzoeksterrein. Ook dit punt is in eerdere artikelen naar voren gekomen.

 

Wetenschap en het antwoord op levensvragen

Gezien het objectieve, waardevrije karakter van de wetenschap kan de wetenschap niet goed antwoord geven op levensvragen, waarmee vaak een subjectieve keuze ois gemoeid volgens bepaalde waarden, wensen en voorkeuren. Zij kan hiertoe wel een bijdrage verlenen door kennis aan te reiken, die als een puzzelstukje kan dienen in een groter levensbeschouwelijk plaatje, waarin het leven een zin, doel en betekenis kan krijgen en verder gaat dan de puzzelstukjes die de wetenschap aanreikt. Vandaar het belang dat wetenschap zich verbindt met ethiek, filosofie en religie, met waarden, ideeën en idealen, zoals vanouds en in de Verlichtingstijd ook het geval is geweest toen wetenschap, verdraagzaamheid en vrijheid van denken en geloven bondgenoten waren.

 

Waardenvrijheid

Volgens Wagemans, Rutgers e.a. zijn er wel een aantal waarden bij de wetenschap, zoals objectiviteit, integriteit, eerlijkheid, distantie en betrokkenheid bij wetenschappelijke toepassingen. Waardevrijheid kan ook worden gezien als waarde. Deze waarden lijken wat mager om een wereldbeschouwing op te bouwen. Wetenschappers zijn echter niet waardevrij en hebben ook gevoelens en waarden.

Het neutrale, waardevrije karakter van de wetenschap neigt ertoe te conformeren met de heersende wereldbeschouwing, mits deze de wetenschapsbeoefening niet in de weg staat. Vroeger was dat het christendom, dat enerzijds de ontwikkeling bevorderd zou hebben, maar anders ook belemmerend zou hebben gewerkt, met name bij Galileï. Hoe dan ook, de meeste grote baanbrekende wetenschappers waren (vroeger) christen en conformeerden zich zonder veel problemen met het christendom. Tegenwoordig lijken de meesten te conformeren met de overheersende materialistische metafysica, die als wetenschappelijk wordt beschouwd, terwijl de wetenschap strikt genomen geen uitspraken doet over de uiteindelijke aard van de werkelijkheid, die het domein van de metafysica, filosofie en religie is en als ideëel of materieel beschouwd kan worden afhankelijk van de betreffende filosofie.

 

De ingeniositeit van de schepping die de wetenschap onthult, vervult ons met ontzag

www.kn.nl/component/k2/wetenschap-en-geloof-niet-onverzoenlijk

 

Wetenschap, filosofie en religie

De wetenschap hangt niet in de lucht, maar is ingebed in onze wereldbeschouwing, zoals wetenschapsfilosofen als Kuhn hebben laten zien. Zij gaat vaak uit van metafysische veronderstellingen, postulaten of imponderabilia en evidenties. De wetenschap staat niet los van de filosofie waaruit zij is voortgekomen, die weer is voortgekomen uit de religie. De boom van kennis vormt uiteindelijk een geheel met diverse takken en domeinen die elkaar aanvullen. De wetenschap dreigt de andere takken te overwoekeren en dikker en groter te worden dan de filosofische stam die haar draagt en komt zo alsnog in de lucht te hangen: het eindeloze niets waarover Nietzsche het had.

In een necrologie in de NRC van 31 maart van Floor Haak, voormalig secretaris van de Raad van Advies voor het Wetenschapsbeleid, concludeerde Haak dat de wetenschap zoekt naar de werkelijkheid, maar steeds als ze die denkt te vatten, ontsnapt deze aan haar greep. “Zo ging ik aan alles twijfelen… ik begon onzekerheden van mij af te schudden.” Dit komt overeen met het proces van onttovering en secularisatie, waarin oude dogma’s werden afgeschud. Haak schudde echter ook de wetenschappelijke dogma’s van zich af. Hij vond een bondgenoot en vriend in Prins Claus “die hem schreef dat hij zich zorgen maakte over de ambities van de biomedische wetenschap, die ‘maar doende is nieuwe dingen te ontdekken zonder zich af te vragen of de mensheid daar gelukkiger van wordt.’” Deze vraag, die ook Harari stelt in zijn bestseller Sapiens, A Brief History of Humankind, komt aan de orde in een ander artikel over dit boek.

Op zijn sterfbed zou Haak als “eigenwijze vrijdenker, die het vertikte om gedisciplineerd en volgzaam mee te denken met al die eenzijdig, vooral wetenschappelijk gevormde cartesianen”, hebben gezegd: “Je moet het mysterie niet oplossen. Je moet het aanvaarden.” Descartes was overigens een filosoof die ook ruimte liet voor religie, waartoe hij zijn toevlucht nam om zich uit de methodische twijfel te bevrijden en de waarneming en de werkelijheid van de wereld serieus te nemen (‘God bedriegt niet’). Haak geeft uiting een andere houding dan het nieuwe dogmatisme van de overwegend materialistische wetenschappelijke wereldbeschouwing van evoluerende materie waarin voor alsnog geen duidelijk doel en zin te vinden is.

 

https://godenenmensen.com/2014/11/05/simultaan-wetenschappelijk-denken-en-religieus-geloven

 

Kosmische visie

Gezien de genoemde beperkingen en onvolkomenheid van wetenschappelijke kennis, lijkt aanvulling nodig met filosofie en religie om het leven zin en betekenis te geven en daarmee ook de wetenschap zin en richting te geven, die samenhangt met waarden en doelen buiten het objectieve domein van de wetenschap. Subjectieve methoden van kennisverwerving en ontwikkeling van het bewustzijn, de intuïtie en creativiteit en inventiviteit is een onderdeel van deze aanvulling, inclusief het cognitieve kader daarvoor. Het sluit aan bij wat Toon van Eijk heeft voorgesteld wat betreft de complementering van het positivistische wetenschappelijke perspectief met een ‘transcendentalistisch paradigma’ van bewustzijnsontwikkeling.

Religie kan in deze context in ruime zin worden opgevat als een meer omvattende kosmische visie, die ons doen en laten in een kosmisch kader plaatst vanuit The Point of View of the Universe, met een term van de filosoof Henry Sidgwick overgenomen door Peter Singer in zijn gelijknamige boek. De definitie van religie van (godsdienst)socioloog Peter Berger luidt  “Religie is de menselijke houding ten opzichten van een heilige orde, die al het zijn insluit – menselijk en anders. M.a.w het geloof in een kosmos, waarvan de betekenis de mens transcendeert en omvat… Het betreft de verbinding van de kosmische orde en de menselijke orde… die juist ‘juist’ is voor zover zij in overeenstemming is met de uiteindelijke ‘juiste’ orde van het universum.” (Berger, ‘Religious Institutions’ in N. Smelser, Sociology, p 337-38, zie ook zijn boek Het hemels baldakijn / The Sacred Canopy, p 37).

Religie wordt hier dus niet (alleen) gezien als een (dogmatisch) stelsel van (geloofs)waarheden en normen, maar meer een levenshouding, die ruimte laat voor mysterie en voor vragen omtrent wat wij nog niet weten. Dat is ook vaak het geval bij wetenschap, die samen kan gaan met een open religieuze houding, zoals bij de kosmische religie van Einstein (zie nr 26 en 27). Grote baanbrekende wetenschappers waren vaak religieus op hun manier. Soms gedroegen zij zich als religiestichters, zoals Pythagoras, Comte, Marx en Freud en werd hun wetenschap een ideologie en levensbeschouwing.

Kortom, het is van belang ons bewust te zijn van het de domein van de wetenschap en de beperkingen daarvan en dit te complemeteren met filosofie en religie, die de oudste en meest omvattende kennisbronnen omvatten. Niet alleen moderne filosofie, zoals bij Wagemans. Ook Griekse, Europese en oosterse filosofie, godsdienstwetenschap en mythologie en kennis van andere culturen, om wetenschap te kunnen beoefenen en beschouwen in een kosmisch kader vanuit het bovenpartijdige Point of View of the Universe en niet vooral vanuit de belangen van de industrie.

De wetenschappelijke wereldbeschouwing, die alles wil verkaren uit de wetenschap, kan volgens Van Peursen gepaard gaan met een nieuw soort dogmatisme. Met name als ‘the spirit of free inquiry’ in het geding is, zoals ook Swami Ranganathanada aangeeft (o.m. In ‘Religion and the Spirit of Inquiry’ in Eternal Values for a Changing Society, Vol 1 Philosopy and Spirituality). De toenemende financiering door de industrie lijkt daarvoor niet bevorderlijk. Net zomin als de financiering van de politiek door de industrie de vrije meningsuiting en algemene belangenbehartiging bevordert, want voor wat hoort wat. In Follow the Money wordt dit in de gaten gehouden. Vooral op Europees niveau zijn multinationals actief, die zich op op nationaal niveau niet onbetuigd laten, gezien het gedoe over de dividendbelasting.

Er is reeds gewezen op de tendens tot conformisme aan het dominante paradigma die inherent is in de normale wetenschapsbeoefening. In de wetenschapspraktijk streeft men naar confirmatie van eigen theorieën en falsificatie van rivaliserende paradigma’s. Men neigt ertoe om wat niet past in het plaatje van het eigen paradigma als verwerpelijk te beschouwen en wat er wel in past nader te onderzoeken en te bevestigen.

Anomalieën die niet passen in het vigerende paradigma worden vaak in de kelder van de wetenschap opgeborgen. Liefst met de deur op slot en voorzien van een bordje: verboden toegang voor onbevoegden. Zoals vroeger de Kerk vaak een intolerante houding had als geloofswaarheden in het geding waren. Hoewel de Kerk vaak meer open stond voor wonderen en wonderlijke verschijnselen dan veel wetenschappers. Deze verschijnselen konden echter ook met de duivel worden geässocieerd, al naar gelang het uitkwam om mensen te verketteren of heilig te verklaren. Van de doofpot waar de Kerk veelvuldig gebruik van maakte om onwelkome zaken in te stoppen, wordt door de wetenschap gebruik gemaakt om onwelkome onderzoeken in te stoppen, die niets opleveren of een negatief resultaat laten zien. Daarbij spelen belanghebbende financiers vaak een bepalende rol.

Daarom is het interessant om wetenschap in combinatie met religie en andere vormen van kennis te bestuderen, waar vooral Feyerabend maar ook Kuhn een aanzet toe gaven. Zij wezen op de psychologische, sociale, economische en politieke factoren die wetenschapsbeoefening beïnvloeden, zoals ook bij Rutgers en Wagemans naar voren komt. Tot zover de hier geselecteerde moderne tendens om van de wetenschap een modern soort wereldbeschouwing te maken.

 

Wetenschap en industrie

De tweede geselecteerde tendens in dit artikel is de toenemende financiering van de wetenschap door de industrie en de daarmee gepaard gaande belangenverstrengeling. De wetenschap verliest zo zijn onafhankelijkheid, die vroeger bedreigd werd door de Kerk, maar nu een ‘dienstmaagd dreigt te worden van de industrie’, die vooral is geïnteresseerd in winstgevende toepassingen op de korte termijn. Zie hierover deel 9 van mijn serie over wetenschapsfilosofie en andere artikelen met de farmaceutische industrie als sprekend voorbeeld. De belangenverstrengeling daarvan met de medische sector krijgt doorlopend veel aandacht, bijv. in de NRC in een commentaar op het medicijndebat (27 april 2019).

“Uit de verhalen rijst een beeld op van een farmaceutische sector die al te nauw verweven is met de medische tak met als gevolg dat het eigen commerciële belang te vaak het belang van de patiënt verdringt. De verwevenheid gaat ver: artsen die in opdracht van farmaceuten studies doen naar de werking van bepaalde medicijnen, bijvoorbeeld. Farmaceuten die de publicatie van boeken van artsen betalen. Of artsen die alleen nieuwe, dure medicijnen aanbevelen en nooit eens goedkope die al uit patent zijn. Een internist noemt het eufemistisch ‘een symbiose tussen arts en industrie’. Industrie en artsenij zijn tot elkaar veroordeeld bij de ontwikkeling van medicijnen, aangezien overheden wel fundamenteel onderzoek aan universiteiten financieren, maar geen medicijnenonderzoek. Daardoor worden artsen in de armen van de industrie gedreven, die dus steeds vaker de [be]handelingen van de arts kan sturen.”

“Het is pijnlijk om te zien hoeveel moeite sommige artsen, apothekers en verzekeraars moeten doen om uit de greep van de industrie te blijven… Deze strijd dient eerlijker te worden gevoerd. Transparantie van zowel de farmaceut als de arts is de eerste vereiste. Daartoe zijn stappen gezet maar uit de praktijkvoorbeelden blijkt dat die nog volstrekt onvoldoende zijn… Naast het bevorderen van transparantie moet er gekeken worden naar manieren om het almaar toenemende medicijngebruik een halt toe te roepen. Het zou goed zijn als er meer wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan naar alternatieve behadelingen (preventie, levensstijl, aangepaste voeding) dan alleen met pillen en puffers. Daarvoor is een onafhankelijke geldstroom nodig… Hier ligt een taak voor de overheid, omdat redelijkerwijs niet van farmaceuten mag worden verwacht onderzoeken te financieren die hun eigen verdienmodel ondermijnen.”

Deze problematiek geldt ook voor andere industrieën die met wetenschap verweven zijn, zij het meestal in mindere mate. De samenwerking van de medische wetenschap met de farmaceutische industrie lijkt geen geschikt model. De wetenschap is gebaat met meer zelfstandigheid. Zoals eerder geschreven zijn bedrijven gericht op omzet en winst maken. Dat is niet het doel van de (medische) wetenschap, die als middel hiervoor wordt ingezet door de industrie, maar is opgezet om onze gezondheid en een publiek belang te dienen. Het industriële belang van de wetenschap dient ondergeschikt te zijn aan het algemene belang in plaats van andersom. Daarvoor is de institutionalisering van structurele maatregelen nodig op het gebied van bijv. wetenschapsfinanciering en onafhankelijk onderzoek die de autonomie van de wetenschap faciliteren, als een kostbare verworvenheid en peiler van onze vrijheid, welvaart en vooruitgang, ongeacht bedreigende keerzijden die wij het hoofd dienen te bieden. Zij dient te worden gevrijwaard om als instrument te worden gebruikt voor nieuwe overheersing en slavernij van bijv. consumptieartikelen en medicijnen.

Geldverstrekkers hebben niet alleen invloed op de toepassingen maar ook vaak op het onderzoek en de verslaggeving van de  onderzoeksresultaten. Welgevallige uitkomsten worden beloond met een geldstroom. Aan onwelgevallige resultaten of geen significangte resultaten besteedt men liefst zo min mogelijk aandacht, bijv. bij negatieve bijwerkingen of niet significante werking van medicijnen. De keuze van statistische methoden en samenstelling van steekproeven laat vaak een marge van willekeur.

De invloed van de industrie draagt bij tot een verdere commercialisering van de samenleving en de wetenschap, die bij Habermas met kolonisering van de leefwereld werd verbonden. De concentratie van macht en kapitaal, die zich uitbreidt naar de wetenschap, wordt door velen gezien als een bedenkelijke ontwikkeling. Toon van Eijk wijst er in zijn laaste artikle in nr 82 bijvoorbeeld op dat de Universiteit van Wageningen meer aandacht besteed aan industriële landbouw dan aan ecologische landbouw, terwijl beide voordelige kanten hebben die mogelijk geïntegreerd kunnen worden. Dat zou een veelbelovend onderzoeksterrein kunnen zijn. Hij gaat niet in op de belangen van de agrochemische industrie bij de industriële landbouw. De verbondenheid met de voedingsindustrie springt in het oog door gebouwen van Campina en Unilever naast de universiteit, die onderzoeksfaciliteiten op de Campus hebben. Een  gebouw van bijv. Bayer zou waarschijnlijk meer voeten in de aarde gehad hebben. In een eerder artikel over de farmaceutische en voedingsindustrie is gewezen op de vele bijbanen van hoogleraren bij de industrie, hoewel er ook veel onafhankelijke, integere en kritische onderzoekers zijn. De bestuursvoorzitter bijv. wordt commissaris bij de Chinees-Zwitserse agrochemische multinational en zaadhandel Syngenta (NRC 27 april 2019). Wederzijds voordelige samenwerking kan ook worden vormgegeven met behoud van relatieve autonomie, gemeenschappelijke belangen en beperkte belangenverstrengeling, waarbij distantie en onafhankelijkheid van de wetenschap medebepalend dient te zijn. Hoe dat concreet uitgewerkt kan worden valt buiten dit bestek.

Ook bij de concurrentie van grootmachten, zowel samenwerkende staten als multinationals, zijn wetenschap en techniek invloedrijke factoren, zoals bij de concurrentie met China, waar de NRC van 27 april op ingaat. Volgzame wetenschappers passen beter in bureaucratische organisaties dan kritische wetenschappers. Selectiesmechanismen werken vaak ten gunste van aanpassing en conformistisch geloof in de wetenschappelijke wereldbeschouwing en de materialisering en mechanisering van het wereldbeeld, met een term van Dijksterhuis in zijn gelijknamige boek. Er is vaak meer oog voor de zegeningen van de wetenschap dan voor beperkingen en manco’s, waar Rutgers en Wagemans op wijzen.

 

De noodzaak van integratie op vele vlakken en fronten

Wat valt er aan te doen en te verbeteren aan de wetenschap na deze algemene kritische bespiegelingen? Integratie op vele fronten kan van belang zijn, zoals Wagemans aangeeft. Hij wijst onder meer op het belang van de vorming van nieuwe coalities, het doorbreken van bestaande (verstrengelde) belangenorganisaties, het verbinden van domeinen en een meer interdisciplinaire aanpak om tot de nodige wetenschappelijke vernieuwingen te komen. Gezien de manco’s, die Rutgers uitvoerig de revue laat passeren met 68 verwijzingen, lijkt die vernieuwing noodzakelijk.

Eerder is gewezen op de verbinding van wetenschap met ethiek, filosofie en religie, naast die van verschillende vakdiscipines, opdat de wetenschap een zinvolle bijdrage kan verlenen aan de samenleving in termen van het vergroten van geluk en het verminderen van leed, doelstellingen die buiten het strikte onderzoeksterrein van de wetenschap vallen. Hierbij is ook gewezen op het belang van een onpartijdige ethische visie, zie mij artikel ‘Een ethisch leven’ over de ethicus Peter Singer in nr 82.

Een brede visie

Van belang is een brede visie en bewustwording van de grote invloed van de wetenschap en van de beperkingen en mogelijkheden van de wetenschap. Dat geldt ook voor wetenschapsfilosofisch inzicht in wat wetenschap eigenlijk is en hoe de wetenschap werkt, wetenschapssociologie en wetenschapsgeschiedenis, in het bijzonder van de ontwikkeling en de cruciale vraagstukken van het eigen studiegebied. Daaraan wordt bij bepaalde sudies weinig aandacht gegeven en concentreert men zich op detailstudies en (leer)onderzoekjes die passen in de vigerende theorieën. Klassieke werken van grote vakgenoten krijgen weinig aandacht. Freud en Jung, Fromm en Maslow, Kohlberg en Erikson om enkele grote psycholgen te noemen krijgen bijvoorbeeld bij de psychologiestudie in Amsterdam vrijwel geen aandacht. Mogelijk omdat psychoanalyse en humanistische psycholgie als onwetenschappelijk worden beschouwd vanuit het neuropsychologische kader dat nu de overhand lijkt te hebben. Bij mijn sociologiestudie werd daarentegen aan de ontwikkeling van dit studiegebied en de grondleggers ervan ruime aandacht besteed door Goudsblom, een man met een interdisciplinaire, historische en filosofisch visie. In de natuurkunde wordt ook voortgebouwd op het werk van grote natuurkundigen, naar wie de natuurkundige wetten en begrippen zijn genoemd, zodat hun werk niet over het hoofd gezien kan worden. In de filosofie vormt de geschiedenis een belangrijk onderdeel. Ook in de wetenschap is het van belang om voorbij ‘waan van de dag’ en van de overheersende wetenschappelijke theorieën en paradigma’s te kijken en oog te hebben voor de ontwikkeling van de wetenschap.

Transparantie en toezicht

Transparantie en publiek toezicht van wetenschap als ‘common good’ en zaak van algemeen belang is een ander punt dat o.m. door Rutgers en Feyerabend wordt benadrukt, die door Wagemans herhaaldelijk wordt genoemd. Verbindingen en verstrengelingen met de industrie en andere financiers dienen transparant te zijn, waardoor wetenschappers hun vrijheid en hun ziel misschien minder gemakkelijk en vanzelfsprekend verkopen aan de industrie.

Wetenschapsfinanciering zou via een algemene pot kunnen gaan waaraan bedrijven bijdragen zonder directe controle om beïnvloeding te voorkomen. Wensen en doelen kunnen kenbaar gemaakt worden, maar beslissingsbevoegdheid komt de wetenschappers toe om onafhankelijkheid van onderzoek te bevorderen.

Rutgers geeft naast wetenschapsfinanciering zonder belangensverstrengeling vooral aandacht aan een meer open en toegankelijke wijze van publiceren, waarbij wetenschap minder dient als handelsartikel van wetenschapstijdschriften en uitgevers. Publicatiedruk en peer-reviews en beoordeling door vakgenoten, die vaak banden met tijdschriften hebben die vaak weer banden met adverteerders hebben, werkt conformisme in de hand.

Vrijheid van onderzoeksgebieden en methoden

Wagemans benadrukt verder de vrijheid van onderzoek en (pluriformiteit van) methoden, zoals bij Feyerabend, experimenteerruimte, nieuwe en weinig bekende en vertrouwde onderzoeksterreinen en wetenschapsgebieden, ‘nomadisch’ denken langs nieuwe wegen in plaats van gebaande paden, meer ruimte om af te wijken, een verkennende, nieuwsgierige en open houding om het onbekende te onderzoeken en een grotere rol van intuïtie en inventiviteit, zoals bij Popper en Feyerabend.  En voor aanvullende ontwikkeling van bewustzijn en subjectieve methoden van kennisverwerving, zoals door Toon van Eijk, Patricia van Bosse en in mijn deel 10 over wetenschapsfilosofie is voorgesteld. De voorgestelde aanvulling is ook op te vatten in termen van integratie van paradigma’s, zoals het positivistische, constructivistische en transcendetalistische paradigma bij Van Eijk. Wat Wagemans bepleit komt eigenlijk neer op een wetenschappelijke revolutie in de zin van Thomas Kuhn. Overigens zou diens boek De structuur van wetenschappelijke revoluties verplichte kost dienen te zijn van studenten, naast boeken van Popper, Feyerabend en  andere wetenschapsfilosofen.

 

Wetenschap is vanouds gericht op het overschrijden van de grenzen van het bekende en het verkennen van het onbekende

 

Integratie van revolutionaire en normale wetenschap

Eigenlijk gaat het ook om een integratie van revolutionaire en normale wetenschap in de zin van Kuhn. Daardoor krijgen de dynamiek en vernieuwing van de wetenschap een permanent karakter. Tot dusver werden volgens Kuhn revolutionaire en normale perioden afgewisseld, die in golven of fasen verlopen. Waarschijnlijk is dit niet te vermijden, omdat de golfbeweging een fundamenteel gegeven is. Volgens Popper, Feyerabend en Lakatos kunnen wetenschappelijke ontwikkelingen, paradigma’s en researchprogramma’s ook een voortdurend, lineair progressief of degeneratief karakter hebben. Om iets te doen aan de manco’s waar Rutgers en Wagemans op wijzen, lijkt het nodig om vernieuwing en hervorming te institutionaliseren in de normale wetenschap. Hoe dit alles meer concreet kan worden uitgewerkt is aan de huidige generatie van wetenschappers, niet aan gepensioneerde docenten aan de zijlijn. In algemene zin wordt er op ingegaan in mijn serie over wetenschapsfilosofie, waarbij wetenschapsbeleid niet concreet aan de orde komt.