No cure no pay kan rechtspraak zuiveren

Civis Mundi Digitaal #84

door Paul Ruijs

De zaak-Lucia de B. maakt duidelijk dat in de rechtspraak niet zozeer de relevante feiten een vonnis bepalen, maar dat een vonnis de relevantie der feiten bepaalt. Als er gesproken wordt over blunders in de rechtspraak gaat het meestal over het strafrecht. Zoals een onschuldige die ten onrechte vastzit. De echte, vrijgesproken dader hoor je meestal niet klagen.

Met zijn openbare zittingen en voorbeelden vallen strafrechtelijke blunders ook veel beter te begrijpen dan civiele ‘missers’. Die laatste bestaan officieel ook niet, omdat er altijd wel een partij is die profiteert van zo’n misser. De klagende gedupeerde wordt voorgesteld als een gefrustreerde slechte verliezer die niets van de rechtspraak begrepen heeft. Het ligt in Nederland immers nooit aan de vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter.

Het moet dan ook een gruwel zijn geweest voor het juridisch establishment dat buitenstaanders zich met de rechtspraak gingen bemoeien. Openheid en verantwoording afleggen, ging de dames en heren magistraten en advocaten nooit goed af. Nog niet zo lang geleden, in juli vorig jaar, pleitte Boris Dittrich voor een parlementaire enquête naar het functioneren en de onafhankelijkheid van de zittende magistratuur. Het zijn inderdaad bijna altijd gesjeesde politici of gepensioneerde rechters die kritiek leveren op de gang van zaken, zoals bijvoorbeeld oud-president Lampe van de rechtbank Maastricht, die in 2005 in de Volkskrant onomwonden stelde: ‘Wie de zaken verdeelt, kan de uitkomst van een rechtsgeding beïnvloeden’.

Het waren dan ook geen hoogleraren, politici, advocaten of journalisten, maar enkele burgers die in 1996 met hun IRM-rapport (Integriteit Rechterlijke Macht) aantoonden dat de Nederlandse civiele rechter veel nevenbaantjes en hoofdfuncties elders had. In veel gevallen bleek dat de onbevangenheid van de Nederlandse civiele rechter schijn was. Het werd namelijk duidelijk dat collega’s van hetzelfde kantoor elkaar als rechter en advocaat in dezelfde zaken tegenkwamen en advocatenkantoren, beursgenoteerde ondernemingen, ziekenhuizen en gemeenten hun ‘eigen’ rechters hadden. Zelfs in de partij van Femke Halsema speelde tot juni dit jaar het Eerste Kamerlid De Wolff voor rechter, advocaat en wetgever tegelijk. Zoiets verzon Berlusconi niet eens.

Het probleem met partijdige rechters is dat ze procedures uitlokken en zorgen voor enorme kosten en werkdruk. De rechtszaal wordt dan niet gevreesd, maar ook en juist in kansloze gevallen vol vertrouwen opgezocht. Het voorspelbaar gunstige vonnis is tenslotte in veel opzichten profijtelijker dan schikken. Met hun talloze bijbaantjes, adviesfuncties en kantoorbelangen maken rechters en advocaten deel uit van elkaar overlappende netwerken en staat het belang van die ene rechtzoekende particulier al lang niet meer centraal.

Onderzoek na onderzoek bevestigt dat advocaten sinds jaar en dag geassocieerd worden met onbetrouwbaarheid en ongegeneerd declareren. Dat klachten over gesjoemel, dubbele agenda’s en excessief declareren door eigen ‘amices’ in het tuchtrecht in alle beslotenheid worden afgedaan, draagt bij aan excessen. Landelijk deken De Waard merkte in 1995 bij zijn aantreden al op: ‘*de beroepsethiek is verdwenen. De advocatuur etaleert zich als een geldzuchtige beroepsgroep die het laatste restje integriteit overboord heeft gezet’.

Geen wonder dat ook de Hoge Raad, waar veel oud-advocaten werkzaam zijn, inzage in de vuile was via openbare tuchtrechtuitspraken niet toestond. Logisch dat advocaten hun verplicht voorgeschreven nering – het procesmonopolie – koesteren en no cure no pay afwijzen.

Er zou echter veel gewonnen zijn met afschaffing van het verbod op no cure no pay. Het dwingt de advocaat een zuivere inschatting te maken van de haalbaarheid van een zaak voordat hij die aanneemt. Nu zijn zelfs volstrekt kansloze zaken interessant want advocaten leven niet van winnen of verliezen, maar van declarabele uren. Met no cure no pay zou een klant vooraf te horen krijgen dat hij kansloos is, in plaats van vijf jaar later en 50.000 euro armer. No cure no pay zou een hoop overbodige en zinloze procedures en werkdruk schelen en een einde maken aan de pro forma inzet en pro forma motivatie van de eigen advocaat. Want hoe moet zijn klant er nu achter komen dat hij de tegenpartij ontziet, omdat hij daar een zakelijke of persoonlijke relatie mee onderhoudt? Met no cure no pay zouden advocaten uit goed gemeend eigenbelang ineens oog krijgen voor partijdige rechters en oneerlijke collega’s en het zou afgelopen zijn met dubbele agenda’s en kantoren die aan beide kanten van dezelfde zaak declareren.

Zolang de wetgever de burgers verplicht opzadelt met de dure dienstverlening van advocaten, zou het niet meer dan eerlijk zijn dat advocaten – net als rechters – verplicht worden hun nevenbaantjes bekend te maken. Dan heb je nog geen garantie dat je pas na afloop van je verloren zaak ontdekt dat je eigen advocate bevriend is met de directeur van het bedrijf waartegen je procedeerde. Maar no cure no pay zou voorkomen dat die advocate überhaupt met je in zee zou gaan. Met de bezuiniging op de sociale advocatuur en zonder no cure no pay wordt het gelijk in de rechtszaal steeds meer een luxe artikel. Gewoon te koop, maar feitelijk onbetaalbaar.