Civis Mundi Digitaal #93
Na de tweede wereldoorlog was er gedurende een dertigtal jaren een periode van stabiliteit en voorspoed, omdat de natiestaat een centrale rol speelde betreffende het regelen en de stabilisering van het totale systeem. Het was een periode van een grote democratische vitaliteit met gemiddeld in West-Europa een deelname van 80 procent van de stemgerechtigden bij verkiezingen. Dat veranderde eind jaren 1960 en beginjaren 1970.
Eind jaren 1960 was er met name een sociale « oververhitting »: opstand tegen het patriarchaat, de verticaliteit van de macht, de consumptie-maatschappij, het « fordisme » in de fabrieken, etc. Een generatie van conservatieve intellectuelen zoals Samuel Huntington liet weten dat de democratie onbestuurbaar was geworden, omdat zij bestormd werd door allerlei soorten eisen. Om deze crisis te boven te komen moet men een deel van de overheidspolitiek « immuniseren » dwz deze verwijderen uit de « kookpot van de democratie ». Voor een goede ontwikkeling van het kapitalisme moeten er volgens deze conservatieve intellectuelen minder debatten worden gehouden en zijn er meer experts nodig. Of in hun woorden er is « een zekere dosis apathie en minder participatie nodig ».
De tweede « oververhitting » in de beginjaren 70 had een economisch karakter. De Verenigde Staten hadden door de oorlog in Vietnam een enorme zowel publieke als commerciële schuld opgebouwd. Nixon besloot daarom in 1971 het heersende internationale monetaire systeem (een erfenis van Bretton Woods met de koppeling van de dollar aan het goud) te verlaten. De wereld trad zo een systeem van wisselkoersen binnen. Twee jaar later was er de olie-crisis. Deze twee gebeurtenissen markeerden een nieuwe economische cyclus die gedomineerd werd door « stagflatie »: een uiterst geringe economische groei met op de achtergrond inflatie. Om uit deze impasse te komen predikten de neo-liberale economen een afkoeling van het oververhitte economische systeem en het op afstand zetten van de grote instanties die de economie van de « democratische kookpot » reguleerden. De onafhankelijkheid van de centrale banken voldeed aan deze eis. Men geeft een mandaat aan een onafhankelijke technocraat, ongevoelig voor sociale eisen om een restrictieve monetaire politiek te voeren die de inflatie moet beheersen.
Zo arriveerde men in de jaren 1980 bij een omkering van het paradigma: na dertig jaar waarin het kapitalisme in toom gehouden werd met een volgens een uitdrukking van Friedrich Hayek (1899-1992) « onbegrensde » democratie werden de prioriteiten tegengesteld. De nieuwe marsorde wordt dan het intomen van de democratie om het kapitalisme betere ontwikkelingskansen te bieden. De formule is simpel: het democratisch overleg wordt vervangen door meer of minder dwingende disciplinaire regels: u zult dit of dat begrotingstekort en dit of dat inflatieniveau niet overschrijden…….Het recht vervangt op veel gebieden de politieke beslissing en daardoor vliegt nu een deel van de democratie op de automatische piloot.
Volgens mij is het intomen van de democratie als gevolg van de diagnose van de « oververhitting » het begin van de democratische crisis. In de periode 1980 – 2016 zien we een mindere opkomst van stemgerechtigden bij de verkiezingen, een terugval van regeringspartijen in de stembus, een duidelijke vergroting van de electorale vluchtigheid en een ware ineenstorting van het aantal (politiek actieve) leden van de politieke partijen. Dat wordt veroorzaakt door het terechte en legitieme gevoel van een beroving van een werkelijke democratie waaraan de demoraliserende stagnatie van het levensniveau van de middenklassen sinds dertig jaar toegevoegd kan worden. De middenklassen dreigen zelfs weer terug te vallen in de armoede -om over de volksklassen maar niet te spreken- en zij komen overal ter wereld in opstand: Chili, Libanon …. de « gilets jaunes » in Frankrijk….. De crisis is dus niet de uitdrukking van een simpel populistisch moment, het is de te voorspellen terugslag van een periode waarin de democratie te zeer aan banden is gelegd. Men wil de democratische controle weer terughebben, weer het lot in eigen handen hebben. De vraag is nu op welke intelligente manier we hierin kunnen slagen om zo een populistische chaos te vermijden.
Het gaat er dus nu om het kapitalisme en de democratie te verzoenen in het kader van de mondialisering. Toen de economie zich eind jaren 1970 begon te mondialiseren, waarschuwden economen als Paul Samuelson al voor fouten, maar naar hen werd niet geluisterd. Zij lieten weten dat als men de mondiale commerciële en financiële integratie vergroot, men des te meer een nationale herverdeling van rijkdommen moet realiseren. De voordelen voor bepaalde sociale groepen en voor bepaalde gebieden zijn immers heel indrukwekkend, maar eveneens indrukwekkend zijn de verliezen voor anderen. Anders gezegd : hoe meer mondialisering, hoe meer versterking van nationale structuren noodzakelijk is. Maar men heeft inderdaad het tegenovergestelde gedaan. Men heeft de wapens van de publieke macht verzwakt ten gunste van een beleid waarbij men alles op zijn beloop laat met als resultaat een machtig ultra-liberaal kapitalisme.
We moeten derhalve de publieke macht in ere herstellen, maar liever niet op de manier van de populisten die de rehabilitatie van een viriele staat met een totale soevereiniteit nastreven. De mondialisering heeft binnen de geïndustrialiseerde maatschappij de ongelijkheden en ook de territoriale breuken sterk doen toenemen. In die context moet de natiestaat weer een centrale plaats krijgen, want deze is de enige die in staat is niet alleen de herverdeling van rijkdommen te verzekeren maar ook verder via subsidies een grotere gelijkheid tussen individuen te bewerkstelligen. De natiestaten zijn er om de schokken op te vangen, zij zijn de sluizen van een historisch gezien onvermijdelijke mondialisering.
De natiestaat is een centraal model in de constructie van onze identiteiten. In een wereld waarin de grote collectieve structuren, politieke partijen, vakbonden, kerken verzwakken, hebben mensen collectieve identiteiten nodig waarmee zij zich kunnen verbinden. In die context blijft het nationale gevoel niet alleen bestaan, het wordt ook sterker zoals onderzoeken van World Values Survey aantonen. Het is een verschijnsel dat de leidende klasse totaal heeft verwaarloosd, omdat de elites een duidelijke voorkeur hebben voor transnationale sociabiliteit. Maar voor de meerderheid van de gewone mensen is de natiestaat een vanzelfsprekendheid. Wanneer een populistische leider de op de grond gevallen nationale vlag opraapt en voorstelt deze weer in ere te herstellen en daarmee gaat zwaaien, is dat een verleiding voor grote massa’s.
In de jaren 1980-1990 was er een enthousiasme voor de Europese constructie en de « wereldregering ». Er werd gesproken over de mondiale en Europese publieke ruimte en men was ervan overtuigd dat men op supranationale schaal kapitalisme en democratie met elkaar kon verzoenen. Dat heeft dus niet gefunctioneerd. Gedurende de crisis in de Eurozone was er geen enkel Europees debat over deze crisis, wel 28 nationale debatten. Democratie bestaat niet slechts uit instituties en recht zoals technocraten graag geloven. De natiestaat is een publieke ruimte voor discussie, voor collectieve besluitvorming over problemen.
Wij leven in een wereld van geopolitieke carnivoren. En volgens Sigmar Gabriel (vice-kanselier van Duitsland 2013-2018 ) is Europa een herbivoor. Maar Europa moet in mijn ogen een werkelijke macht worden, investeringen doen voor de toekomst in kunstmatige intelligentie, in duurzame energie, in fundamenteel onderzoek. Het debat over soevereiniteit en federalisme is volledig achterhaald. Europa heeft een « dubbele democratie » nodig: een levende nationale democratie beter verbonden met een machtig, voor het algemeen welzijn producerend Europa.
Gezien de voortdurende versnelling van commerciële uitwisselingen en internationale handelsverdragen, die de sociale samenhang vernielen en ook mee de klimaatcrisis veroorzaken, is het hoognodig deze af te remmen. Er moet veel beter nagedacht worden over wat aan de mondiale markt moet worden overgelaten en wat weer gerelocaliseerd, weer in eigen land geproduceerd moet worden. Zoals de bestuurders na de tweede wereldoorlog een democratisch kapitalisme vorm gaven, moeten wij een manier vinden om opnieuw dit ultra-liberale kapitalisme te beschaven. Dat veronderstelt het stellen van duidelijke democratische en ecologische grenzen aan het kapitalisme. Dat brengt ook een vorm van vertraging op een zeker aantal gemeenschappelijke levensgebieden met zich mee, te beginnen met ons eigen democratisch bestaan. We moeten weer leren leven in een « slow democracy ».