Homo Universalis

Civis Mundi Digitaal #93

door Mathieu Wagemans

Bespreking van: Klaas van Egmond, Homo Universalis. Moreel kompas voor een nieuwe Europese Renaissance. Amsterdam, De Geus, 2019.

 

 

Wat opvalt bij het lezen is de zowel brede als verdiepende aanvliegroute die van Egmond kiest  voor aanpak van de lastige vraagstukken waar we thans voor staan. Denk bijvoorbeeld, naast duurzaamheid, aan de vluchtelingenproblematiek, aan ons gemankeerd financieel systeem dat door manipulatie met de rekenrente overeind moet worden gehouden of aan het afnemend vertrouwen in instituties die onze samenleving zouden moeten schragen.  vertrekpunt is dat we niet voor het eerst met dergelijke vraagstukken te maken hebben. Het boek geeft een uitvoerige beschrijving van ingrijpende veranderingen in het verleden en van het krachtenveld daar rond omheen. Van Egmond wijst op de Renaissance tussen 1450 en 1600, de periode van de Verlichting tussen 1600 en 1800, de moderniteit vanaf 1800 en tot slot krijgt het postmodernisme aan het eind van de vorige eeuw de aandacht.

De benadering van van Egmond is dus zowel verbredend als verdiepend. Verbredend doordat de insteek niet is om te zoeken naar lineaire verbanden en daarop gebaseerde oorzaak-gevolg relaties maar in de beschrijvende analyse komen zowel economische als sociale, wetenschappelijke en godsdienstige bewegingen aan bod. De verdieping uit zich in een filosofische fundering van ontwikkelingen. In zijn analyse stelt van Egmond het mensbeeld centraal dat in een bepaalde periode dominant is.

 

Mensbeelden hebben hun beperkingen

Een mensbeeld kan worden opgevat als het perspectief van waaruit de mens zichzelf positioneert ten opzichte van de werkelijkheid. In dat perspectief staan vanzelfsprekendheden centraal: wat staat in een bepaalde periode niet ter discussie? Wat maakt geen onderdeel uit van afweging, juist omdat het vanzelfsprekend is? Een mensbeeld heeft, zo beschouwd, ook eenbeperkende werking, die andere visies uitsluit. Gevolg is dat een mensbeeld zichzelf in stand houdt. Het is bepalend voor het denken en daarop gebaseerd handelen. Het werkt zelfbevestigend. Keerzijde kan zijn dat het zelfcorrigerend vermogen beperkt is en problemen lange tijd kunnen voortbestaan. Een mensbeeld zet gemakkelijk aan tot herhaling. De overzichtelijkheid die wordt nagestreefd,blijkt een geconstrueerde overzichtelijkheid te zijn.      

Voor de periode van de moderniteit kan dat verklaren hoe ontwikkelingen met zichzelf op de loop kunnen gaan zonder dat er sprake is van corrigerend vermogen. En hoe een sprong vooruit grote risico’s van terugval en zelfs van vernietiging van het bestaande met zich mee kunnen brengen. De rationalisering heeft ons de afgelopen 200 jaar weliswaar veel opgeleverd maar kende ook nadelen. De prijs voor de vooruitgang was dat de wereld zich moest aanpassen en dat alles wat niet rationeel was, werd buitengesloten. Kinderarbeid en milieuverontreiniging is bezien vanuit een zuiver rationeel en economisch perspectief logisch en verstandig, maar tegelijkertijd vanuit moreel oogpunt verwerpelijk. De wijze waarop we rationaliteit hebben geoperationaliseerd stelt niet in staat zichzelf te repareren.  Dat leidt tot de noodzaak van een ander mensbeeld waarbinnen morele noties van betekenis zijn. Anders gezegd, aan de orde is dat we onze praktijken doordenken vanuit het perspectief van substantiële rationaliteit.   

Bij die analyse is de onderliggende gedachte dat mensen behoefte hebben aan ordening en overzicht, ongeacht het tijdsgewricht. We willen begrijpen. Dat leidt tot structuren die institutioneel worden vastgelegd. Gevolg is dat er sprake is van voorprogrammering. Routines maken denken overbodig. Maar de maatschappij verandert en dan kan blijken dat de ordeningen en structuren uit het verleden hun betekenis verliezen en niet meer in staat zijn op de actualiteit in te spelen. Ontwikkelingen zoals op het vlak van duurzaamheid houden zich nu eenmaal niet aan bestaande ordeningen en aan de grenzen van onze natiestaten.

 

Kritiek op de moderniteit

Het boek bevat een scherpe kritiek op het mensbeeld van de moderniteit vanwege de eenzijdige gerichtheid op het economische. Voor het niet-rationele is weinig ruimte. Tegelijkertijd wordt het postmoderne niet als oplossing gezien vanwege de neiging tot individualiteit. De ruimte die het postmoderne mensbeeld biedt kan als positief worden beoordeeld vanwege het toestaan van variatie en het loslaten van dwingende en gedateerde vormen van gezamenlijkheid, maar daarmee is gemeenschappelijkheid niet overbodig geworden. Die behoefte blijft, ook al dienen oude vormen van collectiviteit niet meer.

Je zou de strekking van het boek kunnen opvatten als een dringende behoefte aan en een oproep tot vernieuwing. Daarbij is de eerste uitdaging om de beweging naar schaalvergroting om te buigen richting menselijke maat. Op de tweede plaats is nodig dat de bestaande verhouding tussen het individuele en het gezamenlijke en het private en het publieke opnieuw wordt doordacht. En op de derde plaats vraagt dit dat de huidige bestaande statische kaders worden vervangen door kaders die kunnen meebewegen met maatschappelijke dynamiek en die in staat stellen tot zelfcorrectie. Zonder morele kaders lukt dat niet, zo is de vaste overtuiging van Van Egmond.

 

Noodzaak van verdiepend inzicht

Wie te midden van alle dagelijkse hectiek, demonstraties, economische, maatschappelijke en politieke ontwikkelingen behoefte heeft aan een verdiepend inzicht, zal na lezing waarschijnlijk concluderen dat het allemaal ingewikkelder is dan oppervlakkige berichtgeving ons graag wil doen geloven, maar zeker ook dat noodzakelijke veranderingen ingrijpender zijn dan gedacht. We zijn volgens van Egmond toe aan een nieuw mensbeeld waarin uniformiteit en gemeenschappelijkheid nieuwe inhoud moeten krijgen. Dat vraagt nieuwe vormen en praktijken. We kunnen daarbij niet volstaan met oppervlakkige compromissen want die hebben juist vanwege een gebrek aan een moreel kompas de problemen veroorzaakt en houden ze ook in stand.   

Een dergelijke analyse zal door politici gemakkelijk als onthutsend kunnen worden ervaren nu de dominante politieke context er een is die eerder door pragmatisme wordt gekenmerkt dan door ideologische thematiseringen. Het boek is daarom niet enkel interessant om tot duiding te komen van historische ontwikkelingen en overgangen, maar is ook buitengewoon actueel. Het noopt tot nadenken over de vraag of bijvoorbeeld de aanpak van de stikstofcrisis uitzicht biedt op duurzame veranderingen. En of een bestaand systeem van regels en toegekende rechten niet te statisch is om de noodzakelijke omslagen te maken. Of we, anders gezegd, niet te zeer zijn georganiseerd rond vraagstukken uit het verleden in plaats van rond uitdagingen voor de toekomst.

Aan de orde is dat we de moed hebben zekerheden tegen het licht houden en kritisch te bevragen. En bijvoorbeeld niet vanzelfsprekend erop vertrouwen dat wetenschappelijk onderzoek tot ware en eenduidige kennis leidt. Of nog indringender geformuleerd: dat wat we voor waarheid houden ook slechts gedefinieerde waarheid blijkt te zijn. Zo beschouwd leidt de studie van Van Egmond tot een fundamentele heroverweging op vrijwel ieder gebied. Het postmodernisme biedt daarvoor ruimte maar er is denkkracht en richting nodig om die ruimte aan te wenden ten dienste van de constructie een nieuw mensbeeld.

De veranderingen die daaruit voortvloeien vragen niet alleen moed om te beginnen maar zeker ook inspiratie en daarop gebaseerde overtuigingskracht om met tegenslagen om te gaan. Een ongebaand pad opgaan is nu eenmaal vaak tegelijkertijd  zowel boeiend als vermoeiend.