Civis Mundi Digitaal #94
Bespreking van: Bas Heijne, Mens/onmens. Amsterdam, Prometheus, 2020.
Bas Heijne is een gewaardeerd schrijver van essays en columns waarin hij actuele maatschappelijke ontwikkelingen duidt. Daarnaast is hij actief als vertaler, interviewer en heeft hij televisieprogramma’s gemaakt. Hij schrijft sinds 1991 columns en essays voor de NRC. Publicaties als Onbehagen, De staat van Nederland, ook zijn recente essay Mens/onmens komen steevast op de bestsellerslijsten terecht. In 2017 kreeg hij de P.C. Hooftprijs voor zijn hele oeuvre. Uit het juryrapport: ’Bas Heijne is een schrijver met een bijzondere positie als columnist en essayist, die over een enorme verscheidenheid aan actuele onderwerpen en kwesties schrijft,’ stelt de jury. ’Hij volgt de hedendaagse cultuur op een geëngageerde manier. Hij schrijft over haatvloggers en De Ring van Wagner, over Hollywoodfilms en Couperus, over Europese referenda en de toekomst van de roman.’
De populariteit van Heijne’s publicaties is begrijpelijk. Hij schrijft toegankelijk maar ook met diepgang. Hij illustreert zijn analyses met actuele voorbeelden. Voorts maakt hij zijn eigen uitgangspunten en meningen expliciet. Door een flink aantal andere schrijvers aan te halen verbreedt hij de mentale horizon van zijn lezers en vervult hij een belangrijke functie in het hedendaagse maatschappelijke debat. Er zijn andere publicisten die over dezelfde kwesties schrijven en die soms andere accenten leggen. Heijne’s visie is genuanceerd en getuigt van een open blik.
In het essay Mens/onmens, een boekje van 120 bladzijden is veel terug te vinden uit de columns en interviews die in de NRC zijn verschenen. Nu echter in een samenhangend verband met verdergaande analyses, wat de observaties meer kracht geeft. Globaal gaat het over de wisselwerking van maatschappelijke ontwikkelingen en ons persoonlijke ervaren. Hij geeft veel praktische voorbeelden en vervlecht de visie van een flink aantal schrijvers en hun recente boeken in zijn betoog. Hieronder een greep uit wat er allemaal aan de orde komt.
Het motto van het boek is een citaat van Albert Camus, waarvan we kunnen aannemen dat het de filosofische basispositie van Heijne weergeeft. Het viel me extra op vanwege de serie artikelen over Camus in Civis Mundi. Ook is het relevant dat hij Camus citeert die zegt niet in God te geloven, terwijl Heijne in het laatste deel van zijn essay uitvoerig gebruikt maakt van Jezus’ Bergrede.
“Ik ben geen filosoof. Ik geloof niet genoeg in de rede om in een systeem te geloven. Waar het mij om gaat, is erachter te komen hoe je moet leven. En meer precies, hoe je kunt leven wanneer je niet in God gelooft én niet in de rede.” Albert Camus (1913-1960) in een interview, 1945.
Bas Heijne
Verdwijnen van de waarheid
Het boekje bestaat uit drie delen. In het eerste deel onderzoekt Heijne de veranderingen rond het begrip waarheid en identiteit. We leven we in een post-truth-samenleving beheerst door nepnieuws en alternatieve feiten. Het zijn niet alleen het intussen bekende rijtje politieke leiders die onbeschaamd leugen na leugen vertellen, soms geholpen door trollenlegers die een vloedgolf van desinformatie over ons uitstorten. Een gebrek aan een gedeelde opvatting van wat waarheid is, vinden we in de hele maatschappij terug. We zijn narcistisch geworden, we zetten onszelf in het middelpunt en waar is wat we voelen dat waar is (blz 21). Het postmodernisme, dat al langer gemeengoed was op universiteiten, is overgeslagen naar de massa. Eerst op links en vervolgens op rechts. Er zijn slechts perspectieven, waarheid is altijd relatief. Mensen hebben het recht op een eigen waarheid. Het heeft tot gevolg dat de eigen overtuigingen niet langer kritisch bekeken hoeven te worden. Daarnaast beseffen we dat context er altijd toe doet, waardoor de relatie met een gedeelde waarheid wankel is geworden. Dat kan gemakkelijk geëxploiteerd worden door mensen die op macht belust zijn.
Bij de brand van de Notre Dame, waar de gedeeltelijk in Parijs wonende Heijne zelf ooggetuige van was, zag hij het verdriet dat het mensen deed en dat mensen gingen bidden. Maar al heel snel begonnen de complottheorieën op de sociale media te verschijnen. De grote bedrijven boden tegen elkaar op om geld toe te zeggen voor de restauratie en de Franse Senaat bepaalde dat de restauratie de kerk terug zou brengen in zijn 19e eeuwse vorm. Rond die gebeurtenis was alles te zien wat obsessies zijn in onze maatschappij: wat is nu waar en wat is de betekenis van de gebeurtenis, wat is onze identiteit die de achtergrond vormt van hoe we dit beschouwen.
Is ’reason the slave to the passions’?
Heijne zegt de bekende uitspraak van Hume: ’Reason is the slave to the passions’ altijd gelezen te hebben als een constatering dat mensen nooit helemaal rationeel zijn. Bij het lezen van de uitspraak in zijn context kwam echter een andere nuance naar voren. De rede wordt pas actief als er emoties zijn. ’Voor we ergens over gaan nadenken, moet het ons eerst wat kunnen schelen.’ (blz 27)
We weten echter maar weinig uit de eerste hand en moeten wel vertrouwen op anderen, bijvoorbeeld als het gaat om vaccinaties en klimaatverandering. Nu is dat een ideologisch slagveld geworden, waar voor- en tegenstanders zich beiden beroepen op wetenschap, maar geen gedeeld vertrouwen hebben. Ze hebben alleen vertrouwen in de experts die in hún straatje passen, het eigen gevoel is immers de maat van alle dingen.
Hoe hiermee om te gaan? Zijn we nog wel tot het volgende in staat: “bereid zijn [jouw] aannames aan feitelijke kritiek te onderwerpen, ruimte te maken in je hoofd voor tegenspraak, voor andere geloofwaardige versies van de werkelijkheid, en je te onderwerpen aan de kennis van mensen die er echt iets van afweten”. (blz 43) Daarnaast is nog iets nodig: “En behalve een kritische blik op je eigen geest heb je een scherp oog nodig voor de strategieën van degenen die onze fragiele relatie met feiten en het idee van waarheid gebruiken voor hun nietsontziende politieke of commerciële agenda – de verleiders, de stokers, de schaamteloze leugenaars, de intimiderende trollen. … En vooral de nieuwe ideologen. “
De brand van de Notre Dame
Wat zegt neurofysiologie over emoties en denken?
Volgens Sapolski, wiens boek Behave is besproken in CM nr. 82, laten neurofysiologische onderzoeken een uitgebreide wisselwerking zien tussen neocortex waar denken centraal staat en de emotionele delen van het brein. De iets langzamer reagerende neocortex die het laatst in de evolutie is ontwikkeld, zet ons aan om het moeilijkere, maar meer juiste gedrag ten toon te spreiden. Juist is hierbij niet zozeer een morele categorie, maar wat evolutionair beter past dan het eerdere meer primitieve gedrag dat we in een vroegere fase lieten zien. Er is echter ook nog een route van reacties in het brein waarbij we terugvallen op de oude gedragspatronen. Dit gebeurt bijvoorbeeld onder stress. De conclusie die ik hieruit trek is dat we de keuze hebben om mee te werken met die evolutionair ontstane mogelijkheden die de neocortex ons biedt, ook al is het niet altijd de weg van de minste weerstand. Dan gebruiken we ons denken om bijvoorbeeld te reflecteren over emoties. Maar we kunnen ook als groep, als mensen, ervoor kiezen deze iets grotere inspanning niet te leveren en terugvallen op primitievere impulsen.
De liberale leegte
In het tweede hoofdstuk van het essay geeft Heijne een analyse van het hedendaagse politieke klimaat. Van rechts tot links is er kritiek op de elite. Van rechterzijde wordt gesteld dat de elite onnadenkend egocentrisch is. Door het kosmopolitisme hebben mensen hun bedding verloren. Deze critici keren zich ook tegen het kosmopolitisme dat ze ontwaren bij kunstenaars, universiteiten en journalisten. Vanuit linkse hoek is er kritiek omdat de elite slechts in woorden progressief is, maar feitelijk hypocriet. Het blijft bij krabben aan de oppervlakte, verder verandert er niets. Tenslotte is er nog kritiek vanuit de elite op de elite: die zou zich intellectueel meer moeten verdiepen, verantwoordelijkheid tonen en niet de oren laten hangen naar iedere volkse oprisping.
Heijne signaleert vier centrale overtuigingen in het liberalisme:
-er zal altijd politieke strijd zijn, want er is geen door iedereen gedeelde opvatting van het goede.
-zorgen voor voldoende checks en balances op macht
-geloof in vooruitgang
-gelijkwaardigheid
Vanaf de opkomst van het liberalisme na de Verlichting bestond daarnaast het conservatisme. Dat bekritiseerde de liberale nadruk op individuele vrijheid en vond de gemeenschap en inbedding van de mensen daarin belangrijker. Tevens was er het socialisme, waarin de gemeenschap werd opgevat als een broederschap waarmee we over de grenzen solidair zijn.
Het liberalisme heeft lange tijd gefunctioneerd als een spelverdeler tussen deze stromingen. Na de val van de muur echter had het liberalisme ’gewonnen’. Het was immers het einde van de geschiedenis, volgens de bekend boeken van Francis Fukayama en Daniël Bell over resp. Het einde van de geschiedenis en Het einde van de ideologie. De evenwichtskunst is verloren gegaan. Het liberalisme is zelfgenoegzaam geworden. De markt en het individualisme hebben de vrije hand gekregen. Zoals Mark Rutte in 2013 in een lezing naar voren bracht gaat ze er nu prat op géén visie te hebben. Politiek is geen strijd meer tussen verschillende visies, maar verworden tot technocratische besluitvorming en de overheid streeft ernaar zich steeds meer terug te trekken.
Ontmanteling of corrigeren van het liberalisme?
Kritiek op de elite is eigenlijk steeds kritiek op het liberalisme, van de linkerkant dat de solidariteit verloren is gegaan, van de rechterzijde dat de gemeenschap verloren is gegaan. Cruciaal is volgens Heijne de vraag of de critici en de protestbewegingen: “het liberalisme willen corrigeren, de elite weer bij de les krijgen, tot verantwoordelijkheid dwingen, tot nieuw elan? Of wil je het liberalisme vernietigen?” Deze twee vragen worden tegenwoordig vaak door elkaar gehaald. Dat heeft weer te maken met het gebrek aan een geloof in een gedeelde objectieve waarheid, en in plaats daarvan, gevoelens en instincten aanspreken. Ook de journalisten doen dat vaak, een conflict genereert immers meer aandacht. Heijne: “Juist het parmantig beleden gebrek aan visie van liberalen als Mark Rutte geeft het speelveld vrij aan degenen die ongericht terugverlangen naar een onbezoedeld verleden, waarin de samenleving nog een echte gemeenschap zou zijn geweest. De stip ligt dan niet langer vóór ons maar achter ons... ”
Waarom zouden politici nog met een onderbouwing van hun standpunten moeten komen als je geen duidelijk rationeel beeld van de toekomst meer hebt? “Wat je ziet is dat een wereldbeeld dat leunde op de denkbeelden van de Verlichting langzaam maar zeker wordt losgelaten” (blz 73)
Van welke kant de kritiek ook komt, de mens is niet langer iemand die betekenis kan vinden in zijn eigen wereld. “Voor de een is de boosdoener de Verlichting van de instrumentele, zuiver calculerende rede; de mens is een optelsom van data en statistiek geworden. Voor de ander is het de Verlichting die het individu heeft losgemaakt van zijn natuurlijke bedding, zijn banden met zijn cultuur, geschiedenis, traditie heeft doorgesneden. (blz 76) Daaronder liggen vragen die het liberalisme niet beantwoordt: “Wie zijn wij? Wat zijn we elkaar verschuldigd? “ (blz 76)
Wat beide punten van kritiek delen is het gevoel van verlies aan samenhang. Betekenis en zin zijn verdampt. Door het ondergeschikt maken van waarheid aan emoties, door het verlies aan universalisme is het moeilijk geworden om samen te vallen met iets wat groter is dan jezelf. “Het emotionele houvast van de identiteit maakt het praktisch onmogelijk om betekenisvolle relaties buiten die identiteiten aan te gaan.” (blz 77)
En het neoliberalisme?
Als Heijne de liberale leegte centraal zet, noemt hij niet het neoliberalisme. Zijn narratief is dat na de val van de muur het liberalisme zelfgenoegzaam is geworden. Talloze andere schrijvers (zie bijv. ook in CM nr 76, 77, 80 en 82 de artikelenreeks van Hans Komen) hebben juist in hun analyse het neoliberalisme centraal gezet als de economische richting waarin de markt als beter toegerust om de maatschappij te dienen de vrije hand kreeg. Het ging gepaard met een steeds sterker geworden individualisme, de gemeenschap en de verzorgingsstaat werden uitgehold en ongelijkheid nam sterk toe. Heijne zal het vermoedelijk in grote lijnen met hen eens zijn, maar bespreekt deze ontwikkelingen niet vanuit die invalshoek. Wel noemt hij bijvoorbeeld de ’participatiesamenleving’ als een term die eigenlijk het terugtreden van de overheid en een bezuiniging inhield, maar gepresenteerd werd als een mogelijkheid waardoor de mensen zich weer als gemeenschap met elkaar zouden bemoeien en voor elkaar zouden zorgen. Het (neo)liberalisme deed alsof er geen verhaal nodig was, alsof er geen verhaal aan al de politieke besluiten ten grondslag lag, wat impliciet natuurlijk wel zo was. Maar het leek dat iedereen van links tot rechts geloofde in het adagium: er is geen alternatief.
Mens/onmens
In het derde en laatste hoofdstuk probeert Heijne een antwoord te geven op de kwestie hoe we die door het liberalisme onbeantwoorde vragen kunnen verkennen. Vrijheid en gelijkheid lijken gemakkelijker om ons een voorstelling van te maken dan de derde opdracht van de Franse Revolutie. Broederschap gaat om de betekenisvolle relaties van mensen onderling en is niet in wetten of regelgeving vast te leggen. Het kan niet van bovenaf opgelegd worden. Als wel geprobeerd wordt om imaginaire, afgedwongen broederschappen te creëren heeft dat steeds geleid tot catastrofes. Het gaat altijd gepaard met het uitsluiten van anderen. “De droom van een homogene, onvervreemdbare en ondeelbare eigenheid leidt tot uitsluiting en vernedering van wie anders is, afwijkt, er niet bij hoort. Mens wordt onmens.” (blz 85)
Broederschap dienen we intern te ervaren en niet de wij-zij tegenstelling waar mensen zo gemakkelijk toe geneigd zijn aanspreken. Een identiteit van een natie of van Verenigd Europa of een ideaal van saamhorigheid of streven naar rechtvaardigheid kan functioneren als een verbindend verhaal, waardoor mensen zich deel voelen van een bepaalde gemeenschap. De bekende redenering van Harari volgend is zo’n verhaal een constructie, een mythe, maar onontbeerlijk om met grote groepen samen te werken en samen te leven. Intussen slaat op dit moment het begrip ’identiteit’ vooral op het deel hebben aan een bepaalde groep. Maar het is moeilijk om een verbinding te voelen met degenen die buiten deze groep vallen als we ons wezen hebben verbonden aan deze groepsdeelname, aan deze ’clan’. De polarisatie neemt toe. Er is angst om de identificatie los te laten, volgens Heijne, die de schrijver Kellendonk citeert: angst voor zelfverlies.
Minister van Buitenlandse Zaken Stef Blok, Minister Sigrid Kaag van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Een voorbeeld van de twee richtingen van kritiek vinden we terug in de uitspraak van buitenland-minister Blok in een besloten bijeenkomst dat hij geen voorbeelden kende van een vreedzame multiculturele samenleving. We zijn zo geëvolueerd, stelde hij, dat we met bekenden willen samenleven, binding aangaan met onbekenden lukt ons niet goed. Heijne contrasteert deze uitspraak met de uitspraken van minister Kaag in de Abel Herzberglezing een paar maanden later. Zij pleitte voor universele waarden die racisme, antisemitisme, xenofobie en groepsdenken bestrijden, zoals gelijkwaardigheid. Ze veroordeelde ‘het tribale identiteitsdenken’ van Blok. Beiden bekritiseert Heijne. Blok is ’ballerig uitdagend’ en geeft voedsel aan populistisch nationalisme, maar Kaag zou meer aan zelfanalyse moeten doen en de ambivalenties in haar positie moeten onderkennen. Zij zou zich af moeten vragen waardoor Blok tot zijn uitspraken komt en zich in het tegenovergestelde standpunt moeten verplaatsen.
De moeilijke opdracht
De Verlichting heeft zich in zijn eigen voet geschoten: we weten intussen hoe irrationeel we zijn, dat er geen algemene objectieve waarheid is. Daarmee kunnen we als mensen echter maar moeilijk leven. Heijne ziet ondanks deze kennis geen verandering in de existentiële ervaring van mensen en zo modderen we maar aan met de boven geschetste gevolgen. Om daar toch beter mee om te gaan zullen we ons comfortabele, vertrouwde gevoel van wat we zijn moeten oprekken. Bereid zijn daartegenin te gaan en juist het andere opzoeken. Makkelijk is dat niet, noch prettig.
Hij citeert een uitspraak van een mensenrechtenadvocaat in de Verenigde Staten die een variant had gemaakt op de woorden in de Bergrede: Blessed are the peacemakers, for they shall catch hell from both sides. Degenen die de grenzen van wat we als onszelf beschouwen verleggen krijgen tegenstand van degenen met een heel andere opvatting. Maar ook vanuit het eigen kamp zal er woede en tegenstand zijn. Immers: “Wie die heldere scheidslijnen eigenhandig negeert, neemt de strijdende partijen ook iets van hun waardigheid af- en maakt ze bovendien beschaamd over hun eigen onverzoenlijke gedrag.” Daarnaast verzwakt het de zin en betekenis van iemand met een bepaalde positie. “Mensen hun gekoesterde vijandsbeeld afnemen is voldoende om hen je hartgrondig te doen haten.”( blz 106)
De Bergrede inspireert Heijne om nog andere wijsheden aan te ontlenen. Hij leest er een radicaal pleidooi in om alle ervaring toe te laten. “Juist de ervaringen die ons het meest pijn doen en ons ongelukkig zouden moeten maken, zijn de ervaringen die ertoe doen, die ons bewust maken en ons in staat stellen inzicht in onszelf en het leven te krijgen” (blz 110). Hetzelfde geldt voor eigenschappen als bescheidenheid, nederigheid, gebrek aan geldingsdrang. Maatschappelijk worden deze in de huidige tijd meestal als zwak en pijnlijk gezien. Alles wat fluïde is, poreus, open en onbepaald, wordt als een teken van dreigend zelfverlies gezien.
Er is echter het gevaar dat zulke boodschappen alleen plichtmatig onderschreven worden en geen geleefde werkelijkheid worden. Om dat wel te laten gebeuren zullen we de “verdovende veiligheid” moeten verlaten. Heijne interpreteert de woorden van Jezus zo: “dat een mens die het zichzelf niet werkelijk moeilijk maakt, niet tegen zijn eigen aandriften durft in te gaan, die zijn eigen opvattingen, zelfs zijn eigen ’identiteit’ niet wil bevragen niet echt een waardevol leven leidt- niet echt mens is, eerder een onmens. “ (bz 115)
Aan het slot van het essay staat een citaat uit de Bergrede: “Is het een verdienste als je liefhebt wie jou liefheeft?” Nee gaat het voort, er is niets uitzonderlijks aan als je alleen je bekenden vriendelijk bejegent. Een stem van twee millennia geleden spoort ons aan. Heijne parafraseert het zo: “Wanneer we ons niet inspannen ons daadwerkelijk in andere ervaringen dan die van onszelf te verplaatsen, ons daadwerkelijk in gedachtewerelden proberen in te leven die niet de onze zijn, als we niet bereid zijn tegen ons eigenbelang in te denken, onszelf te verliezen, zullen we uiteindelijk zelf minder mens zijn. Onze eigen levens zullen dan even comfortabel als nietszeggend zijn.”
Meer of minder mens zijn
Heijne stelt dat het liberalisme geen antwoord heeft op de vragen: wie zijn wij en hoe kunnen we goed samenleven. Dit zijn mijns inziens de meest fundamentele vragen om te stellen. Aan het einde van het essay geeft hij impliciet een antwoord als hij stelt dat we minder mens zullen zijn als we ons opsluiten in onze identificaties. Immers als we stellen dat we meer of minder mens kunnen zijn is er een beeld van ’de mens’ om dat aan af te meten.
Hetzelfde pleidooi om ons niet op te sluiten in onze identificaties, om de angst voor zelfverlies te overwinnen werd gehouden door Kwame Appiah in het in nr. 92 van CM besproken boek: The lies that bind. We hebben identificaties nodig anders kunnen we niet uit de voeten in de complexe wereld en zijn we niet met anderen verbonden. We hoeven ze echter niet al te serieus te nemen, noch bij onszelf noch bij anderen. Is zelfverlies een werkelijk probleem of maken we het alleen tot probleem als we de identificaties wél serieus nemen, als we werkelijk denken dat ons iets afgenomen wordt als zwarte piet in roetveegpiet verandert?
We worden volgens Heijne meer mens als we ons interesseren in anderen. Elders blijkt impliciet dat hij ook doelt op een samenvallen met een grotere werkelijkheid. We kunnen deze lijn van denken nog wat verder doortrekken. Als we onze directe ervaring onderzoeken van moment tot moment kunnen we opmerken dat we steeds heen en weer schuiven tussen een identificatie met iets bepaalds, met een bepaald zelfbeeld, en periodes waarin we in een ruimere, minder ingevulde en soms helemaal onbepaalde sfeer verblijven. Allerlei gradaties komen voor. We zijn ons er niet van bewust dat we bepaalde ervaringen als kraaltjes aan elkaar rijgen en alleen die de status van ’werkelijk’ en ’onszelf’ geven terwijl we andere momenten negeren. Ons wel bewust worden van dit mechanisme relativeert meteen onze identificaties. We hoeven dan niet bang te zijn voor zelfverlies, omdat we meer blijken te zijn dan deze identificaties, we ervaren immers een veel grotere bewustzijnsruimte. *1
Verheven idealen vertalen naar concrete leefomstandigheden
Mensen zijn complexe wezens en in staat tot verheven abstracties en overstijgende, mooie idealen. We verheffen ons dan (abstraheren) uit concrete leefomstandigheden. De problemen daarin zijn dan echter nog niet overwonnen. De fascinatie met de verheven idealen doet ons vaak uit het oog verliezen dat we wezens zijn met lichamelijke gewoontes en behoeftes en met emoties die variëren van primitief tot prachtig. Het is maar al te goed mogelijk om de primitieve instincten aan te spreken, die we zonder problemen overgieten met een rationele saus. Wat we nodig hebben is een mensbeeld dat recht doet aan alle aspecten van ons als mens. Vervolgens zullen we met al die complexe mogelijkheden die we als mens nu eenmaal hebben op een goede manier moeten leren omgaan.
Een heel directe route daarvoor is volgens mij de bewustwording van de mechanismes van hoe we ons identificeren met een deel van onszelf, bv lichaam, emoties en gedachten, dus waar we ons zwaartepunt leggen. Er is steeds een bepaalde vorm van zelfbewustzijn waarmee een dergelijke identificatie gepaard gaat. Als we deze mechanismes onderkennen kunnen we ook zicht krijgen op wat voorbij deze identificaties gaat ofwel deze transcendeert.
Niet toevallig is enig inzicht in de menselijke transcendentie en het wezenlijke bewustzijn dat we gemeen hebben met alle mensen, kenmerkend voor de religies en levensbeschouwingen die de grootste aantallen mensen eeuwenlang hebben verbonden. Sinds ‘de grote transformatie’ van de ‘spiltijd’ in termen van godsdiensthistorica Karen Armstrong en de filosoof Karl Jaspers brak een meer universeel mensbeeld in diverse werelddelen door en heeft dit via de grote religies een onuitwisbare invloed gehad in de geschiedenis van de mensheid. De oorspronkelijke inspiratie en grensverleggende visie is echter tijdens de geschiedenis grotendeels verwaterd, verstard geraakt of verloren gegaan. Het is zaak de gemeenschappelijke, opmerkelijk met elkaar overeenstemmende bronnen van deze inspiratie weer in onszelf bewust te worden als onze essentiële onbepaalde identiteit voorbij de groepsidentificaties, waaruit de cultuurvenieuwers in de spiltijd hun inspiratie putten. Meer hierover in mijn artikel over Karen Armstrong in nr 53 van Civis Mundi.
Noten
*1 Zie meer hierover in het werk van de filosoof en Advaitaleraar Douwe Tiemersma (www.advaitacentrum.nl) en in mijn artikelen in nr. 45 van Civis Mundi: Identiteit en Identificatie en in nr. 47: Bewustzijn en non-dualiteit in ons dagelijks leven. Van Piet Ransijn in nr 88:Vervulling van het streven naar vooruitgang door verruiming van bewustzijn. Aanvullende beschouwingen bij het interview met Wim Couwenberg: deel 2
In Advaita Vedanta is o.a. het opmerken van de mechanismen hoe identificatie in zijn werk gaat een centrale benadering om tot inzicht te komen in de vraag ’wat ben je nu eigenlijk’. Enerzijds kan iedereen vaststellen dat je in de directe ervaring altijd meer bent dat welke eigenschap en vorm dan ook. (neti neti, ofwel dit niet, dat niet) Als dat zelfonderzoek radicaal wordt voortgezet blijft als alle vormen wegvallen puur bewust-zijn over als de meest fundamentele ervaring van zelf zijn. Anderzijds is het mogelijk om je af te vragen waar de grenzen zijn van de eigen bewustzijnsruimte. Als we die niet ergens beperken, zal die alles gaan omvatten. Alles wat er is, alles wat we kunnen kennen verschijnt binnen onze bewustzijnsruimte en daarom zijn we op natuurlijke wijze met alles verbonden. Als we de bijbehorende vorm van zelfzijn accepteren zijn we zo ruim als de hele kosmos.
Om het spel binnen de wereld van vormen te spelen zullen we echter als zelf wel vorm aan moeten nemen, een persoonlijkheid ontwikkelen en deelhebben aan de cultuur waarin we leven. Een fundamenteel inzicht in de onderliggende fundamentele werkelijkheid van onszelf en van de wereld dat als achtergrond van ons ervaren aanwezig kan blijven geeft echter een existentiële basis aan ons bestaan waardoor veel problemen zullen wegvallen of gemakkelijker opgelost kunnen worden. In veel gevallen is ’de angel eruit’. De inzichten en de vaardigheden om zulke inzichten te verwerven horen niet tot de ’algemene kennis’, maar zijn wel in Advaita Vedanta, en ook in een aantal andere methoden en tradities uitgewerkt. Ze vergen zoals vrijwel alle menselijke vaardigheden dat ze aangeleerd worden. In principe is dat echter mogelijk. Mijn stelling is dat het verkrijgen van zulke inzichten vooral als moeilijk ervaren wordt omdat het zo ongewoon is om zo naar onszelf en de werkelijkheid te kijken.