Civis Mundi Digitaal #94
De eerste man eindigt met ontboezemingen over zijn moeder, met wie hij duidelijk een bijzondere band voelt. Toen hij de Nobelprijs won, telefoneerde hij het eerst zijn ongeletterde moeder, die dat nauwelijks kon bevatten. De band met zijn moeder is altijd sterk gebleven, ook al woonde zij in Algerije en hij in Frankrijk. Zoals zijn moeder op bovenstaande foto een foto van haar jongste zoonbij haar heeft, was bij Camus een foto van zijn moeder duidelijk zichtbaar in zijn appartement aanwezig, zoals Jan de Boer opviel, toen hij er op bezoek kwam (zie nr 93). Aan de hand van de nagelaten notities bij De eerste man wordt hier de mythisch aandoende rol van de moeder toegelicht.
De kosmische dimensie van de verbinding met de moeder
In een aantal werken is de moeder vaag aanwezig als een bijna transcendente werkelijkheid op de achtergrond, zoals bijv. in De pest, maar heeft zij een betekenisvolle rol in het geheel. In De vreemdeling is zij net overleden, maar speelt zij een beslissende rol in de verwikkelingen van de roman. “Camus’ conceptie van de absurditeit, van de discrepantie, die de mens beleeft ten opzichte van de wereld om hem heen, is ondenkbaar zonder de de daaraan voorafgaande verbondenheid met de moeder, die zonder vraag of antwoord, duldend en dragend steeds aanwezig is. Zij is een arme van geest, die een ongereflecteerde, directe toegang tot het zijn heeft.” Het lijkt op een verwijzing naar de eerste van de acht zaligheden die Jezus uitsprak in zijn bergrede: ‘Zalig de armen van geest’.
“In haar wezen is er lettelijk en figuurlijk iets onuitgesprokens. Haar doofheid en haar analfabetisme bepalen haar isolement. Zij spreekt weinig… met een haast animale, nimmer geuite tederheid volgt zij haar kinderen. Zij leidt ze niet… Het behoort tot haar wezen op de achtergond te blijven. Zij is er op dezelfde manier als de moeder van Rieux in La peste er is: onopvallend, zorgend, zwijgzaam en oplettend... ‘Met haar lijkt alles altijd gemakkelijk’ (Van Gennep, p 36,37).
“Zolang het kind zich kan identificeren met de moeder, blijft de eenheid met het zijn, de natuur of het licht bestaan, maar als hij ziek wordt, als hij gaat denken en studeren, komt de dood of de onrechtvaardigheid van de maatschappij… deze eenheid verstoren. De wereld van de moeder is een geordende kosmos waarin het kind wordt opgenomen en gekoesterd… Voortdurend vinden wij in het Camus’ werk het verlangen naar het herstel van de verbroken eenheid terug. Men kan dit verlangen eventueel religieus noemen, omdat het zich betrekt op een verloren paradijs,...[en] de behoefte om aan de dood en de absurditeit te ontsnappen… een ‘ander leven’,… een leven waar de dood geen gelding heeft.” In zijn werken ziet Camus de dood vaak als de andere kant van het leven en beschrijft hij soms een ervaring voorbij dood en leven, waarin hij vrede heeft gekregen met de dood, die hem tijdens zijn leven als tuberculoze-lijder steeds bedreigd heeft.
Camus beschrijft in zijn werken ook vaak ervaringen van opgaan in de natuur die hem te boven gaat. Maat houden en gerechtigheid betekent “een aan de kosmische orde ondergeschikte positie… in het grote geheel van de kosmos… Het symbool van de moeder is vooral de zee, die in Camus’ werk steeds een reinigende, bevrijdende en verlossende macht is… waarmee de bundel L’ Eté eindigt… Ook de nacht, blijkt een van de symbolen van de kosmische orde, en dus van de moeder te zijn… Aan het eind van zijn leven noemt hij haar nog “degene die ik het meest op de wereld liefheb” (Van Gennep, p 37-39. De eerste man was toen nog niet gepubliceerd). We zullen zien of de werken van Camus deze interpretatie bevestigen.
Aan het eind van De vreemdeling vindt Meursault vrede met zijn naderende einde in de stilte van de nacht, waarin leven en dood als het ware versmelten, zie mijn artikel in nr 89. Onder de nieuwe verlichting van de dood vloeit alles samen in dezelfde onverschilligheid; alles wordt genivelleerd door de vraag: waartoe dient het?... Meursault voelt zich bereid om alles nog eens te doorleven… ‘Zo gaf ik mij tegenover deze nacht vol tekens en sterren voor het eerst over aan de tedere onverschilligheid van de wereld. Het gevoel dat zij zo gelijk was aan mij, mij zo verwant, deed mij beseffen dat ik gelukkig was geweest en dat ik het nog altijd was… Ik geloof dat ik heb geslapen, want toen ik wakker werd, zag ik de sterren. Er drongen allerlei geluiden tot mij door. Geuren van de nacht… verfristen mijn slapen. De heerlijke vrede van deze slapende zomer kwam als een vloedgolf over mij’” (Slot van De vreemdeling; Luppé, Camus, p 82)
Wat hij over zijn moeder zegt, betreft ook hemzelf: “En ook hij, misschien nog meer dan zij… hij, een soort eenzelvige, steeds vibrerende golf, voorbestemd om ineens voorgoed gebroken te worden, een pure hartstocht om oog in oog met de totale dood te leven. Hij voelde momenteel hoe het leven, de jeugd en de mensen tussen zijn vingers door glipten, zonder er iets van te kunnen redden, maar overgeleverd aan de blinde hoop dat de duistere kracht, die hem zoveel jaren boven de tijd uit had getilt, onbeperkt had gevoed en die tot in de moeilijkste omstandigheden zichzelf bleef, hem met een onvermoeibare gulheid hem redenen van bestaan had gegeven, redenen zou verschaffen om ouder te worden en zonder opstandigheid te sterven” (p 306-07).
Aldus eindigt Camus zijn laatste onvoltooide roman. Deze regels behoren tot de laatste die hij heeft geschreven. Hij projecteert zijn levensgevoel in het eind van zijn voorbije jeugd en zijn behoefte aan levenswarmte, verbinding en geborgenheid projecteert hij in zijn moeder en op moeder aarde. Hij voelde zich met de natuur en de aarde op fysieke en mystieke wijze verbonden in een alomvattende levenskracht en levensgloed, die zijn leven verlichtte en bezielde. Hij heeft dit herhaaldelijk beschreven in zijn essays, die nog aan de orde komen. En passant geeft hij zijn nostalgische relatie met zijn land en volk weer, dat hij achter zich had gelaten toen hij naar Parijs ging, waar hij zich zich niet blijvend thuis voelde. Camus schreef dit aan het eind van zijn leven over zijn jeugd en geeft daarmee uitdrukking aan het levensgevoel dat typerend voor hem is. Namelijk een levensdrang en streven naar intensiteit, oprechtheid en gerechtigheid die hij nemesis noemt en die in zijn leven en werk naar voren komt, zoals in de volgende delen van deze serie over hem naar voren zal komen.
De moeder van Camus
Nagelaten notities over de moeder
Aan het eind van De eerste man volgen enkele losse notities en schema’s, waarvan de volgende over zijn moeder: ‘Hij was de koning van zijn leven geweest, gekroond met luisterrijke gaven, met verlangens, met kracht, met vreugde en voor dat alles kwam hij vergiffenis vragen aan haar, die als slavin onderworpen was geweest aan de dagen en aan het leven, die niets wist, niets had verlangd, niets had durven verlangen en toch een waarheid in stand had gehouden die hij was kwijtgeraakt en die de enige rechtvaardiging voor het leven was… O moeder, o zachtmoedige..., groter dan mijn tijd, groter dan de geschiedenis, waarachtiger dan alles waarvan ik heb gehouden op deze wereld, o moeder vergeef je zoon dat hij de nacht van jouw waarheid is ontvlucht” (p 319).
Hiermee lijkt Camus de eerder genoemde kosmische dimensie van de moeder en van de nacht te bevestigen, die ook in de zee en andere symboliek in zijn werk naar voren komt, en in het eenvoudige, vanzelfsprekende, halfbewuste geluk van zijn voorbije jeugd. “Het [boek] zou tegelijkertijd een geschiedenis moeten zijn van het einde van een wereld, doortrokken van heimwee naar deze jaren van licht.” (p 327). Camus lijkt ertoe te neigen aan zijn moeder religieuze en mystieke proporties toe te dichten, waartoe hij in zijn jeugd wellicht geneigd was. “Zijn moeder is Christus” (p 328). “Moeder: een soort onwetende Mysjkin. Ze kent het leven van Christus niet, behalve aan het kruis. En toch, wie benadert het meer?” (p 338). Misjkin is de hoofdpersoon in de roman De idioot van Dostojewski, die met Christus werd vergeleken.
“Moeder. De waarheid is dat ik ondanks al mijn liefde niet had kunnen leven op het niveau van dat blinde geduld, zonder taal, zonder plannen. Ik had haar leven van een onwetende niet kunnen leven. En ik had de hele wereld afgereisd, ik had opgebouwd, geschapen, mensen misbruikt. Mijn dagen waren overvol geweest – maar van niets was mijn hart zo vol geraakt…” (p 345) Doelt hij op zijn moeder? Op de volgende bladzijde staat: “Moeders christendom aan het eind van haar leven. De arme, ongelukkige, onwetende vrouw… Moge het kruis haar tot steun zijn!” Iets verder: “Ik wil hier de geschiedenis schrijven van een tweetal mensen, verbonden door eenzelfde bloed en alle verschillen. Zij is gelijk aan het beste dat de aarde draagt en hij zonder meer monsterlijk. Hij verzeild geraakt in alle waanzin van onze geschiedenis; zij in diezelfde geschiedenis levend alsof het de geschiedenis was van alle tijden. Zij zwijgt meestal en beschikt nauwelijks over enkele woorden om zich uit te drukken; hij onophoudelijk pratend, maar niet in staat om met duizenden woorden te zeggen wat zij met een van haar stiltes kon uitdrukken… Moeder en zoon” (p 349). Een volgende notitie doelt op “haar woordenschat van 400 woorden” (p 353).
Zijn moeder neemt in zijn leven een bijzondere positie in. Hij blijft zich zijn leven lang verbonden met haar voelen. “We worden gescheiden van iedereen geboren – behalve van onze moeder” (p 352). De moeder heeft ook te maken met moeder aarde en moeder natuur, de kosmische kant van de moeder, die Van Gennep reeds heeft toegelicht. Camus schrijft aan het eind van zijn aantekeningen: “Einde. Geef de grond terug, de grond die van niemand is. Geef de aarde, die niet te kopen en te verkopen is terug (ja en Christus is nooit in Algerije aan land gegaan, aangezien zelfs de monnikken daar eigendom en concessies hadden). En hij riep uit, kijkend naar zijn moeder en daarna naar de anderen: ‘Geef de aarde terug, geef de hele aarde aan de armen, aan hen die niets hebben en zo arm zijn dat ze zelfs nooit hebben verlangd iets te hebben en te bezitten, aan hen in dit land die lijken op haar, die immense schare behoeftigen, merendeels Arabieren en een paar Fransen, die hier leven of overleven uit koppigheid en taaiheid, in de enige waardigheid ter wereld, die van de armen. Geef hun de aarde zoals wat geheiligd is wordt gegeven aan hen die geheiligd zijn. En dan zal ik, opnieuw en eindelijk arm, in de ergste verbanning naar de uiterste punt van de wereld verwezen, glimlachen en tevreden sterven, in de wetenschap dat onder de zon van mijn geboorte eindelijk de aarde waarvan ik zo heb gehouden, is verenigd met hen en met haar die ik heb vereerd. Dan zal de grote anonimiteit vruchtbaar worden en ook mij weer opslorpen” (p 360).
In dit nagelaten fragment gaat aardse natuurmystiek over in ethiek en solidariteit, die bij Camus niet zulke gescheiden terreinen zijn als Van Gennep doet voorkomen in zijn studie van zijn ethische denken. In de essays die in het vervolg worden besproken, raken natuurmystiek en ethiek, lichamelijkheid, sensualiteit en rechtmatige solidariteit elkaar als complementaire tegenpolen van een alomvattende liefde voor het leven, die kenmerkend is voor Camus. De moeder is het object en het zinnebeeld van deze liefde.
Een basisthema in het leven en werk van Camus is de verwijdering uit het licht, de onschuld en de geborgenheid van zijn zorgeloze jeugd in de vanzelfsprekende nabijheid van zijn moeder, de zon, het strand en de zee. Hij komt tot “het besef dat de eenheid van het leven is verbroken.., dat hij is gevallen uit het paradijs van zijn jeugd.” (Van Gennep, p 286). Hij komt terecht in het absurde, gespleten en vervreemde leven waarin oorlogsdreiging, onrecht, zinloos geweld, ziekte en dood heersen, die hij niet kan ontlopen en een plek dient te geven in zijn leven. De duldende levensaanvaarding van zijn moeder, die hij vergelijkt met Christus, is daarbij mogelijk een voorbeeld en een inspiratiebron om de onvermijdelijke tegenpolen van het leven te aanvaarden en niets uit te sluiten.
Tegelijk verzet hij zich tegen het onrecht, de absurditeit en zinloosheid, die hij tevens accepteert als onvermijdelijk en inherent aan het leven. Hoe is dit te rijmen? Enerzijds is het leven absurd en ongerijmd en is leed en onrecht niet uit te bannen. Anderzijds is het leven mooi, verleidelijk en vreugdevol, vol mogelijkheden. Beide kanten vindt Camus bij de Grieken. Het gaat erom het mooie en goede in het leven te versterken. Maar ook de andere kant te accepteren en het lijden zoveel als in ons vermogen ligt te verminderen. Door leed en onrecht te verzachten en te verminderen en vreugde te vergroten, krijgt het leven zin en betekenis voor onszelf en anderen. Solidariteit geeft het leven meer inhoud en een voorlopige bestemming, zo lang als het duurt. Want de dood blijft onvermijdelijk, evenals andere inherente beperkingen van het leven.
De beperkingen hoeven ons niet te verhinderen gelukkig te zijn en het leven lief te hebben binnen deze beperkingen, door ze liefdevol te accepteren en meer oog te hebben voor de mogelijkheden binnen alle beperkingen en bedreigingen. “Te leven zonder iets van het leven af te wijzen, dat is de deugd die ik in deze wereld het meest waardeer”. Het leven kent zon en regen, zomer en winter. “Midden in de winter leerde ik eindelijk begrijpen dat ik in mij een onoverwinnelijke zomer meedroeg,” schrijft Camus in De zomer, in één van zijn mooiste essays Terug naar Tipasa, in het land van zijn jeugd. In De zomer heeft deze gerijpte levensvisie het meest expliciet gestalte gekregen en daarna in de vorm van verhalen in Koninkrijk en ballingschap. In De eerste man blikt hij terug op de levensaanvaarding van zijn jeugd en van zijn moeder.