Civis Mundi Digitaal #95
De reuzenvogel Peng
Ook Zhuangzi maakt het onderscheid in het vormloze Dao en het gevormde, gemanifesteerde Dao. Dat doet hij in de beelden van de reuzenvis Kun uit ‘de noordelijke duisternis’ en de reusachtige vogel Peng die langs de hemel vliegt. De vogel verplaatst zich dus door de ruimte en tijd in de gemanifesteerde wereld. De vis Kun bevindt zich nog in de duistere, vormeloze wateren. Hij manifesteert zich door te veranderen in de vogel Peng, die langs de hemel vliegt. “Eerst leek hij nog zo groot als een wild paard, dan een nietig stofje – zo werden de wezens in de storm door elkaar geblazen… En dan de blauwe hemel: is dat eigenlijk wel zijn echte kleur? Is de verte waarnaar we staan te turen eigenlijk zonder uiterste einde? Als die vogel naar beneden kijkt, dan ziet hij ons vast net zo” (p 91-92). Dat wil zeggen: we zien het nu eens groot en dan weer klein vanuit een bepaald perspectief of standpunt in ruimte en tijd, waarin het wereldse bewustzijn is gevangen.
“Het krekeltje en het duifje lachen erom… We maken een sprongetje en vliegen tot aan die olm… Wat moet dat eigenlijk, eerst negentigduizend mijl omhoog om naar het zuiden te vliegen?” (p 92, 94). Ze zien het nut niet van een hoge vlucht en kijken niet verder dan hun eigen beperkte wereldje. Hun kenvermogen is beperkt en afhankelijk van het refentiekader.
“De volmaakte mens laat zijn geest terugkeren naar de dimensie Zonder Begin, om een heerlijk dutje te doen in het Land van Niemendal; als water stroomt hij door het Vormloze, en hij gutst tevoorschijn uit de Grote Zuiverheid” (p 98). Dit verwijst naar de ontspannen rust van de meditatie in het open, vormloze bewustzijn. Men komt daar gezuiverd uit door “herstel van het contact met de oorspronkelijke ruimte van ons bewustzijn” (p 99).
De vogel Peng “is in staat om naar een hoger blikveld op te stijgen en alles van boven te bekijken…, [Hij] symboliseert dus het vermogen van de menselijke geest om de oorsprong in zich te bewaren, de openheid of speelruimte die hem in staat stelt om zich nooit volledig te hoeven identificeren met een bepaalde denk- of leefwijze,” zoals bij het duifje en het krekeltje. De vogel is ook in andere culturen het symbool voor de geest of ziel.
“De vogel symboliseert het menselijk bewustzijn [dat] vrijelijk kan reizen naar allerlei domeinen, en deze daarna ook weer verlaten, omdat Peng aan geen enkel domein toebehoort, maar overal thuis is in de onmetelijke ruimte tussen hemel en aarde… Hij stijgt uit boven alle sociaal gedeelde referentiekaders en gaat op weg naar het oeverloze water van het zuiden, de sfeer van helderheid… een metafoor voor de ontvankelijkheid van het open bewustzijn” (p 102).
Bij de dood verlaat de ziel het lichaam en “vliegt ver weg van de alledaagse wereld met haar zorgen en verdriet… laat alles wat grof is varen… De reis eindigt wanneer de geest in een grenzenloze open ruimte komt waarin hij bevrijd is van alle dualistische schema’s. De geest is één geworden met de Oorsprong” (p 105). Deze reis kan ook worden opgevat als een symbool voor het proces van mediteren en ontledigen.
Valkuilen: zelfingenomenheid en betrokkenheid uit de weg gaan
Eén valkuil is “te menen de ultieme staat van vervulling al bereikt te hebben”. Een andere valkuil is “proberen zich verre te houden van de profane wereld… niet betrokken bij het gewone leven. Maar Dao omvat alles… ook het leven van alledag op aarde, met zijn zorgen en problemen”. Zhuangzi staat voor een levenskunst waarbij “je alles wat zich ook maar voordoet erkent als een onderdeel van het grote gebeuren dat Dao heet. Dat betekent echter niet dat je alles maar zonder kritiek moet slikken [maar…] het vermogen om elke situatie vanuit het vogelperspectief te bekijken… De andere kant is dat je ook stevige wortels in de aarde nodig hebt. Die krijg je door te leven en te werken te midden van andere mensen” (p 109, 111). Maar dan wel vanuit het open bewustzijn van het vogelperspectief. Eén van de hoofdstukken van zijn leringen draagt de toepasselijke titel ‘Als mens onder mensen’.
‘Rondzwerven in het onuitputtelijke’
Het gaat erom vrij van verlangen naar erkenning en identiteit te aanvaarden wat er op je weg komt inclusief weerstanden. “Daartoe moet je je ego opschorten… om de toestand eerst maar eens helder te kunnen overzien” (p 112). Dus “ activiteiten uitvoeren… in het dagelijks leven te leven vanuit een open, egoloos bewustzijn… ontspannen maar tegelijkertijd volledig open en paraat” (p 114). Daarbij is het niet nodig de situatie onder controle proberen te hebben, bijv. door middel van een of ander regelsysteem.
“Zo gaat men rondzwerven in het onuitputtelijke… De allerhoogste mens heeft geen ‘ik’… De hoogste wijze berijdt de norm van hemel en aarde.” Dat wil zeggen dat hij leeft in overeenstemming met de wetmatigheden van de kosmos, de bewegingen van hemel en aarde en de “zes kosmische energieën…, yin en yang, wind en regen, licht en duisternis” (p 115). Hij gaat niet tegen de wetten van de natuur in, maar beweegt erin mee.
Zhuangzi heeft het ook over ‘zwerven vrij en blij’, ook wel vertaald als ‘enjoyment in untrammeled ease’ in een open bewustzijn zonder vaste grond in een of ander regelsysteem. Hij noemt het ook wel ‘zwerven in het oneindige of het onuitputtelijke’. Het gaat om het vermogen moeiteloos te functioneren in allerlei sociale contexten, die men niet de rug toekeert (p 117-18). Het open bewustzijn zet zich niet af en hecht zich evenmin aan een bepaald denkkader. Het laat zich dragen in grondeloos vertrouwen. Zoals bij zwemmen en varen, activiteiten waarbij we zelf actief zijn en tegelijk worden gedragen.
De dialogen van Zhuangzi en Huizi
Huizi was de beste vriend van Zhuangzi met wie hij vaak discussieerde. Dat was een van zijn favoriete bezigheden. Op een dag kwam Huizi met zaden van reuzenkalebassen. Maar hij vond dat deze geen enkel nut hadden, veel te groot om er iets mee te kunnen doen. Zhuangzi zag er echter wel mogelijkheden in. Hij zag ‘het nut van het nutteloze’ en zag dat de reuzenkalebassen door hun openheid bijv. gebruikt kan worden als bootjes of als opbergruimte. Zhuangzi treed buiten de grenzen van de gewone logica en gebruikspartronen. De leegte, de open ruimte en het voorbijgaan van beperkingen is bij Laozi en Zhuangzi buitengewoon belangrijk.
Ze lopen langs een rivier en Zhangzi zegt “Kijk die vissen nou eens vrolijk zwemmen”. Waarop Huizi zegt: “jij bent geen vis, hoe weet je dan waar vissen vrolijk over zijn?” Zhuangzi kaatst terug: “Jij bent mij niet, hoe weet je dan dat ik niet weet waar vissen vrolijk over zijn?” Hij verwijst bij de discussie naar de natuurlijke empathie en verbondheid met de natuur en andere wezens, die voorbij gaat aan redeneren. Hij treedt buiten de beperkingen van het redenerende denken.
De rivier is het symbool van Dao. In een ander verhaal “vertelt Zhuangzi dat hij liever vist in de Pu-rivier dan te leven aan het hof” (p 136). Hij geeft niet om prestige, maar zwerft liever vrij en blij in ‘het Land van Niemendal’ (Dao).
Toen Huizi was overleden miste Zhuangzi zijn beste vriend, met wie hij naar hartenlust kon discussiëren in een diep gevoel van kameraadschap. Na zijn dood voelde hij zich eenzaam en had hij niemand meer om mee te praten. Hieruit blijkt een diep menselijk gevoel van Zhuangzi, ondanks alle scherts en ironie. Hij was ‘een mens onder mensen’.
Zhuangzi en Huizi aan de rivier met de vrolijke vissen
Het profane bewustzijn en het open bewustzijn
Het wereldse bewustzijn kenmerkt zich door tegenstellingen, zoals “de bipolaire categorieën van de taal”. Het open bewustzijn is daar vrij van. Zhuangzi laat dit zien in zijn teksten over ‘De identiteit van tegenstellingen’ en ‘Het natuurlijke en kunstmatige’ en ook in zijn vele verhalen. “Waar leven is, is dood en waar dood is, is leven; waar onmogelijkheden zijn, zijn mogelijkheden en waar mogelijkheden zijn, zijn onmogelijkheden. Omdat het goede er is, bestaat het verkeerde, omdat het verkeerde er is, is er het goede… De wijzen benaderen de dingen niet op dit niveau, maar beschouwen het in het licht van de natuur… Bestaan zulke onderscheidingen wel?... Als dit en dat hun tegengesteldheid verliezen, bereiken wij de essentie van de Tao… Door de Tao wordt alle verscheidenheid tot een eenheid gebracht… De wijze verbindt alles in een harmonisch geheel… De Tao is het beginsel dat alle dingen doordringt… Het natuurlijke verblijft van binnen, het kunstmatige is uiterlijk… Als we de weg van de natuur volgen… is er altijd een terugkeer naar de essentie en naar het uiteindelijke… Laat daarom het kunstmatige het natuurlijke niet uitwissen… en keer terug naar de oorspronkelijke onschuld” (Chuang Chu Discourses on Tao, in: M. Eliade, From Primitives to Zen: A Thematic Sourcebook of the History of Religions, p 603-06, ontleend aan W T de Bary ed., Sources of Chinese Tradition).
In het verhaal ‘De dood van Hundun’ (p 141-43) wordt ook het belang van de openheid en de mogelijkheden van het midden geïllustreerd. In deze openheid kunnen we dingen “in het midden laten” en onze oordelen opschorten. Dat is van wezenlijk belang bij levenskunst. Hundun is ‘de god van het lege midden’, ook wel vertaald als ‘chaos’, leegte. Op zijn gebied ontmoetten de god van de zuidelijke zeeën de god van de noordelijke zeeën elkaar. Zij heten ‘Onbezonnen’ en ’Onbesuisd’. Omdat Hundun geen openingen had zoals een mens zintuigen heeft, boorden zij zeven openingen in Hundun, waarmee hij kon zien, horen, eten en ademen. Na zeven dagen was Hundun dood.
Volgens het verhaal zou het onbepaalde verdwijnen als het openingen of zintuigen krijgt. Het betrekkelijke referentiekader lijkt niet te gelden en te werken voor het onbepaalde. Het niet gecategoriseerde midden verdwijnt als wij er gaten in gaan boren. We kunnen het maar beter open laten. Volgens de vertaalster van De Leeringen van Tsjwang Tze (p 132) verwijst de parabel ook naar het scheppingsproces, waarbij de ongemanifesteerde chaos van het lege midden zich verliest in de gemanifesteerde, zintuiglijk waarneembare schepping.
Het verhaal van de machine
Een ander verhaal gaat over het gebruik van machines. De tuinman in het verhaal is daar geen voorstander van. “Zodra er machines worden gebruikt, is er sprake van machinaal handelen, en als men machinaal handelt, is er sprake van een machinehart… is er geen zuiver helderheid meer… wordt de geest onvast […en] wordt men niet meer gedragen door Dao” (p 144). In de moderne tijd zien we hoe mensen verlengstukken zijn geworden van machines. Marx schreef hoe vervreemde arbeid leidt tot zelfvervreemding, afhankelijkheid en overheersing. Ons leven en denken en onze menselijke relaties worden steeds meer bepaald door machines en computers en smartphones, waarvan we steeds meer afhankelijk worden. Deze trend werd al ingezet in het oude China en door Zhangzi kritisch bejegend. Vakmanschap staat bij hem echter in hoog aanzien, omdat het onder meer alertheid, creativiteit en Fingerspitzengefühl vraagt. Mensen kunnen zo hun talenten ontplooien. Er is bij vakmanschap een dialoog met de natuur en de omgeving, waarin zich creatieve mogelijkheden aandienen.
“Zhuangzi heeft niet zozeer iets tegen de machine op zich. Iemand met een open bewustzijn zou [er] prima een kunnen gebruiken, zonder zichzelf en de planten te schaden. Het probleem is eerder het profane bewustzijn, dat erop gericht is zijn vertekende versie van de werkelijkheid te houden voor de werkelijkheid als zodanig. De machine is bij uitstek geschikt om het profane bewustzijn te helpen in die illusie te blijven…, in deze nauwe kokervisie” (p 148).
Uit de verhalen spreekt ook een zeker respect voor de natuur en het natuurlijke en een reserve tegen het kunstmatige. Dit is kenmerkend voor het taoïsme. De wijze “reguleert het innerlijk in plaats van het uiterlijk… Zijn inzicht geeft hem toegang tot de eenvoud, wuwei… Wellicht doelt Zhuanghzi [met het innerlijk reguleren] op oefeningen ter ontmanteling van het ego, waardoor het open bewustzijn tevoorschijn komt… Het bewustzijn kan terugkeren naar het objectloze bewustzijn, en de eenheid er dingen ervaren, die Loazi de ‘mysterieuze eenwording’ noemt” (p 149-50). Van de tuinman wordt immers gezegd dat hij ‘de eenheid kent’.
“Het open bewustzijn is noch voor, noch tegen machines, maar heeft er een vrije verhouding mee” (p 153). Het is er niet van afhankelijk en behoudt zijn waardigheid en daarmee de open mogelijkheid machines te benutten en geen schade te laten toebrengen aan de natuur en onszelf. Het gebruik van machines vraagt een meer ontwikkeld, open bewustzijn waardoor wij als mensen als het ware boven de apparaten kunnen staan en deze kunnen besturen zonder dat zij met ons aan de loop gaan.
De vogel Peng en de wilde zeevogel
Essentieel is en blijft de verbondenheid met ‘het Reservoir des Hemels’ en het ‘Stralende Licht’, dat nooit uitgeput raakt en waar alles in verschijnt. Dit is de grenzeloze ruimte van het open bewustzijn, waar de Pengvogel doorheen vloog. “Het is de open ruimte in ons die mogelijk maakt dat onze innerlijke Peng-vogel zijn vleugels kan uitslaan en opstijgen boven alle systemen, om ze van grote afstand te bekijken, en ze te zien zoals ze zijn, zonder ons erin te verliezen” (p 159).
Een andere parabel van een zeevogel, die door de markies van Lu met een uitgebreid banquet in zijn vooroudertempel werd verwelkomd, zegt dat er een ongetemde, vrije, ‘wilde zeevogel’ in ons leeft. Als deze wordt opgesloten in een tempel, een school of een andere kooi wordt hij treurig en komt hij niet tot leven. Hij kan zo in enkele dagen sterven, zoals de wilde zeevogel in de tempel van de markies. “De wilde zeevogel is een beeld van de vrije ongevormde ruimte in ons, die niet goed meer kan gedijen zodra de kooi van de conventie eroverheen wordt gestulpt” (p 163).
Zhuangzi en de deconstructie van de taal
Deze deconstructie komt neer op een relativering van de taal, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de begrippen en de werkelijkheid als zodanig. Deconstructie doet denken aan het deconstructivisme, een moderne filosofische stroming. Als we de artikelen van Mathieu Wagemans hierover lezen in voorgaande nummers, is er overeenstemming maar ook verschil. Het is hier niet de de bedoeling om daar verder op in te gaan.
“Taal projecteert zijn polaire structuur op de werkelijkheid…, [dat is] de manier waarop taal [de] werkelijkheid schept… Objecten ontstaan doordat we ze benoemen” (p 166-67, 193). Deze projectie verhult het open bewustzijn. Door ‘de dood van het ego’ verschuift het profane naar het open bewustzijn, dat deelneemt aan ‘de ademhaling van de kosmos’. “De muziek der mensen is slechts een van de vele vormen waarop de levensadem die de kosmos vult, wordt in- en uitgeademd.
Door ‘de dualistische breuk’ “wordt het open veld van de ervaring gesplitst en een ‘ik’ of ego aan de ene kant , en een wereld van objecten aan de andere kant, waarbinnen het ego onderscheid maakt tussen ‘dit’ en ‘dat’” (p 171-172). Het profane bewustzijn functioneert door het maken van onderscheidingen. Het maakt daarbij gebruik van taal en begrippen, die de dingen benoemen. Zo krijgt het greep op de werkelijkheid door onderscheidingen in dualistische schema’s.
Zhuangzi’s Verhandeling over het rechtzetten van de dingen
In zijn Verhandeling over het rechtzetten van de dingen gaat Zhuangzi in op de “dualistische waarneming vanuit het ego-perspectief. Deze verhult het meer oorspronkelijke, open bewustzijn. De taal is te vergelijken met een visnet of een konijnenstrik. Je kunt het net of de strik vergeten als de vis of het konijn gevangen is. Dat geldt ook voor woorden. “Als je de betekenis hebt begrepen, dan kun je de woorden vergeten” (p 176). Met andere woorden: dan kun je de taal loslaten en deconstrueren. Het is niet de bedoeling erin te blijven steken, te blijven ronddraaien in een gesloten referentiekader of wereldbeeld. Een vis laat je niet in het net en een konijn laat je niet in een strik zitten.
“Dit is een van de redenen waarom volgens het daoïsme de talige leerweg noodzakelijkerwijs moet worden aangevuld met een ‘woordloze leer’, d.w.z. de weg van de meditatieve oefening” (p 178). Zo kunnen we de polaire tegenstellingen van de taal en het profane bewustzijn overstijgen en in het open bewustzijn te vertoeven.
De constructie is niet de werkelijkheid, maar giet deze in een begrippenkader en regelsysteem. De werkelijkheid als zodanig onttrekt zich aan onze taal en ons bevattingsvermogen. “Zhuangzi wil duidelijk maken dat de menselijk geest [d.w.z. het open bewustzijn] helemaal niet gebonden is aan perspectivische waarneming… Er is zoiets mogelijk als een perspectiefloze waarneming, vanuit de ruimte van onbevooroordeelde openheid… waardoor deze, het bewustzijn-als-zodanig, spontaan weer naar voren komt (p 180).
De spil, het no-where punt, het stille centrum
Deze perspectiefloze openheid is te (her)vinden door naar het no-where punt te gaan, dat voorbij alle plaatsen en perspectieven ligt. Het is de plek in het bewustzijn vanwaaruit wij kijken, maar het neemt zelf geen plek in en heeft geen perspectief. Het is grenzenloze openheid. “Volgens Zhuangzi is het no-where punt gelegen in je eigen stille centrum. Wie hier voeling mee heeft laat zich niet langer meesleuren door het woeden der opinies, maar is in staat om, zoals we zeggen, ‘iets in het midden te laten’. Het midden is de open ruimte waarin de geest kan vertoeven als ‘de spil van Dao’. Het wiel der opinies wentelt alsmaar rond, maar de spil blijft in het centrum” (p 181). De spil is een metafoor voor het open bewustzijn.
“Vanuit het oogpunt dat het ego transcendeert kan men zien dat de taal op deze [polaire] manier functioneert… In het open bewustzijn… is geen sprake meer van dualiteit, in de zin van elkaar uitsluitende opposities… Het is het dualisme van de taal ontstegen” (p 182). Dit open bewustzijn noemt Zhuangzi de spil of het centrum en ook wel ‘helderheid’ of ‘het Onuitputtelijke’. Vandaaruit vinden alle begrippen hun weg. De weg naar dit onuitputtelijke centrum bestaat uit meditatieve en qigong oefeningen. Meditatie betekent, zoals gezegd, letterlijk ‘naar het midden gaan’. De beoefenaar vormt als het ware “een spil tussen hemel en aarde”, de ‘spil van Dao’, waar de levensenergie (‘qi’) doorheen stroomt (p 185).
“Zhuangzi erkent de waarde van meditatie, maar het is bij hem niet de bedoeling om via meditatie te vluchten uit de wereld van dagelijkse zaken en verantwoordelijkheden… [Hij] beschouwt meditatie als een voorbereiding op het volmaakt uitvoeren van de dagelijkse taken… vanuit het open, volstrekt heldere bewustzijn; het vermogen om alle referentiekaders… te transcenderen” (p 107).