Civis Mundi Digitaal #99
Geologische tijdschaal. https://slideplayer.nl/slide/10238505/
‘Het verschijnen van het leven’
In het vervolg van zijn boek toetst Teilhard zijn hypothese van evenredig toenemende complexiteit en bewustzijn aan de hand van de eerdergenoemde vier stadia: de previtale fase, leven, denken en overleven. Eerst vindt er een “kristallisatie en polymerisatie van de wereld” plaats op aarde. Met het laatste bedoelt hij het ontstaan van grote moleculen door ‘additieve complexicatie’, een weinig verhelderend begrip. Dit gaat vooraf aan het ontstaan van het leven, dat nog steeds een niet door mensen replificeerbaar mysterie is. Het is ons namelijk nog niet gelukt leven uit niet leven te laten ontstaan in een laboratorium zonder levende kiemen.
Teilhard meent dat bij het ontstaan van het leveneen latent aanwezig bewustzijn “ontwaakt uit de verdoving”. “Haar sluimerend vermogen tot handelen komt in beweging, gelijktijdig met de krachten die binnen de materie naar synthese dringen” (p 56). Dat is mooi gezegd, meer poëtisch dan wetenschappelijk, bij gebrek aan een verklaring.
“Men is het er gemeenlijk over eens dat het psychisch leven in de wereld ‘begint’ met de ervaring van het georganiseerde leven, d.w.z. met het optreden van de cel... een rudimentair bewustzijn gaat vooraf aan het ontluiken van het leven... De totstandkoming van een wezenlijk nieuw type van corpusculaire groepering... [gaat] gepaard met innerlijk optreden van een nieuw type van bewuste activiteit en gerichtheid..., de overgang van molecuul naar cel – de drempeloverschrijding van het leven” (p 69-71).
Oersoep waaruit het leven zou zijn ontstaan. https://weet-magazine.nl/oersoep-steeds-complexere-brij https://www.cursor.tue.nl/achtergrond/2018/januari/week-3/leven-zoeken-in-eindhovense-oersoep/
Uit de symbiose van de massa oercellen vloeit het “leven in gemeenschap” voort. Het onderling verbonden biologische geheel vormt als het ware “een levend vlies” om de aarde met een “veel verder doorgevoerde solidariteit,... de verbondenheid die alle levende wezens tot één geheel verenigt in de biosfeer” (p 76). Hoe het leven precies is ontstaan is nog altijd niet duidelijk, omdat het niet gelukt is het voort te brengen in een kiemvrij gemaakt milieu (p 79). Hoewel kunstmatige creatie van leven in een laboratorium door Teilhard niet wordt uitgesloten, lijkt het ontstaan van het leven een eenmalige gebeurtenis, een “unieke golf” (p 78, 83-84).
Als eigenschappen of “grondbewegingen van het leven” noemt Teilhard: voortplanting en vermenigvuldiging, al of niet door verbinding van paren (seksualiteit), verjonging, samen-leving en gerichte toevoeging, d.w.z. verbetering of veredeling (van bijv. erfelijke eigenschappen) en evolutie, al of niet door natuurlijke selectie of “gericht toeval”. Daarbij tonen levende wezens vindingrijkheid en overvloed bij hun vermenigvuldiging en voortplanting (p 90-91). Bij de evolutie van het leven veronderstelt Teilhard ook “een innerlijk bewegingprincipe” als “de drijfkracht van het leven”, naast uitwendige prikkels zoals de strijd om het bestaan en de ‘survival of the fittest’, het mechanisme van de natuurlijke selectie. Hij is bereid daarvoor “een belangrijke en zelfs wezenlijke plaats in te ruimen” (p 127-29). Op het ontstaan van het leven gaat deel 7 meer specifiek in op basis van het boek Het onstaan van het leven van S.T. Bok. Zijn visie toont overeenkomsten met die van Teilhard, maar is meer uitgewerkt.
‘De geboorte van het denken’
Vervolgens beschrijft Teilhard de verschillende “vertakkingen... van de boom van het leven”. “De expansie van het leven” gaat gepaard met een “opstijgen van het bewustzijn.” Deze culmineert in “de geboorte van het denken... de drempeloverschrijding van de reflectie.” Dat is een kwalitatief andere fase van grotere complexiteit en ontwikkeling van het bewustzijn. Kenmerkend in deze fase is het zelfbewustzijn, het weet hebben van zichzelf, weten dat men weet. Dit gaat gepaard gaat met zelfreflectie en “persoonswording van het individu”. “Het bewustzijn wordt in staat zichzelf waar te nemen... [met] een zekere transcendentie” (p 151, 146-47). “Reflectie, zoals het woord zelf aangeeft, is het door het bewustzijn verkregen vermogen zich naar zichzelf (toe) te keren en bezit van zichzelf te nemen als een object dart zijn eigen bijzondere consistentie en waarde heeft: niet alleen iets kennen, maar ook zichzelf kennen; niet alleen weten, maar ook weten dat het weet” (Teilhard, Shelli Joye, Exploring the Noösphere: Teilhard de Chardin, p 71).
De noösfeer
“De convergentie van de geest” vormt de bekroning van de ontwikkeling van het bewustzijn. De psychogenese of noögenese breidt zich uit tot de noösfeer, “de reflexieve laag van de aarde” (Cuénot, p 184). “Rond de vonk van de eerste reflexieve bewustzijns breidt zich een vurige kring uit... Tenslotte bedekt de gloed de hele aarde” (p 159). Geleidelijk ontstaan uit eenvoudige nederzettingen complexe culturen. In het Westen ontstaat “het industriële tijdperk,... tijdperk van de grote collectiviteiten”. De beheersing van natuurkrachten neemt nieuwe, meer complexe vormen aan in de moderne samenleving, die ook zijn keerzijde heeft.
De noösfeer betreft een planetair collectief bewustzijn. Hij gebruikte eerder de term ‘antroposfeer’, die doet denken aan het antropoceen als tijdvak dat daardoor wordt bepaald. Deze sfeer is gebaseerd op de biosfeer en is daarvan afhankelijk. Daarom is de instandhouding van de biosfeer van voor ons en de antroposfeer of noösfeer levensbelang. De noösfeer kan niet gedijen in een kwijnende biosfeer, die steeds sneller lijkt te worden vernietigd door de antroposfeer. De geïntegreerde visie van de biosfeer van Teilhard sluit goed aan bij het ecologische denken en de Gaia-hypothese van James Lovelock, die de aarde als een groot levend wezen, een samengesteld organisme, beschouwde (Shelli Joye, p 26, 28).
Directe eenheidservaring
Bij Teilhard beruste de conceptie van dit planetaire bewustzijn volgens Joye op een directe ervaring van verbondenheid met al het leven en met alle mensen en op gesprekken met de filosoof Edouard Le Roy, de opvolger van Henri Bergson, en de uitgeweken Russische geoloog Vladimir Vernadsky, aan wie hij term biosfeer ontleende (zie deel 1 en 4). Het functioneren van de aarde wordt in vergaande mate door levende wezens bepaald, de laatste tijd steeds meer door de mensheid ten koste van andere levende wezens. Het is duidelijk dat dit laatste dient om te buigen in een constructieve symbiose, wil de noösfeer een duurzame kans van slagen hebben. Daarvoor is een bewustzijn van verbondenheid met al het leven, zoals dat bij Teilhard het geval was, van groot belang. In andere werken, zoals Het goddelijk milieu, gaat hij hier verder op in, zie deel 8.
“Ik begon te voelen wat onuitsprekelijk gemeengoed was in alle dingen. De eenheid communiceerde zich naar mij en gaf mij het vermogen het te (be)vatten..., Bij mij had zich een transformatie afgespeeld in de eigenlijke perceptie van het zijn” (Het goddelijk milieu, Joye, p 31). Hij had een directe ervaring van de eenheid van het bestaan. Zolang een mens zichzelf en zijn ingroup nog ervaart als een afgescheiden eiland en naar believen de overige wereld meent te kunnen exploiteren, laat een duurzame ontwikkeling van de antroposfeer op zich wachten.
Grotere complexiteit vraagt verdieping van het bewustzijn
Voor een meer omvattend en meer geïntegreerd planetair collectief bewustzijn is ook een verdieping van het individuele bewustzijn nodig, volgens de stelling van Teilhard dat toenemende complexiteit samengaat met toenemenede interioriteit of verdieping van het bewustzijn. Dat betekent dat meer mensen zich de eenheid van het bestaande in zichzelf bewust kunnen worden om die groeiende eenheid ook maatschappelijk en planetair te kunnen realiseren. Met andere woorden: verdieping van bewustwording en spiritualiteit is de middelpuntzoekende ontwikkeling die samengaat met de middelpuntvliedende ontwikkeling van een meer complexe internationale samenleving. Het ene gaat niet goed zonder het andere.
Het hoofdzakelijk op economisch en politiek niveau proberen te bewerkstellingen van mondiale samenwerking zal niet adequaat werken zonder verdieping van het individuele en collectieve bewustzijn tot innerlijk ervaren verbondenheid solidariteit, die verder gaat dan opgeteld eigenbelang. Methoden van bewustzijnsontwikkeling en ‘psycho-physical techniques’ kunnen daarbij een toegevoegd waarde hebben (Joye, p 81). Toenemende onderlingen afstemming en integratie vraagt een meer ontwikkeld en minder egoïstisch bewustzijn om ‘co-reflectie’ mogelijk te maken.
Een zich ontwikkelende moraal van bewustzijnsgroei versus een statische moraal
Daartoe formuleert Teilhard een ‘groeimoraal’ (morality of growth) gericht op bewustzijnsgroei, zoals bij de humanistische psychologie. Daar tegenover staat een statische moraal gericht op het bewaren van de status quo door “een vast systeem van rechten en plichten”. Terwijl de groeimoraal zich kenmerkt door het beginsel: “goed ‘is dat wat de groei van de geest (het bewustzijn) bepaalt... en groei van bewustzijn in de wereld brengt. Tenslotte is het beste wat de hoogste ontwikkeling van geestelijke vermogens (bewustzijn) bestendigt op aarde (Teilhard, Het verschijnsel spiritualiteit, Joye, p 52, 53).
De groeimoraal betreft een meer open, toekomstgerichte moraal dan de statische moraal van homeostase, gericht op het handhaven van de huidige situatie. ‘Terug naar normaal’, heet dat tegenwoordig, terwijl ook vaak gerept wordt van ‘het nieuwe normaal’, dat geënt lijkt op ‘het oude normaal’. Maar wat is normaal? Volgens Maharishi Mahesh Yogi en de humanistische psyschologie is een normaal mens een mens die zichzelf realiseert en (volledig) ontwikkelt. Volgens Teilhard ligt “de oorzaak van de huidige morele crisis... in een zwakheid de oude moraal om de aarde te besturen... Wij missen tegenwoordig min of meer een nieuw definitie van ‘heiligheid’” (Joye, p 55). Heiligheid komt neer op heelheid, volledige ontplooiing, dat missen we, alsmede het inzichr in wat bewustzijn is en hoe het meer geïntegreerd ontwikkeld kan worden en niet alleen rationeel. Daarover schrijft Teilhard onder meer in Het goddelijk milieu, dat in deel 8 aan de orde komt.
https://ongrond.nl/2020/05/rust-in-het-innerlijk-universum/
Nietigheid en onbehagen van de moderne mens in het eindeloze heelal
Tegelijk met het zelfbewustzijn en het reflectievermogen “boort [zich] een fundamentele angst van het ‘zijn’ diep in alle harten... Iets bedreigt ons, iets ontbreekt ons meer dan ooit – maar wij weten niet precies wat... De oorsprong van dit onbehagen [lijkt] een gevoel van verpletterd zijn, van overbodigheid, tegenover de kosmische oneindigheden. De ontzaglijke grootheid van de ruimte [is] het meest tastbaar, en dus het meest verbijsterend... Zij werkt als een zuigende afgrond... [waarin] gebeurtenissen in een kring achter elkaar aanlopen, ongerichte wegen elkaar kruisen en nergens heen leiden... Een oceaan waarin wij het gevoel hebben onweerstaanbaar opgelost te worden, naar mate wij ons ‘zijn’ als levenden helderder zien” (p 201).
“Wat beduiden de miljoenen jaren en de miljarden wezens die ons voorafgaan, als die ontelbare druppel een stroom vormen die ons voorwaart draagt? Ons bewustzijn zou tot niets verdampen in de grenzeloze expansie van een statisch of eeuwig bewegend Universum. Het ziet zich in zichzelf verankerd in een stroom die - hoe onwaarschijnlijk groot – niet alleen een worden is, maar een genese (ontstaan)... Tijd en ruimte worden menselijk zodra een bepaalde beweging zichtbaar wordt die ze een eigen gelaat geeft” (p 202). Doelt hij hier op het gelaat van God of Christus, in wie de evolutie culmineert in het punt Omega, zoals dat verder in zijn betoog naar voren komt?
Het onbehagen zou getransformeerd kunnen worden door een zinvol, doelgericht perspectief te zien in de noögenese, de ontplooiing van het bewustzijn, waar wij allen toe bijdragen. “Wat in de diepste grond de moderne wereld verontrust, is... het niet zien dat er een afloop - een acceptabele afloop – is voor de evolutie... Nodig is dat ons de ruimte en de mogelijkheden gewaarborgd worden om onszelf te realiseren, d.w.z. om al voorttrekkend het eindpunt van onszelf te bereiken (... individueel of collectief)... Onze geest weigert, juist krachtens zijn vermogen om voor zich uit eindeloze einders te ontdekken, een stap te verzetten, tenzij gedreven door de hoop dat hij... uiteindelijk uitkomt in een allerhoogste voleinding. Zou die ontbreken dan zou hij zich... beknot, mislukt en bedrogen achten... Hoe meer de mens wordt, hoe minder hij het zal dulden te bewegen tenzij naar het oneindige, onvergankelijke nieuwe. Een of ander ‘absolutum’ blijkt mee berekend in de wijze waarop hij functioneert” (p 203-05). Dat geldt zeker voor het functioneren van Teilhard, zie zijn biografische context in deel 1.
Mensen hebben hoop nodig en “geloof in een voltooiïng van de wereld... de smaak van een algehele en duurzame vooruitgang... Om die hogere vormen van bestaan voor te stellen, te ontdekken en te bereiken, behoeven wij slechts verder te denken en te gaan in de richtingen waar de uit het verleden komende lijnen van de evolutie hun optimale samenhang krijgen” (p 205-07). M.a.w. in de convergentie en extrapolatie van de noögenese, die in het eindpunt Omega samenkomt “in grenzeloze psychische ruimten, binnen een heelal waarin wij een onuitputtelijk vertrouwen kunnen stellen” (p 206).
De beschrijvingen van Teilhard doen denken aan die van Pascal en van existentiefilosofen. “De stilte van deze eindeloze ruimten jaagt mij schrik aan,” schreef Pascal. “’Wanneer ik de korte duur van mijn leven beschouw, dat opgeslokt wordt in de eeuwigheid ervoor en erna, de kleine ruimte die ik vul.., die ondergaat in de oneindige onmetelijkheid van de ruimte die ik niet ken en die mij niet kent, dan word ik bang’... In die wereld van schrikaanjagende en lege ruimte was de mens zonder thuis... in het troosteloze besef ontworteld te zijn, het besef van leegte... nietigheid, verlatenheid, ontoereikendheid en onvermogen” (William Barrett, Existentialisme, p 117, 123, 36, 118).
Albert Camus schreef dat de wereld en geen antwoord geeft op de vraag naar de zin van ons leven. De antwoorden van Camus in diverse werken en van Erich Fromm in o.m. De gezonde samenleving, stemmen overeen met die van Teilhard. Zingeving en perspectief zijn wezenlijke menselijke behoeften volgens Fromm en andere psychologen. De oplossing, het alternatief vinden Pascal, Teilhard en in zekere zin ook Camus in de religieuze en mystieke ervaring, die samengaat met een diepe verbondenheid en solidariteit van binnenuit, zoals Teilhard in het vierde deel van Het verschijnsel mens, ‘Het voortleven’ uiteenzet.
https://unsplash.com/s/photos/night-sky
Samenvattend commentaar: uitgangspunten
Teilhard veronderstelt dat bewustzijn inherent is in de materie, een onbewezen uitgangspunt. Vervolgens beschouwt hij het evolutieproces in termen van de manifestatie van het bewustzijn. Bewustzijn ontstaat niet, omdat het al latent aanwezig is en emergent is. De manifestatie van het leven en het bewustzijn is een ontplooiing van wat reeds in de kiem aanwezig is. Voor de aanwezigheid van bewustzijn in de materie geeft hij geen argumenten. Hij gaat er gewoon vanuit. Voor hem was dit een directe ervaring, zagen we in deel 1. Hij had dit uitgangspunt wat meer kunnen onderbouwen. Hij verwijst alleen naar de ”mysterieuze wijze” waarop “het weefsel van het heelal” samenhangt. Op grond daarvan veronderstelt hij een “innerlijk aspect” dat hij ‘bewustzijn’ noemt. “Dit weefsel bezit een bewust innerlijk aspect” (p 42-43).
Het bewustzijn wordt bij Teilhard niet gedefinieerd. De fysica geeft voor zijn uitgangspunt meer aanwijzingen dan dergelijke vage noties, zoals we in deel 1 zagen. Bijv. de onverklaarbare fenomenen van verstrengeling en superpositie van deeltjes die ‘op mysterieuze wijze’ met elkaar verbonden blijken en/of theoretisch op verschillende plaatsen aanwezig kunnen zijn. In deel 7 komen we hierop terug aan de hand van de verwante visies van de neurobioloog S. T. Bok en anderen.
Fysici rond Maharishi Mahesh Yogi (die zelf ook fysica heeft gestudeerd) zoals John Hagelin en Lawrence Domash noemen ‘selfreferral’ als kenmerk van bewustzijn, een soort terugkoppeling van het bewustzijn naar zichzelf. Teilhard noemde dit het vermoegn zich naar zichzelf toe te kunnen keren. Dit komt enigszins overeen met wat Teilhard ‘interiorisatie’ noemde, een naar binnen gericht functioneren, gericht op in stand houden en verdere ontwikkeling van de interne organisatie en samenhang. Een atoom, molecuul of andere ‘normgebonden eenheid’ met een term van Bok (zie deel 7) heeft de tendens zichzelf en zijn interne functioneren in stand te houden. Dit is een eigenschap par excellence van levende systemen, die volgens Bok ook aanwezig bij niet levende systemen. Daarmee wordt het minder gemakkelijk levende en niet levende systemen scherp te onderscheiden, zoals blijkt in deel 7. Een atoom bijv. heeft zijn zelforganisatie en zelfhandhaving gemeen met levende wezens. Waarom een atoom zijn structuur in stand houdt en niet uit elkaar valt in lossen elektronen, protonen en neutronen en het hoe en waarom van de structuur van atomen was geen eenvoudig vraagstuk voor atoomfysici. Het leverde vragen op die alleen beantwoord konden worden door een ander soort fysica dan die van Newton, nl. de kwantumfysica (de grondbeginselen daarvan worden uiteengezet in mijn artikel in nr 26).
Een algemene aanwijzing voor de inherente aanwezigheid van bewustzijn in de vorm van intelligentie in de schepping is het gegeven dat in de schepping een bepaalde orde en wetmatigheid voorkomt, zoals we zagen in deel 1 en 4. De schepping zit verbazingwekkend intelligent in elkaar en werkt volgens wetmatigheden. Heracleitos van Efese bijv. noemde deze wetmatigheid de Logos, de kosmische rede of intelligentie. Anaxagoras veronderstelde een fundamenteel bewustzijn, de Nous, als de grondslag van de natuur. Andere Griekse en Indiase filosofen hadden vergelijkbare noties. Maharishi Mahesh Yogi had het in zijn Science of Creative Intelligence over ‘creatieve intelligentie’ die zich manifesteert in het evolutieproces.
De schepping is veel meer dan een ongeorganiseerde stofwolk van willekeurig door elkaar bewegende deeltjes die zich clusteren in sterren en sterrenstelsels. De kosmos vormt een ontzagwekkend gestructureerd geheel, waarvan de wetenschap de wetten in kaart brengt. We weten tot nu toe nog maar een fractie van wat er te weten valt. Van bewustzijn en het verband van bewustzijn en materie weten we nog weinig en van de kosmische intelligentie kennen we nog betrekkelijk weinig wetmatigheden. Het is nog niet gelukt de wetten van deelgebieden van de natuur in een verenigende veldtheorie met elkaar te verbinden in een geheel, ondanks de inspanningen van beroemde fysici als Einstein, Eddington, Heisenberg en vele anderen (zie deel 4).
Bewustzijn en complexiteit
Centraal in het werk van Teilhard staat de stelling dat toenemende complexiteit samengaat met meer bewustzijn. Hij noemt dit “de grote wet van de complexiteit en het bewustzijn” (p 44-45). Ook deze wet is een uitgangspunt, dat hij in het evolutieproces bevestigd ziet in de toenemende manifestatie van steeds meer bewustzijn in levende wezens en bij de mens in zelfbewustzijn.
Vervolgens trekt Teilhard deze trend van toenemende bewustwording door naar het hypothetische punt omega. Zijn toekomstperspectief is het meest speculatieve en mystieke onderdeel van zijn werk, dat in het volgende deel wordt toegelicht. Hij geeft hier uitdrukking aan zijn christelijk geloof, waarvan hij een interpretatie geeft in termen van het evolutieproces. Voor de wederkomst van Christus probeert hij een wetenschappelijk aandoend kader te geven, waarin het begrip convergentie centraal staat. Alsof de individuele lichtstralen van het bewustzijn convergeren in een groot licht: het Christusbewustzijn.
Zijn visie echter meer een mystieke dan een wetenschappelijke visie, die gebaseerd is op een extrapolering van directe mystieke ervaringen, die overeenkomen met die van anderen. Ook de grote astrofysicus Arthur Eddington, de eerste die de relativiteitstheorie heeft bewezen, “raakte er in toenemend mate van overtuigd dat de waarheid slechts door een soort mystieke openbaring kan wordene gevonden in plaats van door wetenschappelijke theorieën.” Ook van Albert Einstein wordt opgemerkt dat hij een opmerkelijke natuurkundige intuïtie had. Naast zijn baanbrekende werk wordt dit bevestigd door zijn vele uitspraken daarover. Hetzelfde geld voor Heisenberg en andere fysici (L Motz en J H Weaver, Geschiedenis van de natuurkunde, p 290, 293, 430; Werner Heisenberg, Het deel en het geheel). Teilhard probeerde zijn mystieke en religieuze intuïtie te combineren met een wetenschappelijk theorie en is daar ten dele ook in geslaagd.
Hij geeft een hoopgevende visie, die niet volkomen uit de lucht gegrepen is, maar berust op het doortrekken van ontwikkelingslijnen in het evolutieproces in de richting van grotere complexiteit en bewustzijn. Daarbij laat Teilhard zich leiden door zijn geloof, omdat de wetenschap weinig meer kan zeggen over de toekomst dan het hypothetisch extrapoleren en doortrekken van eerdere ontwikkelingen. Over een complexe grootheid als de mondiale samenleving is het moeilijk voorspellingen te doen, hoewel toekomstprojecties van alle tijden zijn, variërend van gouden tijden tot ondergangsvisies. Meestal draait de toekomst uit op iets er tussenin: doormodderen op de oude voet, met in bepaalde opzichten enige vooruitgang, in andere opzichten een teloorgang. De tijd zal het leren. Toekomstprojecties kunnen echter ook een functie hebben als zichzelf vervullende voorspellingen. Daarom is er meer te zeggen voor een hoopgevende visie dan een pessimistische visie.