Teilhard de Chardin
Deel 7: Verwante visies: S T Bok, Het ontstaan van het leven

Civis Mundi Digitaal #99

 

 

Een selectief overzicht

Teilhard de Chardin was een inspiratiebron in de jaren zestig. Daarom ben ik hem gaan herlezen, op zoek naar inspirerende toekomstvisies in deze kenterende tijd met soms weinig hoopgevende uitdagingen. De toekomstvisie van Teilhard is hoopgevend, maar mate speculatief, zoals bij meer toekomstvisies. Het hoopgevende op lange termijn is dat de evolutie heeft geleid tot grotere, meer complexe verbanden en meer bewustzijn. Mondiaal gezien bevindt de mensheid zich in een fase van toenemende, maar ook haperende internationale en mondiale samenwerking. Volgens de visie van Teilhard dient groeiende complexiteit gepaard te gaan met toenemende individuele en collectieve bewustwording in de richting van een meer mondiaal bewustzijn. Daaraan schort het momenteel, hoewel het de laatste eeuw met horten en stoten en verschrikkelijke onderbrekingen van wereldoorlogen leek toegenomen. Deze zag Teilhard als de barensweeën van een nieuwe tijd, waarin een ander bewustzijn gestalte zou krijgen.

Evolutieleer en paleontologie is niet mijn vakgebied, hoewel ik het ooit wilde gaan studeren, toen de evolutieleer in het centrum van mijn belangstelling stond. Ontwikkelingen op dit vakgebied en randgebieden heb ik niet gevolgd. In de sociale wetenschappen en ook daarbuiten vond ik echter wel visies die accorderen met die van Teilhard, maar ongetwijfeld ook botsende visies. Emile Durkheim, Norbert Elias, Sorokin en evolutiewetenschapper Peter Turchin zijn in nr 98 reeds genoemd.

Bij nadere beschouwing kwamen echter ook een aantal andere namen boven van generatiegenoten van Teilhard met verwante visies, die de moeite van het vermelden meer dan waard zijn. Er zijn er ongetwijfeld veel meer. Jung is reeds genoemd en ook het boek Het ontstaan van het leven van neurobioloog en histoloog S.T. Bok (histologie is weefselleer). Zijn visie toont opmerkelijke parallellen en verschillen met Teilhards visie.

In deel 3 is ook gewezen op de vele publicaties over de samenhang van de moderne fysica en oosterse visies, die werden ingeluid door Schrödinger (1943), Eddington (1926, hij was de eerste astronoom die de relativiteitstheorie bevestigde en beroemd maakte), de Zweedse astronoom Gustav Strömberg in The Soul of the Universe (1939) en Man, Mind and Matter (1966). Pas veel later door Fridjof Capra in The Tao of Physics (1972) en vele anderen. Jean Charon is reeds genoemd als een fysicus die voortbouwt op het werk van Teilhard, bijv. in Ik leef al 15 miljard jaar: zwarte gaten en eonen. De titel veronderstelt dat ‘ons’ leven en ‘ons’ bewustzijn zo oud is als het universum, wanneer we onze ‘wortels’ erbij nemen.

Deze publicaties geven een soort verklaring voor de eenheid van het universum, die wij intuïtief maar ook zintuiglijk ervaren, in theorieën van een soort wereldziel of universeel bewustzijn, die al zo oud als de mensheid lijken te zijn. De eenheid kan door de materie en door materialistische theorieën niet worden verklaard, op grond van de corpusculaire structuur van de materie, die geen eenheid vormt maar ‘korrelig’ (corpusculair) is opgedeeld in kleine deeltjes. Opmerkelijk is dat de verenigende veldtheorieën in de fysica, die proberen de vele verschillende deeltjes te integreren in één theorie, het idee van deeltjes als basisbestandelen hebben verlaten en hebben vervangen door ‘snaren’ in snarentheorieën (zie o.m. Stephen Hawking, Het heelal) en al eerder door velden. In de biologie zijn Rupert Sheldrake en Harold Saxton Burr overgegaan op veldtheorieën in resp. de morfogenetische veldentheorie en de elektrodynamische levenstheorie. Het voert uiteraard te ver om dit allemaal te behandelen, maar deze theorieën verruimen wel onze horizon en geven het werk van Teilhard een ruimer kader. Er zijn veel meer mensen met dezelfde materie bezig met verwante benaderingen.

 

 

 

S T Bok, Het ontstaan van het leven

We zien dat Teilhard geen alleenstaande roepende in een woestijn is. Van genoemde beperkte selectie van publicaties beperken we ons hier tot het boek van Bok, dat specifiek over Het ontstaan van het leven gaat dat veel meer een natuurwetenschappelijk karakter heeft dan het meer speculatieve werk van Teilhard. Daarom biedt het een interessante aanvulling, die in grote lijnen in dezelfde richting gaat. Bok studeerde geneeskunde, specialiseerde zich in neurobiologie, was rector van de Leidse Universiteit en directeur van het Instituut voor Hersenonderzoek te Amsterdam. Zijn bekendste boek is Cybernetica: Hoe sturen wij ons leven, ons werk en onze machines? In Het onstaan van het leven verwijst hij onder meer naar het baanbrekende boekje van fysicus Erwin Schrödinger What is Life & Mind and Matter, dat is besproken in nr 26. What is Life? is besproken door Hans Komen in nr 91 en 92 in zijn serie ‘Wat is leven?’.

Bok geeft toe dat “de richting van het exacte natuuronderzoek in hoge mate door gevoelsoverwegingen is bepaald... Door de mogelijkheid van meetfouten zijn deze [gemeten] gegevens nooit zo dat zij slechts één opvatting als de enig juiste zouden toelaten. Het is de verbeeldingskracht van de onderzoeker, onvermijdelijk behept met vele gevoelselementen, die op deze gegevens een theorie omtrent de werkelijkheid moet opbouwen. In wezen is zulk een wetenschappelijk theorie dus slechts een vermoeden... al mag de eis worden gesteld dat deze zo scherp mogelijk geformuleerd en zo duidelijk mogelijk gefundeerd is” (p 7).

Deze bescheiden visie komt overeen met die van wetenschapsfilosofen als Popper en anderen. Wat Teilhard betreft zouden zijn formuleringen en funderingen duidelijker hebben kunnen zijn. Zijn werk lijkt evenals het darwinisme op een “metafysisch researchprogramma”, meer dan op een wetenschappelijke theorie in termen van Popper. Bok probeert zijn theorie exact te formuleren maar plaatst deze ook in een ruimer kader. Het leven plaatst hij tegenover de dood en hij stelt de vraag of ons leven eindigt met de dood, die evenals het leven en “het verschil tussen leven en dood voor ons mensen nog steeds een tartend mysterie blijft” (p 7).

“’Waar leven is, is hoop’: strekt deze hoop zich voorbij dit [stervens]uur uit? Of is het leven uit stof geboren en zal het tot stof vergaan?” En hoe zit het met onze wisselwerking met miljarden wezens die rondom ons leven? “Zijn dat onze vrienden of onze vijanden, onze slaven of onze overheersers... En op grond waarvan dan?” (p 6). Hoe dan ook, we kunnen zonder wisselwerking met andere wezens, van virussen en bacteriën tot medemensen niet in leven blijven. Dienen wij de... natuur te overwinnen en te beheersen of... ons aan te passsen aan... “medebewoners van een ons allen omvattend heelal?” (p 7).

Bij veel eerdergenoemde auteurs verschuift de aandacht van overheersing en exploitatie naar wederzijds voordelige samenwerking in een omvattend geheel. Dit is een trend die de laatste decennia lijkt toe te nemen, mede onder invloed van ecologische en sociaal-wetenschappelijke inzichten. De evolutie van het leven wijst bij Teilhard, Bok en anderen in dezelfde richting van meer samenwerking en meer bewustwording van onszelf en onze verbinding met de natuurlijke, sociale en mondiale omgeving. De besmetting met SARS-Co-19 en de getroffen maatregelen laten het belang daarvan zien.

 

De vloeiende overgang van levende naar levenloze materie

Bok verdedigt dezelfde hypothese als Teilhard dat het leven uit levenloze materie zou zijn ontstaan en niet door een afzonderlijke schepping naast die van levenloze stof. Hij meent dat zgn ‘vitalisten’ van dit laatste uitgaan. Tegenwoordig zouden we hen ‘creationisten’ noemen. Vitalisten gaan uit van een levensbeginsel, dat niet in levenloze stof aanwezig zou zijn. Volgens Bok en Teilhard zou leven uit niet-levende stof zijn ontstaan. Bij nadere beschouwing is leven volgens beiden latent aanwezig in de materie. De term levenloos zou dan niet adequaat zijn.

De precieze grens tussen leven en niet-leven is volgens Bok moeilijk te trekken. Hoewel bij meer ontwikkelde levende wezens het verschil evident is, komen eigenschappen van levende wezens volgens Bok in beginsel ook in ‘levenloze’ materie voor in eenvoudigere vorm. Deze eigenschappen komen nog aan de orde. Leven en bewustzijn zouden latent aanwezig zijn in de levenloze materie, die niet geheel en al levenloos is. Materie heeft eigenschappen waaruit leven kan ontstaan en waarin bewustzijn zich kan manifesteren. Bok gaat uit van “afleiding van levenskenmerken uit algemene eigenschappen der materie” (p 12, 13). Evenals Teilhard sluit hij niet uit dat het leven een buitenaardse oorsprong kan hebben, maar dit verplaatst alleen het ontstaan ervan.

Bij fysici als Niels Bohr, Werner Heisenberg en Erwin Schrödinger komt ook de vraag naar de aard van “de scheppende kracht” of “levenskracht” en het herstelvermogen van levende wezens op, die veel meer dynamisch is dan bij niet levende systemen (Heisenberg, Het deel en het geheel, p 142 e.v., Schrödinger, What is Life?, p 75 e.v.). Hoewel levende wezens functioneren volgens de wetten van de natuurkunde, is deze levenskracht volgens hen daaruit niet toereikend te verklaren en kan de kwantumfysica meer licht werpen op de wonderlijke ordenende en scheppende vermogens van levende wezens, zoals Hans Komen in zijn artikelenserie toelicht.

Bok lost evenal Teilhard de kwestie van het al of niet bestaan van een levengevende levenskracht op door de kwaliteit van leven en bewustzijn niet slechts bij levende wezens te veronderstellen, maar de mogelijkheid open te laten dat deze kwaliteit latent aanwezig is in alle materie. Zijn zienswijze benadert het psychomonisme. “Het heelal bestond onmiddellijk uit individuele eenheden die elk alle wezenskenmerken van levende individuen hadden” (p 265). Hij gaat daar niet verder op in. Schrödinger doet dat wel. Zijn visie is samengevat in nr 26. We kennen de wereld via ons bewustzijn, dat niet uit de wereld of iets anders is te verklaren. Ook de plaats is niet precies te bepalen, waar in het lichaam, waar in het hoofd bijv. Veeleer lijkt het lichaam aanwezig in het bewustzijn, evenals de wereld. Het bewustzijn is niet te lokaliseren met instrumenten. “De waarnemer kan niet vervangen worden door instrumenten” (p 176). In de objectieve wetenschap werd het bewustzijn, het subject buitengesloten (p 129). In de kwantumfysica is de bewuste waarneming beslissend voor het lokaliseren van een elektron of ander elementair deeltje, waardoor het als het ware op zijn plek valt. Het verband tussen bewustzijn en materie is nog een onopgelost mysterie, waarbij het bewustijn niet afgeleid kan worden uit materie, maar veeleer een fundamentele realiteit toegekend moet worden. De wezenlijke aard daarvan onttrekt zich aan de meest verfijnde meetinstrumenten en is vooralsnog alleen ervaarbaar in en door het bewustzijn zelf, het subject dat niet uit objecten afgeleid kan worden.

 

Normgebonden eenheden

Een algemeen kenmerk van het universum is dat dit bestaat uit talloze elementaire deeltjes, atomen, moleculen en samengestelde eenheden, die Bok ‘normgebonden eenheden’ noemt. Deze komen overeen met wat Niels Bohr “integrale structuren” noemt, zoals atomen, moleculen, kristallen (Heisenberg, p 143). Deze eenheden zijn onderworpen aan bepaalde wetmatigheden, die deel uitmaken van de onmiskenbare orde in het universum. De eenheden hebben drie basiskenmerken:

1. Ze zijn van elkaar afgegrensd.

2. Ze bewegen min of meer vrij van elkaar [afzonderlijk te onderscheiden] maar ook onder invloed van elkaar door de ruimte.

3. Ze vertonen normen van vorm, structuur en grootte die kenmerkend zijn voor een groot aantal van dezelfde groep of soort eenheden.

Deze basisprincipes licht hij uitvoerig toe aan de hand van atomen en moleculen tot en met het DNA en het ontstaan van levende wezens als de grootste normgebonden eenheden op aarde. Samenlevingen als ‘weefsels’ van levende wezens zijn nog meer complexe eenheden. Bok was neurobioloog en histoloog, weefseldeskundige. Hij had oog voor verbindingen, wisselwerkingen en interactie van eenheden in een groter geheel. Hij gaat uitgebreid in op de wisselwerking met de omgeving in termen van energieuitwisseling, warmteafgifte, temperatuur en entropie (een fysisch equivalent van wanorde) om de handhaving van de grotere orde en complexiteit in samengestelde normgebonden eenheden te verklaren en natuurwetenschappelijk te onderbouwen.

Bok legt uit langs welke natuurkundige processen meer complexe normgebonden eenheden ontstaan. Het gaat in dit bestek te ver om hierop in de gaan. Bovendien is dit aan de orde gekomen in genoemde serie Wat is leven? van Hans Komen. Het gaat hier om het basisidee dat het leven uit het levenloze zou zijn ontstaan en uit algemene kenmerken van de materie kan worden afgeleid. Hoe dat precies gegaan zou zijn, is een andere kwestie, die in het boek van Bok aan de orde komt. Dezelfde natuurwetten liggen ten grondslag aan de levende en de levenloze natuur. Het leven vormt geen aparte schepping, de mens evenmin. Het universum is een evoluerend geheel met dezelfde wetten. Ook volgens Teilhard wijst de evolutie op een continuïteit van het leven en het levenloze. Hij onderscheidt beide echter wel duidelijker met drempeloverschrijdingen naar grotere complexiteit en meer bewustzijn. Wat bewustzijn is wordt ook door Bok niet gedefinieerd.

 

Kenmerken van grotere normgebonden eenheden en levende wezens

Naast de genoemde drie basiskenmerken komt hij tot nog zeven kenmerken, dus in totaal tien. Deze gelden voor de grootste normgebonden eenheden, dus ook voor levende wezens. Het verschil is gradueel, “voor het leven bestaat geen sluitende definitie” (p 90). Uiteindelijk komt hij evenals Schrödinger tot stofwisseling, het zich voeden met orde (negatieve entropie) als het meest beslissende kenmerk (Schrödinger, p 75 e.v.). Bok onderbouwt zijn centrale hypothese dat de kenmerken van levende wezens af te leiden zijn uit algemene eigenschappen van de materie, die bestaat uit normgebonden eenheden met de volgende tien kenmerken (p 84-99):

  1. afgrenzing  2. min of meer vrije beweging en 3. normen van vorm en structuur  (zie boven)
  2. zij groeien met dalende temperatuur
  3. zij gaan bindingen aan met kleinere eenheden
  4. stofwisseling, die energie ontleent aan kleinere eenheden
  5. ruimtelijke ordening, verspreiding en differentiatie
  6. neiging tot herstel van afwijkingen
  7. sprongsgewijze veranderingen of mutaties op de lange duur
  8. vermenigvuldiging door groei en deling of geslachtelijke voortplanting

Deze eigenschappen gelden niet alleen voor levende wezens, maar ook voor andere complexe normgebonden eenheden. In een volgend hoofdstuk noemt hij nog een extra kenmerk: nl. tegenkoppeling, terugkoppeling of feedback-mechanismen. We spreken van terugkoppeling “als een van de gevolgen van een gebeuren... een van de oorzaken van dat gebeuren tegenwerkt”. En wel des te meer tegenwerkt naarmate het gevolg sterker is. Zo wordt een dynamisch evenwicht in stand gehouden. Bijv, de pupilreflex: als er meer licht binnenkomt, vernauwt zich de pupil (p 175). Ook wat betreft het bewaren van evenwicht zijn eenvoudigere mechanismen vrij algemeen en ook bij niet levende eenheden te vinden. Evenwichtshandhaving hangt nauw samen met genoemde kenmerken van normgebonden eenheden. Bij levende wezens zijn de regelmechanismen echter veel meer complex en verfijnd.

 

Is bewustzijn een onderscheidend kenmerk van levende wezens?

Zoekend naar onderscheidscriteria komt Bok naast stofwisseling en terugkoppeling op grond van literatuuronderzoek tot het volgende: “Slechts één groep van andere eigenschappen werd telkens weer aangewezen als tegenstelling tussen althans bepaalde levende wezens en de dode natuur, nl. die eigenschappen die met ons bewustzijn samenhangen. Velen menen dat bewustzijn slechts bij de mens zou voorkomen, anderen dat het ook bij hogere dieren aanwezig is en sommigen verdedigen aarzelend de stelling dat het bij alle levende wezens zou bestaan.” Zelfs bij virussen, die alleen kunnen leven met een gastheer (of -vrouw) en daarbuiten op latent levende wezens lijken. Viroloog Marion Koopmans van het Outbreak Management Team merkte op: “Dat is, uiteindelijk, mijn wetenschappelijke fascinatie: de kracht van zo’n virus. Het verandert waar je bij staat, het is je steeds weer te slim af” (Volkskrant Magazine, 20 jui, p 19). Alsof een virus een vorm van intelligentie en slimheid heeft in zijn onvoorstelbare aanpassingsvermogen, flexibiliteit en doelgerichte veranderbaarheid.

“Alle informatie die wij over bewustzijn hebben berust in eerste instantie op introspectie, en deze is tot de eigen persoon beperkt” (p 102). De veronderstelling dat ook onze medemensen zich bewust zijn, wordt bevestigd door hun uitlatingen. Maar waar ligt de grens van deze veronderstelling en de bevestiging daarvan? “Geldt het ook voor de hogere zoogdieren?... De één... meent... dat alleen de mens een bewustzijn zou hebben. Anderen wijzen er dan ook op dat soortgelijk contact met bijv. honden en ook met paarden wel degelijk mogelijk is, zij het moeilijker door door het ontbreken van een gemeenschappelijke taal. Deze en andere hogere dieren vertonen trouwens reacties die wonderwel aansluiten aan de bewuste emotieve reacties van mensen. Het is echter niet duidelijk tot hoever de reeks van dieren zich uitstrekt, die... over bewustzijn beschikken.”

“Nergens vindt men argumenten... die wijzen op een bepaalde ligging van deze grens. Zelfs geen aanwijzing dat die grens zou liggen tussen alle dieren enerzijds en alle planten anderzijds. Noch ook voor de opvatting... dat alle levende wezens een bewustzijn zouden hebben en de levenloze dingen niet. Of, hoe vreemd dat bij onze lopende opvattingen moge klinken, zo dat alle moleculen groter dan een bepaalde maat wel, en alle kleinere eenheden geen bewustzijn zouden hebben. Of, als nog verder gaande mogelijkheid, dat alle van nature onderscheiden eenheden, groot of klein, elk een eigen bewustzijn zouden bezitten.”

“De schrijver wil geen geen ogenblik onderstellen dat het bewustzijn niet zou bestaan of dat het geen belangrijk facet zou zijn, hij wil slechts naar voren brengen... dat het niet mogelijk is enig motief aan te wijzen voor het beantwoorden van de vraag welke van alle eenheden wel en welke geen bewustzijn hebben. In het bijzonder bestaat geen enkele redelijke aanwijzing voor de gedachte dat het bewustzijn wel bij alle levende wezens zou bestaan en bij geen enkel levenloos ding” (p 102-03). De vraag naar het onderscheid van het bewustzijn van de mens met dat van andere (levende) wezens legt hij ook terzijde als nog niet te beantwoorden.

 

Doelstreving

Vervolgens gaat hij in op een eigenschap die samenhangt met bewustzijn, nl. doelstreving, het nastreven van een doel. Dit komt in aangepaste vorm niet alleen bij dieren, maar ook bij organen en organismen voor die zich kenmerken door doelgerichte activiteit. “Betekent het... dat een dier een doel nastreefde, bovendien dat het dier zich hiervan bewust was? Moet het bestaan van een doelstelling steeds gepaard gaan met bewustzijn?... Hoevele doelstellingen streeft het menselijk organisme niet na zonder dat wij ons ervan bewust zijn?... Om het bewustzijn bij deze functie, het ademhalen, te kunnen aannemen, gaat bij het merendeel van onze lichamelijke functies zeker niet op” (p 104-06).

“Hiermee wordt de vraag benaderd of het heelal of de materie waaruit dit bestaat, een doel nastreeft. Of eigenlijk gaat het om de vraag of het is alsof het heelal een doel nastreeft.” Afgezien daarvan “kan met zekerheid de conclusie worden getrokken dat de gebeurtenissen, waarbij het is alsof een doel wordt nagestreeft, niet kunnen worden beschouwd als kenmerk van het leven tegenover de levenloze natuur... Het kan niet worden ontkend dat zij in de levenloze natuur niet optreden. Noch het voorkomen van bewustzijn, noch het voorkomen van gebeurtenissen waarbij het is alsof een doel wordt nagestreefd, kunnen dus worden opgevat als kenmerken van de levende natuur” (p 110).

“Geen van naar voren gebrachte kenmerken van de levende natuur kan worden aangevoerd tegen de opvatting dat de levende wezens uit die materie zijn voortgekomen uitsluitend als gevolg van de algemene eigenschappen van die materie” (p 111). Dit maakt de mogelijkheid dat het leven uit niet levende materie is voortgekomen meer waarschijnlijk en dient als argument tegen een afzonderlijke schepping van het leven, die dan niet nodig is. “Alle tot nu toe... onderzochte fysische en chemische processen in volwassen levende organismen bleken nauwkeurig in overeenstemming te zijn met de wetten die voor levenloze materie gelden” (p 113). Dat betekent niet meteen dat het (ontstaan van het) leven uit de ons bekende wetten is te verklaren. Vooralsnog schiet onze kennis tekort en dienen we hiervoor meer wetmatigheden, d.w.z. verbanden tussen levende en levenloze verschijnselen te ontdekken.

 

Het beginpunt van het leven

Omdat het levende en levenloze normgebonden eenheden dezelfde kenmerken hebben, zij het met graduele verschillen, kan het oorspronkelijke beginpunt van het leven worden verschoven naar het ontstaan van normgebonden eenheden. Het relatieve onderscheid van leven en niet-leven ontstaat bij de energie vrijmakende stofwisseling (p 239). “We zijn gemaakt van sterrenstof,” wordt weleens gezegd. Daar ligt onze oorsprong. “Wij zouden aan al die elementaire deeltjes [dan] reeds het begrip levend moeten toekennen” (p 240).

De fundamentele eigenschappen van levende wezens gelden voor alle normgebonden eenheden. “Zulks zou dan ook voor de besproken verschijnselen van de doelstelling en ook voor die van het bewustzijn moeten gelden” (p 242). Hierbij gaat Bok ervan uit dat het bewustzijn niet met de mens is ontstaan als een aparte schepping. Al eerder liet hij zien dat er “geen enkel objectief bezwaar kan worden ingebracht tegen een eventueel bewustzijn van de vrije elementaire deeltjes van de oorspronkelijke materie... dat geenszins ook maar in de verste verte de graad en de aard van ons menselijke bewustzijn zou behoeven te hebben” (p 242-43). Over de ontwikkeling van het zelfbewustzijn meent hij geen uitspraken te kunnen doen.

De kwestie van het bewustzijn komt ook naar voren bij kwantumfysici als Heisenberg, Bohr en Schrödinger, e.a. Het begrip bewustzijn komt volgens Heisenberg en Bohr (p 147) niet voor in de natuur- en scheikunde en kan vooralsnog niet uit de kwantumfysica worden afgeleid. “Maar een natuurwetenschap die levende wezens omvat, moet een verklaring geven voor het verschijnsel bewustzijn, eenvoudig omdat het tot de werkelijkheid behoort... We moeten rekening houden met wetten van een geheel andere aard... naast de natuur- en scheikunde waarvan de wetten in de quantumtheorie zijn vastgelegd.” Een mogelijkheid is dat je “de quantumtheorie uitbreidt zodat ze ook het bewustzijn omvat”. Dat kan door onder meer nieuwe begrippen toe te voegen, bijv. het begrip ‘bewustzijn’ en samenhangende begrippen.

Ook zij zijn geneigd aan het bewustzijn een min of meer eigen werkelijkheid toe te kennen die vooralsnog niet af te leiden is uit de materie, die in de kwantumfysica in talloze elementaire deeltjes uiteen wordt gesplitst en geen fundamentele realiteit lijkt te hebben maar over kan gaan in ander vormen van energie. Er zijn diverse andere fysici die zich hebben beziggehouden met het bewustzijn, zoals David Bohm, Eugene Wigner, John Wheeler, John Hagelin en Lawrence Domash. Wheeler beschouwde informatie als meer fundamenteel dan energie en materie, een immaterieel fundament. Schrödinger en Eddington beschouwden bewustzijn als de meest fundamentele werkelijkheid (zie nr 26)

 

Sterven

Bij hogere plant- en diersoorten komt het kenmerk naar voren dat hun leven begrensd wordt door hun sterven, het verlies van hun leven. “Bij het sterven van een individu treedt de dood nog niet in al diens onderdelen in... Het individuele sterven... treedt op als... de energie vrijmakende stofwisseling... niet meer kan plaatsvinden” (p 252). De ademhaling en de hartslag houden op en daarmee de genoemde stofwisseling. Aan de hand van de energie vrijmakende stofwisseling als onderscheidend kenmerk tussen leven en niet leven bepalen wij of iemand leeft of niet en of normgebonden eenheid leeft of niet (p 252-257).

Sterven is het ophouden van het bestaan als zelfstandige eenheid, als individu, die slechts een beperkte tijd bestaat. Het betekent ook een beëindiging van de individuele bijdrage aan het grotere geheel. Dit betekent dat er wisselwerkingen bestaan die de grenzen van ruimte en tijd overschrijden (p 264). Een individuele bijdrage kan doorwerken na het ophouden van het individuele bestaan. In de Indiase filosofie is dit de leer van het karma. Karma betekent handelen en gaat over de doorwerkende effecten van het handelen. De activiteit van een levend wezen ‘overleeft’ als het ware zijn individuele einde en overschrijdt de grenzen van zijn individuele bestaan.

“Het ‘mysterie van het bestaan’ zou dan zijn toegespitst op het probleem van de grensoverschrijding. Wat is een grens indien deze kan worden overschreden? Is dat een grens die in het ene opzicht wel en in een ander opzicht niet geldt? En welke zijn in dit geval dit ene en dit andere opzicht? Diep grijpende problemen die de aard van dit boek verre te buiten gaan” (p 264). Zoals hij aan het begin al schreef: “De samenhang en het verschil tussen leven en dood blijft voor ons mensen nog steeds een tartend mysterie. Over dit grote mysterie wil dit boek een bijdrage leveren... een kleine slechts” (p 7). Bok wilde er een duidelijker licht op werpen. Is hij daarin geslaagd?

Zijn werk wijst op een continuïteit van leven en bewustzijn in het evolutieproces. Een antwoord op de vraag wat er met dit bewustzijn gebeurt als een levend wezen sterft, ontbreekt. Hij komt niet verder dan “bespiegelingen over... de mens die er in zijn begrensdheid tevergeefs naar streeft ‘het al te omvatten’. Dit is zijn meest mystieke uitspraak. In dit opzicht gaat Teilhard verder. Hij begeeft zich op mystiek terrein, dat we verder verkennen bij de bespreking van Het goddelijk milieu.

 

Het menselijk bewustzijn

Daar de mens behoort tot de levende natuur, geldt wat Bok schrijft over het leven ook voor de mens. Een afzonderlijke schepping van de mens is volgens hem wetenschappelijk gezien onverantwoord. Hij beschouwt bewustzijn niet uitsluitend als eigenschap van de mens. Eerder heeft hij laten zien dat “het ons niet gegeven is een grens aan te wijzen tussen soorten levende wezens die wel en soorten die niet met met een bewustzijn begiftigd zouden zijn” (p 259). We kunnen het bewustzijn zelfs niet adequaat begrenzen tot levende eenheden. Dit alles betekent niet dat hij geen hoge waarderingvoor de mens zou hebben. Integendeel. Vanwege die hoge waardering wil hij geen lichtvaardige uitspraken doen over de herkomst van het bewustzijn.

 

Oerstrevingen

Het heelal toont volgens Bok vanaf het ontstaan in een complex van gescheiden eenheden twee tegenstrijdige tendensen: “de neiging die eenheden samen te voegen en daarmee de scheiding te verminderen” (p 262). Een levend individu verdedigd zijn begrenzing als individu en zijn zelfstandig bestaan tegenover de buitenwereld en streeft naar behoud van individualiteit. Daarnaast is er “een streven buiten hem bestaande stof naar eigen beeld tot grotere eenheden samen te voegen. De levende natuur streeft naar grotere inwendige ordening... tot een zo harmonisch mogelijke eenheid.”

“Enerzijds ervaren we in de introspectie een streven ons individuele bestaan tegenover de hele buitenwereld te verdedigen, anderzijds een streven om ‘het al te omvatten’. Hetgeen niet slechts het verlangen inhoudt alles wat bestaat te willen kennen en te doorzien, maar ook de drang gedeelten van die buitenwereld ‘naar onze hand te zetten’ en, op hoger plan, een ideaal om onszelf met onze hele buitenwereld tot hoger niveau en groter harmonie te verheffen en samen te brengen. Individualisme enerzijds, opgaan in een een grootst mogelijke eenheid... anderzijds” (p 263). Hij vraagt zich af of beide genoemde oerstrevingen naar individuele begrenzingen eigen zijn aan het heelal en alle levende wezens en de eerste afzonderlijke deeltjes: “opheffing van zijn gespletenheid en disharmonie. Ook ziet hij deze bespiegelingen als een uiting van de begrensdheid en kortzichtigheid van de mens, “die er in zijn begrensdheid tevergeefs naar streeft ‘het al te omvatten’.

 

Mechanistisch materialisme en ‘psychisch monisme’

Verder verzet hij zich tegen de visie dat zijn opvatting van levende wezens als normgebonden eenheden een mechanistische levensbeschouwing zou zijn. Omdat hij geen scherp onderscheid maakt tussen levende en levenloze natuur, ziet hij de levenloze materie juist niet als mechanisch maar als minder complexe vorm van ‘leven’ in ruime zin. Hij noemt zijn visie monistisch en niet dualistisch. “Dit monisme neemt echter niet een levenloos heelal als uitgangspunt aan, maar een heelal dat onmiddellijk uit individuele eenheden bestond, die elk alle wezenskenmerken van levende individuen hadden (al behoeven zij uit praktische overwegingen nog niet levend te worden genoemd omdat de tegenstelling tot dood dan niet zou bestaan).” Zijn zienswijze benadert daardoor naar zijn zeggen het meest het “psychisch monisme” (p 265).

Deze visie komt in de buurt van die van Teilhard en Schrödinger, die uitgaan van een universeel bewustzijn, evenals Strömberg en anderen. Schrödinger refereert naar de Indiase Oeishaden, die leren dat alles Brahman of Atman is, te vertalen als universeel bewustzijn. Teilhard veronderstelt dat niet alleen de mens bewustzijn heeft, maar ook de hogere dieren. Bewustzijn ziet hij evenals Bok als latent vermogen in de natuur, dat zich steeds meer manifesteert in levende wezens. Zelfbewustzijn ziet hij als een bij uitstek menselijk fenomeen.

 

Overeenkomsten met Teilhard de Chardin

Teilhard onderscheidt levende wezens duidelijker van de levenloze natuur dan Bok en heeft het over de drempeloverschrijding van het leven. Ook onderscheidt hij ‘het verschijnsel mens’ duidelijker van de overige natuur dan Bok met de drempeloverschrijding van het denken en het zelfbewustzijn. Evenals Bok benadrukt hij de individualiteit en het individuele zelfbewustzijn bij de (verdere) persoonlijke ontwikkeling. Bij Bok is geldt een minimum van individualiteit in de zin van afgrenzing van andere individuen voor alle normgebonden eenheden. De continuïteit van bewuste, levende en levenloze eenheden is bij hem vloeiender, terwijl Teilhard duidelijke drempels markeert.

Bok ziet evenals Teilhard op lange termijn een ontwikkeling die tendeert naar grotere samenhang met samenwerking van normgebonden eenheden tot steeds grotere gehelen. Hij waagt zich echter niet aan bespiegelingen omtrent de samenleving en de mensheid, zoals Teilhard, die verder gaat waar hij eindigt. De natuurwetenschappelijke benadering van Bok onderbouwt de visie van Teilhard, die eigenlijk nergens strijdig is met zijn bevindingen.

 

Aantrekking en afstoting, associatie, concentratie en dissociatie

Bok eindigt met erop te wijzen “dat de onderlinge aantrekkende krachten daarbij [bij de ontwikkeling van grotere eenheden] meer invloed hebben dan de onderling afstotende: de aantrekkende krachten verminderen hun onderlinge afstand en worden dan sterker... Vandaar dat de concentratie van materie het in de meeste gevallen van de dissociatie wint... De materie streeft ernaar zich van deze [afstotende, dissociërende] energie, die niet in haar massa begrepen is, te ontdoen (= te zuiveren)... Levende organismen spelen de grootste rol in dit zuiveringsproces... Door hun energie vrijmakende stofwisseling doen zij dit zuiveringsproces ook in de grote rest van het hemellichaam voortgaan... Via hen wordt een machtige energiestroom uit de metastabiele dode stof vrijgemaakt” (p 293).

 

Zuivering en verbinding

Tenslotte komt hij toch weer uit bij het bewustzijn: “Is deze drang naar zuivering zowel van het eigen individu als van de omgeving de kracht die wij in ons bewustzijn als de categorische wil ervaren?” Dit verwijst naar de categorisch imperatief in de ethiek van Kant: de drang om het goede en het zuivere te doen, het streven naar verbinding en samenwerking, die het in de loop van de evolutie en de menselijk ontwikkeling wint van dissociatie en onderlinge afstoting.

“Zo doemen naar aanleiding van de conceptie der normgebonden eenheden en de daarin vervatte conclusie over het ontstaan, de aard en de grenzen van het leven perspectieven op die ons wereldbeeld mogelijk kunnen vereenvoudigen en het... zuiveren” (p 293). Te zuiveren waarvan? Van dissociërende tendensen.

 

De kwestie van het bewustzijn

Aan het eind van zijn boek komt Bok herhaaldelijk terug op “de kwestie van het bewustzijn”. Hij ziet bewustzijn niet als kenmerk van leven, omdat moeilijk te markeren is bij welke eenheden wel en bij welke geen bewustzijn is. De kwestie van het ontstaan van het bewustzijn “ligt buiten de ons mensen geboden mogelijkheden. Hoogstens kunnen hierover vermoedens worden geuit”. Het bewustzijn kan zich plotseling of geleidelijk hebben ontwikkeld en ergens in de loop van de evolutie als nieuw fenomeen zijn opgetreden. Maar het is ook mogelijk dat de eerste normgebonden eenheden over een nauwelijks werkzaam bewustzijn beschikten, dat geleidelijk zou zijn toegenomen. “Allemaal gissingen waarover wij door gebrek aan kennis op dit moment geen oordeel kunnen vormen. Het lijkt de enige keus het vraagstuk van het bewustzijn althans voorlopig buiten het in dit boek besproken onderwerp te laten” (p 290). Dat geldt ook voor eerdergenoemde zaken die met bewustzijn hebben te maken, zoals doelgerichtheid.

Bok sluit niet uit dat normgebonden eenheden dragers zijn van bewustzijn, niet alleen levende wezens, maar mogelijk ook kleinere eenheden. De grens van eenheden met wel of geen bewustzijn is moeilijk te markeren. Hij houdt zich wat bewustzijn betreft op de vlakte en geeft niet eens een definitie. Van een neurobioloog en directeur van het Instituut voor Hersenonderzoek mag worden verwacht dat hij meer weet van hersenen en bewustzijn. Bewustzijn blijft bij hem een schimmig fenomeen. Hij ziet het niet als product van de hersenen. Dan zou het alleen bij wezens met hersenen voorkomen. De toerusting met hersenen zou dan het al of niet behept zijn met bewustzijn markeren. Hersenloze wezens zouden dan verstoken zijn van bewustzijn. Bok sluit echter niet uit dat ook levensloze beschikken over een vorm van bewustzijn. De vraag dringt zich op wat dit bewustzijn dan eigenlijk is, maar Bok waagt zich niet aan een definitie.

Het idee dat deeltjes dragers kunnen zijn van bewustzijn komt in de richting van de visie van fysicus Jean Charon, die het concept ‘menticles’, een soort bezielde deeltjes, introduceerde. De kwantumfysica laat zien dat deeltjes merkwaardige en onbegrijpelijke eigenschappen kunnen hebben, zoals superpositie en verstrengeling. Ze lijken op een bijzondere manier op elkaar te zijn afgestemd als golven van eenzelfde veld.

Een beperking bij Bok is dat hij niet ingaat op de kwantumfysica, terwijl daar nieuwe inzichten op het ontstaan van het leven te vinden zijn, zoals Hans Komen in zijn serie Wat is leven? laat zien. Bok beperkt zich voornamelijk tot de thermodynamica en de klassieke fysica. Daarom is zijn boek gedateerd, ondanks zijn originele visie, die goed aansluit bij die van Teilhard. Toch komen er een aantal tijdloze thema’s in voor die hij in een nieuw natuurwetenschappelijk perspectief plaatst, zoals de kwestie van leven en dood en het vraagstuk van het bewustzijn, dat gelieerd is aan de vraag wat leven eigenlijk is.

 

Een greep uit andere relevante literatuur naast de in de tekst genoemde boeken

Er zijn meer recente boeken. Deze boeken dateren uit de periode waarin de evolutieleer voor mij actueel was.

N.J. Berrill, Heelal en leven. Over de vraag of er elders in het heelal leven is en kan zijn. Dat kan, maar is nog niet onomstotelijk vastgesteld. “Melkweg zou 35 intelligente buitenaardse beschavingen tellen,” aldus The Astrophysical Journal (NRC 17 juni), volgens een schatting van planeten die op de aarde lijken. “De onderzoekers gaan ervan vanuit dat op elke planeet waar leven kàn ontstaan ook daadwerkelijk intelligent leven zàl ontstaan. Of dat terecht is weet niemand. Ook zij zelf niet.”

Werner Heisenberg, Physics and Beyond; Fysica in perspectief; Het deel en het geheel. Zie nr 26.

Heisenberg is met Niels Bohr en naast Wolgang Pauli, Erwin Schrödinger en Paul Dirac de belangrijkste grondlegger van de kwantumfysica. Op grond van gesprekken met hen, Einstein en Von Weizsäcker en zijn eigen inzichten komt hij onder meer tot het begrip ‘centrale orde’, de kosmische orde van het universum waarmee wij innerlijk verbonden zijn. Deze visie heeft raakvlakken met die van Teilhard.

Sef Kicken, Alternatieve wetenschap; Bewustzijn als basis: Een holistische visie op wetenschap en samenleving. Ook Teilhard gaat uit van een holistische wetenschap waarin bewustzijn een fundamentele werkelijkheid is, die ook in de materie aanwezig is en die hij ook wel interioriteit noemt.

James Lovelock, Gaia: A New Look at Life on Earth; The Revenge of Gaia en verwante boeken. Lovelock kreeg bekendheid door de Gaiahypothese waarbij de aarde werd beschouwd als een groot samengesteld levend wezen. Een dergelijke holistische visie is reeds impliciet aanwezig in het begrip biosfeer, waar Teilhard bij aansluit.

Rupert Sheldrake, Zeven experimenten die de wereld veranderen. Aansluitend bij zijn theorie over morfogenetische velden em morfische resonantie wijst Sheldrake evenals Tromp (zie onder) onder meer op bijzondere vermogens van dieren en hun ‘telepathische’ afstemming op mensen, bijv. het trekvogelinstinct wat betreft de plaatsbepaling, hoe dieren de weg naar huis kunnen vinden (‘homing’-instinct) en weten wanneer hun baas thuiskomt. Dit wijst wellicht op de aanwezigheid van een vorm van bewustzijn dat op het menselijk bewustzijn en onbekende signalen is afgestemd. Sheldrake pleit voor nader onderzoek van dergelijke vermogens van (huis)dieren.

J.H. Rush, De oorsprong van het leven. Over de oorsprong van steeds meer complexe eitwitmoleculen in de ‘oersoep’, waaruit het leven zou zijn voortgekomen. Volgens The Astrophysical Journal (NRC 17 juni) “snappen biologen nog altijd niet precies hoe - en hoe gemakkelijk – leven ontstaat”.

Edward Russell, Design for Destiny.  Als ik me goed herinner, gaat het over de elektro-dynamische levenstheorie van Burr en Northrop.

S.W. Tromp, Psychische fysica. Sheldrake sluit aan bij dit eerdere werk (zonder verwijzing). In de hyper-fysica van Teilhard is bewustzijn geïncorporeerd en zijn psychische vermogens inherent in de materie.