Teilhard de Chardin
Deel 8A: Het goddelijk milieu (I): het actieve leven

Civis Mundi Digitaal #100

door Piet Ransijn

 

 

Inleidend overzicht van de visie van Teilhard

Het Het goddelijke milieu is het eerste boek dat Teilhard schreef, ongeveer tien jaar voor zijn tweede, meer wetenschappelijke boek Het verschijnsel mens. Hij schreef vooral essays en artikelen, mede vanwege zijn schrijfverbod.Volgens Teilhard zien we in de loop van de evolutie een toenemend bewustzijn in samenhang met een ontwikkeling naar steeds meer complexe entiteiten. Bij de mensen komt de ontwikkeling van het bewustzijn in een stroomversnelling. Het collectieve bewustzijn omvat steeds grotere verbanden. Het toekomstperspectief van de mensheid ligt in toenemende samenwerking en bewustwording. Wereldreligies en andere wereldbeschouwingen hebben hierop reeds gewezen.

In Het goddelijke milieu geeft Teilhard zijn persoonlijke religieuze visie op de menselijke bewustwording, die volgens hem een spiritueel karakter heeft. Evenals psychologen zoals Jung, Fromm en Maslow en oosterse religies meent Teilhard dat de menselijke evolutie gericht is op Zelfverwerkelijking. Hij beschrijft dit echter in termen van Godsverwerkelijking of vergoddelijking. We geven de voorkeur aan het niet-religieuze begrip Zelfverwerkelijking, omdat het een algemeen menselijk ontwikkelingsproces betreft dat zich niet beperkt tot religieuze mensen. Het is misschien niet precies hetzelfde als Godsverwerkelijking, maar komt wel in de richting volgens Jung en andere psychologen.

Teilhard onderscheidt twee aspecten van dit proces van Zelfverwerkelijking dat hij vergoddelijking noemt. Namelijk de actieve inzet en passieve overgave met betrekking tot de groeiende bewustwording. We kunnen ons hiervoor inzetten, maar hebben het niet geheel in eigen hand. We nemen ook deel aan aan een groter geheel, waarmee we ons kunnen verenigen. Overgave en inzet vullen elkaar aan. Hoewel dit universele ‘wegen’ zijn die we ook in andere religies aantreffen, beschrijft Teilhard deze uitsluitend in christelijke termen vanui zijn persoonlijke ervaringen en inzichten. Zijn spirituele visie heeft een ervaringsbasis.

Uiteindelijk transformeert volgens Teilhard de wereld tot een ‘goddelijk milieu’, als de mensheid in een meer ontwikkelde toestand van kosmisch bewustzijn het goddelijke realiseert. Dit klinkt hooggegrepen en ver voorbij de alledaagse realiteit van conflicten en werelwijde misère, waar Teilhad gezien zijn oorlogservaringen zeker niet blind voor was. De ontwikkeling op lange termijn die hij voor zich zag, gaat gepaard met groeicrises. Dat geldt ook voor de mondialisering, die de laatste eeuw, nadat Teilhard dit werk bijna een eeuw geleden schreef, onmiskenbaar verder is gegaan. Vooral in economisch opzicht, terwijl de ontwikkeling van een ‘wereldomvattend bewustzijn’ en het besef tot één mensheid te behoren daarmee geen gelijke tred lijkt te houden bij het overwegende streven naar winst als hoofdmotief. In de wetenschap is volgens Teilhard de samenwerking verder voortgeschreden dan op veel andere gebieden, zoals hij in zijn internationale loopbaan zelf heeft ervaren. In de complementering van wetenschap en spirituele ontwikkeling ziet hij verstrekkende perspectieven wat betreft de groei van ons bewustzijn.

 

Schematisch overzicht van de evoltionaire visie van Teilhard

 

Wetenschap en spirituele ontwikkeling

De wetenschappelijk belangstelling van Teilhard kwam mede voort uit persoonlijke ervaringen van verbondenheid met de natuur, die hij met God in verband bracht. Daarnaast interesseerde zijn vader hem al jong voor natuuronderzoek, terwijl zijn moeder zijn religieuze geneigdheid stimuleerde. De combinatie en toenemende integratie van deze twee naast elkaar bestaande tendensen droegen ertoe bij dat Teilhard een religieus gemotiveerde natuuronderzoeker werd. Zijn eerdere geschriften zijn sterk religieus bevlogen. Deze bezieling werkte door in zijn wetenschappelijke werk.

In La vie cosmique (1916) beschrijft hij bijvoorbeeld de volgende kosmische ervaring: “Op een dag, in het aangezicht van de doodse uitgestrektheid van de woestijn... omgeven door een duisternis die mij scheen te willen laten oplossen, heeft mij misschien een groot verlangen aangegrepen, om ver van de mensen, ver van hun inspanning het gebied van de onmetelijkheden weer op te zoeken, waar mijn al te gebonden activiteit zich zou ontspannen in het oneindige...” (Cuénot, Teilhard de Chardin: Leven – werk – visie, p 21-22). In deze ervaring van het kosmische milieu kondigt zich reeds het goddelijke milieu aan, dat eigelijk neerkomt op een christelijke verwerking en interpretatie van deze ervaring.

Het verschijnsel mens heeft vooral een wetenschappelijke inhoud, die aan het eind overgaat in een religieuze visie. Het goddelijke milieu sluit daarbij aan, hoewel het ruim tien jaar eerder is geschreven in 1927-27, eveneens in China. Het komt soms over als een soort geloofsbelijdenis, gebaseerd op een diep doorleefde spirituele ervaring, die in een christelijk kader wordt geplaatst. Het lijkt mij van belang de ervaring als zodanig te onderscheiden van het cognitieve christelijk kader waarin deze is ingebed, voor zover het mogelijk isgeloof en ervaring te onderscheiden. Dan kan deze ervaring ook voor niet-christenen meer herkenbaar zijn.

Aan het begin schrijft Teilhard dat de ontdekkingen van de wetenschap gevoelens van verwantschap en eenheid met het universum oproepen die eigen zijn aan de menselijke ziel en bijdragen tot een collectief ontwaken en een verlangen naar “een grotere en beter georganiseerde eenheid” (p 13). In afgronden van tijd en ruimte die de wetenschap onthult, kan een mens zich echter ook verloren voelen. Dat hebben we gezien in deel 5. Terwijl anderen juist mateloos door de eindeloosheid van de sterrenhemel worden gefascineerd, die de grootsheid van De Schepper onthullen.

 

De verbinding van de mensheid vindt plaats in de noösfeer, het collectieve bewustzijn

 

God en het godsbeeld

Tegenwoordig heeft de wetenschap bij velen de religie verdrongen. In de onttoverde, geseculariseerde wereld lijkt geen plaats meer te zijn voor een godsbeeld, dat als verouderd wordt ervaren. Anderen menen echter in de schepping een goddelijke aanwezigheid te aanschouwen, die aanleiding geeft tot een ander godsbesef dan het traditionele godsbeeld. Teilhard verbindt tradionele concepties met zijn wetenschappelijke inzichten. In Het goddelijke milieu wil hij de mensen inspireren om God overal te zien, indachtig de woorden van Paulus op de Areopaag te Athene: “God is even uitgestrekt als de atmosfeer waarin wij baden. Hij omgeeft ons aan alle kanten, evenals de wereld. Wat ontbreekt u dan om hem te kunnen vatten? Eén ding slechts: Hem zien” (Handelingen van de apostelen, 17:27-28, gecit. op p 14). Dit lijkt een ander godsbeeld dan de traditionele persoonlijke voorstelling. Teilhard geeft geen definitie van wat hij met God bedoelt. Misschien ook omdat God moeilijk is te definiëren. Het is voor hem een ervaarbare, alomvattende werkelijkheid, niet slechts een idee. Het lijkt enigszins overeen te komen met de ‘kosmische religie’ van Albert Einstein, zie nr 26.

Door ‘de blik van de ziel’ aan te passen en te openen voor de schoonheid van de schepping is het mogelijk de nabijheid van de Godheid of het goddelijke te ervaren. Teilhard lijkt hiermee van kindsbeen af vertrouwd te zijn geweest (zie deel 1 over de biografische context van zijn werk). Zijn leven lijkt erop te zijn gericht het goddelijke, dat hij als kind reeds heeft ervaren, in zijn leven meer en meer tot uitdrukking te brengen in woorden en daden, maar ook in dulden, overgeven en laten gebeuren. Dit laatste zou te kenschetsen zijn met de taoïstische term niet-doen, woe-wei (zie het artikel hierover in nr 95).

 

Het actieve leven en het passieve leven

Teilhard beschrijft de twee complementaire aspecten van spirituele onwikkeling in de eerste twee delen van het boek: 1. de vergoddelijking van het actieve leven en 2. de vergoddelijking van het passieve leven, die hij achtereenvolgens toelicht en die we hier met de meer gebruikelijke term Zelfrealisatie aanduiden. In de jaren twintig, toen hij dit werk schreef, was men nog niet vertrouwd met deze term, die zich beter laat vergelijken met oosterse spirituele praktijken en atheïstische religies dan vergoddelijking. Zo kan het werk van Teilhard in een meer universeel kader worden geplaatst. In Het goddelijke milieu beschrijft hij zijn innerlijk en uiterlijk gerichte religieuze leven en zijn mystieke belevingen. Zelfrealisatie gaat daarbij samen met Godsrealisatie. De eerste term past beter in onze geseculariseerde tijd en niet-religieuze visies. Voor Zelfrealisatie is het niet nodig in God te geloven.

 

Zelfrealisatie in het actieve leven

Teilhard was priester een leidde als Jezuïet een actief religieus leven, gericht op “waardig maken, verheffing en transfuguratie in God van de menselijke plicht” (p 19). In India wordt dit vereniging (met het goddelijke) door handelen genoemd, karma yoga. Teilhard laat blijken dat hij zich tot God en tegelijk tot de wereld voelde aangetrokken. Van beide tendensen heeft hij in zijn leven blijk gegeven. Hij streefde naar verzoening van “de liefde tot God en de gezonde liefde tot de wereld, het streven naar onthechting en het streven naar ontwikkeling” (p 21). Zie hierover ook het artikel van Paul Revis in nr 65.

Teilhard ervaart zijn werk als een minuscule bijdrage tot het werk van God. Hij voelde al jong “de aantrekking van wat men het absolute noemde” (p 24). “In de schoot van het heelal is iedere ziel voor God,” is zijn uitgangspunt. Anderzijds dient de werkelijkheid ook onszelf en onze ziel, dus zowel God als onze ziel. Daarin ervaart hij geen tegenstrijdigheid. God ligt als het ware in het verlengde van de ziel. Hij heeft zijn leven zowel aan God als aan zijn ziel en zieleheil gewijd, gericht op “de voltooiing  van de wereld”. In meer bescheiden termen betreft dit de verdere ontwikkeling van de wereld naar grotere eenheid (p 29).

De mondiale ontwikkeling gaat volgens Teilhard gepaard met een proces van vergeestelijking. Hij ziet het ook als een proces van vereniging met de universele Christus of het Christusbewustzijn “het allerhoogste Centrum” waarvan “verheven energieën” uitgaan (p 30). Wat bedoelt hij daarmee? Een interpretatie in termen van de psychologie van Jung kan verhelderend zijn, ook al botst deze met de visie van veel theologen. Het gaat hier echter niet om theologie, maar om godsdienstwetenschap en interpretatie van religieuze ervaringen en inzichten. 

 

De interpretatie van Jung

 “Voor Jung is Christus het belangrijkste symbool van het Zelf... in de westerse cultuur. In andere culturen heeft dit centrale archetype zich in andere symbolen uitgekristalliseerd. In het hindoeïsme is dit Brahman [of Atman], in het boeddhisme Dharmakaya (het lichaam van Zijn), in de Chinese cultuur Tao, bij de Azteken in Mexico Qetzalcoatl, enz. Om Christus te kunnen zien als symbool van het Zelf, moet een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen de historische Jezus en de mystieke Christus... Voor de gelovige is deze mystieke Christus in ons aanwezig en hebben wij de opdracht deze in ons te laten groeien. Dit is geheel in overeenstemming met het individuatieproces, waarbij... het Zelf zich in ons ontplooit.” (Paul Revis, De evolutie van brein en bewustzijn. het pionierswerk van Jung en Teilhard de Chardin, p 82).

Het Zelf is ook te zien als een aanwezigheid die zich in ons bewust wordt. In oosterse visies is het individuele bewustzijn een manifestatie van een universeel bewustzijn of Zelf. Verschillende tradities hebben daarvoor zoals Davis aangeeft hun eigen termen. Dit universele bewustzijn komt overeen met Christus(bewustzijn), zoals Jung heeft toegelicht. Door het Zelf met het universele Zelf te verbinden of de ziel met Christus, “voeren wij... naar God een deeltje terug”, in de woorden van Teilhard. Zij wordt “er niet alleen het instrument van, maar de levende verlenging... En ga ik... door mijn hart, in het hart van God zelf op” (Teilhard, p 31).  De persoonlijke, christelijk visie van Teilhard, die wij hier verder weergeven, is aldus in een meer universeel kader te plaatsen. Hij interpreteert zijn spriritule ervaringen in christelijke termen, hoewel dergelijke ervaringen een universeel karakter hebben, omdat ze in diverse tijden en culturen worden beschreven. Als dergelijke ervaringen meer en meer gemeengoed worden, verwacht Teilhard conform zijn christelijke visie een transformatie van de mensheid naar een meer verlicht bewustzijn. In oosterse religies zijn vergelijkbare concepties te vinden, bijv. van de ‘satyuga’, de tijd van verlichting, die zich onderscheid van de ‘kaliyuga’, de ijzeren tijd, waarover ook Plato heeft geschreven.

 

 

Het streven naar eenheid met het goddelijke

De ziel streeft naar “conjuctie met de Almachtige die ons bezielt... Onze arbeid schijnt ons niet alleen een middel te zijn om ons dagelijks brood te verdienen. Maar de duurzame waarde ligt veel hoger:... een open toeging tot de hoogste vervolmaking van ons wezen” (p 32). Het dient tot Zelfrealisatie en de verdere ontwikkeling en voltooiing van de schepping, waarin wij mensen co-creators zijn geworden. Teilhard heeft het over “‘goddelijke’ verantwoordelijkheden” in het leven. “De zorg voor menselijke ontwikkeling en het streven naar aardse verbeteringen” is daarvan een onderdeel (p 38, 40). Daarbij gaat het om onzelfzuchtig, onthecht handelen en het overtreffen van zichzelf en vooral van het egoïsme.

Het gaat om “nieuwe wegen banen, voor beginselen opkomen, waarheden ontdekken, een ideaal koesteren en verdedigen. Zo komt het dat de aardse werker van lieverlee zichzelf niet meer toebehoort. Langzaamaan heeft de sterke wind van het heelal, die door de spleet van een nederig maar getrouw handelen bij hem binnendringt, hem verruimtopheft, en meevoert... ter vergoddelijking van de wereld... Het is niet meer het atoom dat leeft, het is het heelal daarin... In het verloop van de eerste fase van zijn geestelijke ontwikkeling neemt het ontdekte goddelijke milieu zijn krachten in zich op” (p 41-43).