Civis Mundi Digitaal #101
Bespreking van: Gabriël van den Brink, Ruw ontwaken uit een neoliberale droom en de eigenheid van het Europese continent. Prometheus, 2020
Het boek past in de langzamerhand indrukwekkende lijst van publicaties die kritisch staan tegenover de wijze waarop onze maatschappij functioneert. Ons economisch systeem zet de duurzaamheid op het spel. De politiek wil of kan niet de veranderingsopgaven vertalen in vernieuwende beleidsopgaven aan de overheid en is eerder volgend dan vooruit denkend. Er is sprake van vervreemding. Bestaande instituties genieten niet langer het eerder vanzelfsprekende vertrouwen van de leden. Hiërarchische systemen sporen niet meer met opvattingen over leiderschap. Kortom, er zijn ingrijpende veranderingen aan de orde. Met oppervlakkige aanpassingen bereiken we niet de noodzakelijke veranderingen.
De auteur
Gabriël van den Brink was hoogleraar (maatschappelijke) bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg, in 2015 is hij overgestapt naar de Vrije Universiteit waar hij doceert over lijnen van filosofische bestuurskunde. Gabriël van den Brink studeerde wijsbegeerte aan de toenmalige Katholieke Universiteit Nijmegen en promoveerde in de sociale wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij ook wetenschappelijk medewerker was. Van den Brink publiceerde in 2004 de studie Schets van een beschavingsoffensief. In deze WRR-verkenning betoogde Van den Brink dat er, na periodes van tolerantie en vrijblijvendheid, vaak een periode volgt waarin de nadruk ligt op plichtsbesef en normhandhaving. Een dergelijke kentering is volgens hem de laatste jaren aan de orde. (http://www.vu.centrumethos.nl/prof-dr-g-j-m-van-den-brink)
Vrijheid en vervreemding
Centraal staat in het eerste deel van het boek de vrijheid. Aanvankelijk werkte die bevrijdend ten opzicht van eerdere machtsstructuren, maar die vrijheid is tot probleem en opgave geworden. Om daar inzicht in te krijgen gebruikt van den Brink de opvattingen over het liberalisme als invalshoek. Hij gaat te rade bij John Locke, die het voorwaardelijke karakter van politieke macht benadrukt. Ook bij Adam Smith, die benadrukt dat de vrije markt slechts onder bepaalde voorwaarden kan functioneren. De vrijheid mag niet worden aangetast, bijvoorbeeld door monopolievorming. En bij John Stuart Mill, die de persoonlijke vrijheid koestert, welke echter door de sterke invloed van de publieke opinie kan worden overheerst en dus aangetast. Tenslotte bij Milton Friedman die kritisch staat tegenover de rol die overheden spelen.
Hij beschrijft vervolgens hoe de Nederlandse samenleving zich in de tweede helft van de vorige eeuw heeft ontwikkeld. Hoe vanaf de zeventiger en vooral de tachtiger jaren het streven naar marktwerking verbanden onder druk heeft gezet. Hoe gemeenschappelijkheid aan kracht heeft verloren. De afbrokkeling van gemeenschapszin. Hoe het vertegenwoordigend karakter van de politiek aan betekenis verloor. Hoe de politiek steeds meer vervreemdde van hoe de alledaagse werkelijkheid door burgers wordt beleefd. Er is sprake van een toenemende ongelijkheid omdat de economie steeds meer ruimte heeft gekregen.
Deregulering en privatisering werden steeds belangrijker. Kapitaal werd belangrijker in verhouding tot arbeid. De toenemende welvaart verhulde een toenemend gebrek aan gemeenschappelijk gedeelde waarden. Die tendens was echter niet alles dekkend. We hechten minder aan allerlei verbanden, maar tegelijkertijd zijn we wel strengere eisen gaan stellen aan respect voor de persoonlijke levenssfeer. Omgangsvormen die eerder betrekkelijk normaal werden gevonden zijn nu volstrekt onaanvaardbaar. Wat thans als ongewenste intimiteit kan worden ervaren was decennia geleden bijvoorbeeld betrekkelijk normaal. Er is dus een waarschuwing op zijn plaats om ontwikkelingen al te snel in eenduidige kaders te plaatsen. We kiezen voor meer ruimte maar tegelijkertijd hanteren we strengere opvattingen voor de omgang met elkaar. De scherpe regels op het terrein van privacy zijn een treffend voorbeeld. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer werkt tegelijkertijd beperkend met betrekking tot hoe we met elkaar omgaan.
Gemeenschap
In het tweede deel staat de gemeenschappelijkheid centraal. Dat deel begint met verwijzingen naar de opvattingen van Aristoteles, Thomas van Aquino, Rousseau en Marx op het terrein van gemeenschappelijkheid. Nogal eenduidig wordt geschetst dat het mensbeeld dat binnen de liberaal georiënteerde economie centraal staat, op gespannen voet staat met de mens als sociaal bewogen wezen. Binnen de liberale economie zou de mens vormen van gemeenschappelijkheid als ondeugdelijk, onwenselijk of zelfs gevaarlijk verwerpen. Mij lijkt dat heel wat liberaal georiënteerde mensen zich daar niet in zullen herkennen.
Het terugdringen van regelgeving en van de rol van de overheid bood inderdaad ruimte die werd ingevuld door neoliberale praktijken. Tegelijkertijd wordt op basis van diverse onderzoeken echter vastgesteld dat dit allerminst betekent dat we ons hebben ontdaan van gemeenschappelijke waarden die in een samenleving belangrijk zijn. Ook van den Brink stelt dat de werkelijkheid toont dat heel wat mensen een absolute en ver doorgevoerde individualisering afwijzen. Velen hebben behoefte aan vormen van gemeenschappelijkheid die qua domein en intensiteit overigens nogal uiteen kunnen lopen.
Europa
Aan het eind komt de toekomst van Europa aan de orde met een eenduidige keuze voor de coöperatieve werkwijze. Daarin neemt vrijwilligheid de plaats in van dwang. Het is een pleidooi voor saamhorigheid en duurzaamheid, dat historisch wordt toegelicht. Daar kan, zo lijkt mij, niemand tegen zijn. Maar zoals zo vaak, is ook hier de praktijk weerbarstig zoals de besluitvorming binnen de EU telkens weer laat zien.
Al met al biedt het boek een aardig overzicht van de ontwikkeling die de Nederlandse samenleving heeft doorgemaakt. Er staan tal van voorbeelden en verwijzingen in die de geuite opvattingen illustreren. Dat maakt het tot een gemakkelijk leesbaar boek. Daar staat tegenover dat ik diepgang miste. Het boek is eerder beschrijvend dan verdiepend. De veranderingen die we hebben doorgemaakt zijn intussen al heel wat keren geduid. Nieuwe thematiseringen bevat het boek nauwelijks. De invloed van de instituties bijvoorbeeld en het onderliggend krachtenspel. Als onze instituties aan gewicht verliezen wat moeten we ons dan voorstellen bij nieuwe organisatie-principes? De opvatting van Zygmunt Bauman dat onze samenleving vloeibaarder moet worden, wordt wel genoemd maar niet gethematiseerd. Wat verstaan we onder vloeibaarheid? Hoe kunnen vloeibare en dus dynamische en pluriforme systemen zelfcorrigerend worden gemaakt?
Enfin, een lezenswaardig en informatief boek voor wie geïnteresseerd is in een historische maatschappelijke schets, maar de analyse had dieper en spannender gekund. Een krachtiger koppeling tussen het gedachtengoed van de vermelde filosofen en het resultaat van diverse onderzoeken wordt een beetje gemist.