Vertaling van Guy Tirolien, Gebed van een negerkindje

Civis Mundi Digitaal #101

door Fred de Haas

Guy Tirolien, die zich verdienstelijk heeft gemaakt voor de beweging van de ‘négritude’ werd in 1917 geboren op Guadeloupe. Hij ging studeren in Frankrijk waar hij in Parijs kennis maakte met Senghor, Césaire en Damas. Hij maakte deel uit van de groep die het tijdschrift Présence Africaine oprichtte.

In het beroemd geworden gedicht Prière d’un petit enfant nègre schetst hij de gevoelens van afkeer die een kind bezielen dat alles liever doet dan de school van de koloniale Fransen bezoeken waar hij moet leren uit boeken die hem boven de pet gaan en die geen verband houden met zijn eigen cultuur. Veel liever zou hij gaan luisteren naar de oude Creoolse verhalen over Compère Zamba en Compère Lapin.

Net als dat jongetje hebben vroeger ook de Curaçaose, Arubaanse en Bonairiaanse kinderen zich, wat angstig, moeten afvragen waarom ze in hemelsnaam naar een school moesten met witte onderwijzers die alleen maar wilden dat ze net zo gingen spreken en doen als zij…(luister, als u wilt, naar de Franse tekst op https://youtu.be/QCsvOqZ3H58)

Het gedicht verscheen bij Uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem 1980, in de bundel ‘De open Plek’ over Franstalige literatuur uit de Antillen  in de vertalingen van Fred de Haas.

 

Gebed van een negerkindje

 

Heer, ik ben erg moe.

Ik ben moe geboren.

En ik heb lang gelopen sinds het kraaien van de haan;

en de heuvel waarachter hun school ligt is behoorlijk hoog.

 

Heer, ik wil niet meer naar hun school toe!

Maak alstublieft dat ik er niet meer heenga!

 

Ik wil mee met mijn vader naar het frisse rivierdal

als de nacht nog zweeft in het geheim van de bossen

waar de geesten dolen die de dageraad verjaagt.

Ik wil op blote voeten over de paden gaan

die tegen de middag zinderen langs de dorstende poelen;

ik wil mijn siësta houden aan de voet van de zware mangobomen.

Ik wil wakker worden

als daarginds de sirene van de blanke loeit

en de fabriek

-voor anker in de oceaan van riet-

zijn zwarte bemanning uitspuwt op het land.

 

Heer, ik wil niet meer naar hun school toe!

Maak alstublieft dat ik er niet meer heenga!

 

Ze zeggen dat een negertje erheen moet

om gelijk te worden

aan de heren uit de stad,

aan de nette heren;

maar ik wil niet

worden wat ze noemen

een heer uit de stad,

een nette heer.

 

Ik wil liever langs de suikerfabrieken slenteren

waar de verzadigde zakken staan

zwellend van een bruin soort suiker,

net zo bruin als mijn bruine huid.

Ik luister liever

op het uur waarin de verliefde maan

zachtjes praat in het oor

van de gebogen kokospalmen

naar wat

de versleten stem zegt van een oude man die rokend

de verhalen van Zamba vertelt

en van broer Konijn

en nog heel wat andere dingen

die niet in hun boeken staan.

U weet het wel: de negers hebben ál te hard gewerkt

waarom moeten ze nu ook nog

leren in boeken

die gaan over dingen die helemaal niet van hier zijn?

 

En verder

is die school van hun ook echt te triest,

net zo triest als

die heren uit de stad,

die nette heren

die niet meer kunnen dansen ’s avonds in de maneschijn,

die niet meer kunnen lopen op het vlees van hun voeten,

die geen verhalen meer kunnen vertellen op gezellige avonden

 

Heer, ik wil niet meer naar hun school toe!

 

 

Prière d’un petit enfant nègre

 

Seigneur, je suis très fatigué.
Je suis né fatigué.
Et j’ai beaucoup marché depuis le chant du coq
Et le morne est bien haut qui mène à leur école.

 

Seigneur, je ne veux plus aller à leur école!

Faites, je vous en prie, que je  n’y aille plus!

 

Je veux suivre mon père dans les ravines fraîches
Quand la nuit flotte encore dans le mystère des bois
Où glissent les esprits que l’aube vient chasser.
Je veux aller pieds nus par les rouges sentiers
Que cuisent les flammes de midi,
Je veux dormir ma sieste au pied des lourds manguiers,
Je veux me réveiller
Lorsque là-bas mugit la sirène des blancs
Et que l’Usine
Sur l’océan des cannes
Comme un bateau ancré
Vomit dans la campagne son équipage nègre…


Seigneur, je ne veux plus aller à leur école!
Faites, je vous en prie, que je n’y aille plus !

 

Ils racontent qu’il faut qu’un petit nègre y aille
Pour qu’il devienne pareil
Aux messieurs de la ville
Aux messieurs comme il faut.
Mais moi, je ne veux pas
Devenir, comme ils disent,
Un monsieur de la ville,
Un monsieur comme il faut.


Je préfère flâner le long des sucreries
Où sont les sacs repus
Que gonfle un sucre brun autant que ma peau brune.
Je préfère, vers l’heure où la lune amoureuse
Parle bas à l’oreille des cocotiers penchés,
Écouter ce que dit dans la nuit
La voix cassée d’un vieux qui raconte en fumant
Les histoires de Zamba et de compère Lapin,
Et bien d’autres choses encore
Qui ne sont pas dans les livres.


Les nègres, vous le savez, n’ont que trop travaillé.
Pourquoi faut-il de plus apprendre dans des livres
Qui nous parlent de choses qui ne sont point d’ici ?


Et puis elle est vraiment trop triste leur école,
Triste comme
Ces messieurs de la ville,
Ces messieurs comme il faut
Qui ne savent plus danser le soir au clair de lune,
Qui ne savent plus marcher sur la chair de leurs pieds,

Qui ne savent plus conter les contes aux veillées.

 

Seigneur, je ne veux plus aller à leur école !