Vertaling van Jorge Luis Borges, Arte Poetica

Civis Mundi Digitaal #101

door Fred de Haas

Spiegels hebben altijd iets angstaanjagends gehad voor de Argentijnse dichter Jorge Luis Borges.

Spiegels laten immers alleen ons uiterlijk zien, terwijl ons innerlijk door heel andere elementen wordt bepaald: gevoel, verstand, ordening, chaos...

Het overwegende gevoel in dit gedicht wordt opgeroepen door de metafoor van het stromende water van een rivier. Nooit precies hetzelfde, steeds veranderend.

De in het gedicht genoemde Heraclitus is een denker uit de Griekse Oudheid. De aan hem toegeschreven uitspraak luidt: ‘Panta rhei, ouden menei’ (alles stroomt, niets is blijvend).

In zijn ‘Arte Poética’ (Kunst van het dichten) voert Borges de mens op als een wezen dat bestaat uit droom en slaap en eeuwige verandering.

 

Art Poétique

Je ziet een stroom als iets van tijd en water

en je denkt: de tijd is óók een stroom;

je weet: verloren gaan wij als een stroom,

gezichten gaan voorbij, gelijk het water.

 

Je voelt ook waking als een droom

die droomt te waken; en de dood

waarvoor ons lichaam beeft – als dood

van elke nacht: de slaap, de droom.

Je ziet de dag, het jaar, als zinnebeeld

van mensendagen, mensenjaren;

en je maakt de smaad der jaren

tot muziek, geluid en zinnebeeld.

 

Je ziet de dood als slaap, de ondergaande zon

als droevig goud; zó werkt de poëzie,

onsterfelijk en arm; de poëzie

is wéderkering, als de dageraad, de ondergaande zon.

 

Soms kijkt des avonds een gelaat

ons aan vanuit een diepe spiegel;

zó moet ook de kunst een spiegel,

een onthulling zijn van ons gelaat.

 

Odysseus, zegt men, moe van vele wonderen,

moest van liefde wenen bij het zien van Ithaka,

zijn nederig, groen geboorteland. De kunst nu is het Ithaka

dat groen van eeuwigheid is, niet van wonderen.

 

De kunst is ook een eindeloze stroom

die vloeit en blijft, weerspiegelend een eendere,

onbestendige Heraclitus, de eendere

en de andere, als de eindeloze stroom.

 

Arte poética

Mirar el río hecho de tiempo y agua
y recordar que el tiempo es otro río,
saber que nos perdemos como el río
y que los rostros pasan como el agua.

Sentir que la vigilia es otro sueño
que sueña no soñar y que la muerte
que teme nuestra carne es esa muerte
de cada noche, que se llama sueño.

Ver en el día o en el año un símbolo
de los días del hombre y de sus años,
convertir el ultraje de los años
en una música, un rumor y un símbolo,

ver en la muerte el sueño, en el ocaso
un triste oro, tal es la poesía
que es inmortal y pobre. La poesía
vuelve como la aurora y el ocaso.

A veces en las tardes una cara
nos mira desde el fondo de un espejo;
el arte debe ser como ese espejo
que nos revela nuestra propia cara.

Cuentan que Ulises, harto de prodigios,
lloró de amor al divisar su Itaca
verde y humilde. El arte es esa Itaca
de verde eternidad, no de prodigios.

También es como el río interminable
que pasa y queda y es cristal de un mismo
Heráclito inconstante, que es el mismo
y es otro, como el río interminable.

 

Arte poética’ verscheen in 1977 bij uitgeverij Flamboyant/p in de bundel Lof der Duisternis. De bundel bevat gedichten van Jorge Luis Borges in de vertaling van Fred de Haas.