Civis Mundi Digitaal #102
Inleiding: de maatschappijkritiek van Mills
The Power Elite van Charles Wright Mills en The Theory of the Leisure Class van Thorstein Veblen zijn beroemde sociologische studies op het gebied van de elitetheorie. De laatste gaat meer over consumptie dan over macht, hoewel het een meer algemene kritiek bevat op de moderne consumptiemaatschappij. We beginnen met de eerste studie. Er zijn betrekkelijk weinig empirische studies naar elites. De meeste zijn meer ideologisch, vaak vanuit marxistische optiek. Dat geldt niet of nauwelijks voor Mills. Ook al is hij door Marx beïnvloed, hij wijkt af van de marxistische dogmatiek wat betreft de heersende klasse en de klassenstrijd, die bij hem geen rol van betekenis speelt. De massa, die tegenover de elite staat, is geen klasse. Dat geldt ook voor de zogenaamde middenklasse. De elite daarentegen lijkt het meest op een klasse, gedefinieerd in termen van een vergelijkbare economische positie en een zeker klassenbewustzijn.
Als er geen sprake is van een klasse met een vorm van klassenbewustzijn, kan er geen klassenstrijd zijn, laat staan van revolutie. Tenzij deze uitgaat van een elite, zoals volgens Pareto meestal het geval was. Er kan dan wel sprake zijn van overheersing door een elite, waarin de massa zich schikt en soms in opstand komt. De elite kan zichzelf in stand houden door de volgzaamheid van de massa, maar is zelden bestand tegen een opstandige massa. Daarom zal een elite een opstand zoveel mogelijk proberen te voorkomen, door de massa zoet te houden bijv. met ‘brood en spelen’,genoeg te verteren te geven aan voedsel en vertier, of zo nodig te onderdrukken.
Door sommige critici wordt het bestaan en de invloed van een machtselite in onze maatschappij bestreden als een soort complottheorie. Mills distantieert zich echter nadrukkelijk van complotdenken en baseert zich op genuanceerde wijze op empirische gegevens. De ene criticus vindt hem echter te radicaal en de andere niet radicaal genoeg (G W Domhoff e.a., C. Wright Mills and the Power Elite, een verzameling kritieken). Domhoff concludeert dat “The Power Elite net zo recht overeind staat als in 1956... met zijn gedetailleerde beschrijving en provocerende aanklacht tegen de machtsstructuur in het moderne Amerika” (p 278). De bevindingen van Mills gelden ook heden nog steeds, hoewel er verschuivingen zijn opgetreden. Het commentaar in deel 2C gaat daar verder op in.
Er is volgens Mills geen machtsevenwicht van verschillende klassen en groeperingen. “De doctrine van de harmonie van belangen dient als een ingenieus moreel devies van geprivilegieerde groepen om hun dominante positie te rechtvaardigen en te handhaven” (Power Elite, p 248). De balans slaat door naar de elite. De machtsconcentratie is toegenomen. De macht van de elite steunt op de economische, politieke en militaire instituties waarover zij zeggenschap hebben. De belangrijkste bevindingen van Mills worden bevestigd en genuanceerd door een aantal andere aangehaalde studies. Maar de militairen blijken bij nadere beschouwing ondergeschikt te zijn aan politici en industriëlen, die de dienst uitmaken en naar believen experts kunnen inhuren. Dat betekent niet dat zich een ‘expertocratie’ heeft ontwikkeld, veeleer een plutocratie: de macht van het geld is toegenomen (zie Crystia Freeland, The Rise of the New Global Super-Rich).
The Power Elite vormt het speerpunt van de maatschappijkritische visie van Mills, die ook andere sociale lagen betreft, zoals de middenklassen en de arbeidersklasse, die consumptieve massamaatschappij zijn gaan vormen met behulp van de massamedia. “Een kleine groep machthebbers streeft ernaar hun enorme beslissingsmacht zoveel mogelijk te verbergen om die zodoende te handhaven... Steeds meer intellectuelen zijn bereid te gaan werken binnen die bureaucratische structuren en voor die kleine groep die daarin de beslissingen nemen” (J P Verhoogt, Moderne maatschappijkritiek. C Wright Mills als criticus: tussen probleem en totaliteit, p 127). Mills beschouwt de sociale problematiek in het kader van de totale maatschappij, in het bijzonder de machtsstructuur, waarin grote ondernemingen domineren.
“Gezien de enorme macht van de ondernemingen... steunt de overheid het vrije ondernemerschap en draait vervolgens voor de kwalijke gevolgen op” (p 141). Dat zagen we bij de bankencrisis en nu bij de coronacrisis, hoewel vrije marktwerking zijn langste tijd gehad lijkt te hebben. Maar juist in een gemengde economie staat de overheid garant voor de bedrijfsrisico’s van grote banken en ondernemingen, die te groot zijn om te laten omvallen. “De georganiseerde ondernemerswereld heeft zich in de overheid genesteld,” via zetels in het parlement en de senaat, adviescommissies, lobby’s en belangenverstrengeling. Mills noemt dit ‘interlocking’ (p 238).
De uitweg uit deze penibele situatie ligt in versterking van de democratie en publieke belangenorganisaties. Intelligentia kunnen hierbij een belangrijke rol spelen als opinieleiders, voorlichters en spreekbuis van het collectieve bewustzijn. Het vaak slapende en ongeïnteresseerde publiek dient zijn persoonlijke en maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen door een mondig bewustzijn te ontwikkelen en te ontwaken uit de begoocheling, die mede door de massamedia in stand wordt gehouden.
Mills overleed in 1962. Sindsdien is er veel veranderd. Het publiek roert zich via internet en lijkt meer invloedrijk. Enerzijds kan het zich via internet sneller in beweging komen en opstandig worden. Anderzijds blijft en blijkt via internet een grote beïnvloedbaarheid, waarbij de rol van de Big Tech industrie zelf door het Congres in de VS niet de orde geroepen lijkt te kunnen worden. Kortom, ondanks alle veranderingen is de machtselite recht overeind gebleven, zoals de conclusie luidt van G W Domhoff, redacteur van de bundel kritieken C. Wright Mills and The Power Elite. Mills blijft het bestuderen meer dan waard. Over verschuivingen door internet zie o.m. het boek van de Italiaanse schrijver en filosoof Alessandro Baricco The Game, dat hier te ver voert om nader op in te gaan. (https://www.groene.nl/artikel/en-nu-moet-de-elite-zichzelf-op-het-spel-zetten?utm_source=De+Groene+Amsterdammer&utm_campaign=312c79e738-Wek)
Tegendraadse Amerikaanse sociologen
Van de elitetheorieën van onderzoekers als Pareto, Mosca en Michels naar Amerikaanse sociologen als Thornstein Veblen, Charles Wright Mills en Pitirim Sorokin is niet alleen hemelsbreed een flinke stap. Het is ook een sociaal-politieke verschuiving van vermeende en openlijke fascistisch sympathieën naar socialistische, anarchistische en radicaal liberale sympathieën. Hun werken die relevant zijn op het gebied van elitetheorie, The Theory of the Leisure Class, The Power Elite en Power and Morality, hebben sprekende titels die wellicht hebben bijgedragen tot hun succes. Wright Mills had achting voor zijn tegendraadse voorloper Veblen, maar kwam deels tot andere en meer uitgewerkte conclusies wat betreft belangenverstrengeling van elites in verschillende maatschappelijke sectoren. Die verstrengeling gold met name de industrie, het leger en de politiek en geldt nog steeds. In onze tijd van toenemende kapitaalconcentratie lijkt de financiële elite van grote banken en speculanten, ‘superrijken’ en ‘grootvermogenden’ meer prominent geworden vergeleken bij het leger. In de meeste landen is het leger ondergeschikt aan de regering, die het geweldsmonopolie in handen behoort te hebben.
Veblen en Mills zijn niet bepaald representatief voor Amerikaanse sociologen, die over het algemeen weinig maatschappijkritisch en meer systeembevestigend bezig zijn. Uitzonderingen daargelaten, zoals Sorokin, die echter meer een cultuursocioloog was dan een politiek of economisch georiënteerd socioloog zoals Mills en Veblen. Als verbannen Russisch revolutionair had hij zijn bekomst van de politiek. De Amerikaanse politiek was ook voor hen een verbazingwekkend en vaak weinig transparant terrein, zoals Mills en Veblen laten zien. Ondanks hun radicale en socialistische sympathieën waren zij niet politiek actief in de zin dat zij zich hebben ingelaten met een politieke partij. Hun werk betrof vooral het doorlichten van de Amerikaanse samenleving, vooral de elite.
Evenals Pareto formuleerden deze Amerikaanse sociologen een sociologische theorie omtrent de herkomst, recrutering, ontwikkeling en uitoefening van macht en invloed op de samenleving die zich niet alleen in politiek bestuur doet gelden. Zij plaatsen de elite in de context van de hele samenleving en geven een sociologisch verklaring voor de vorming, instandhouding, verandering en circulering ervan (met een term uit de cyclische theorie van Pareto). Pareto was een aristocraat. Hij droeg de erfelijke titel van markies en behoorde tot de elite, hoewel zijn politieke carrière een fiasco was toen hij als liberaal bij de verkiezingen geen zetel behaalde. Ondanks zijn vaak cynische kritiek sympathiseerde hij meer met de elite dan met de massa, het volk. Hij zag weinig heil in verkiezingen, die neerkwamen op een gekozen elite. Veblen en Mills daarentegen waren outsiders en dwarsdenkers vis à vis de elite. Zij sympathiseerden met de lagere en middenklassen, waaruit zij zelf afkomstig waren en stonden uitgesproken kritisch ten opzichte van de elite.
Veblen was een zoon van Noorse boeren die naar de VS emigreerden. Als econoom kijkt hij vooral naar de economische kant van het gedrag van de elite, maar hij begeeft zich daarbij op het bredere maatschappelijke terrein van de levensstijl, die meer een thema is van de sociologie. Hij heeft daarbij meer aandacht voor de consumptie dan voor de productie en de economische en politieke macht van elites. Als socioloog was hij meer geïnteresseerd in hun sociale gedrag dan in hun macht en rijkdom. Economie, economisch en sociaal gedrag, zowel productie als consumptie, is bij hem doorspekt van psychologie, die een integraal aspect is van zijn economische en sociologische werken.
Wright Mills was de zoon van een verzekeringsman uit Texas, een ‘white collar’ representant van de middenklasse. Hij is vaak verhuisd en voelde zich daarom misschien enigszins een nonconformistische outsider, maar lang niet zo als Veblen. Ook zijn kritische academische loopbaan leek wat meer aangepast.
Veblen en Pareto waren tijdgenoten uit verschillende milieus: Noorse boeren en Italiaanse aristocraten. Mills is door beide beïnvloed. The Power Elite, sluit beter aan bij Pareto c.s. dan bij The Theory of the Leisure Class van Veblen. Daarom gaat deze serie over elitetheorie verder met Mills. Veblen volgt daarna en vraagt eerst nadere studie. Voor de theorie van de machtselite is Veblen minder relevant, omdat hij zich meer bezig houdt met de levensstijl van de ‘leisure class’, die slechts een deel van de elite vormt. The Power Elite staat dichterbij ons dan de klassieker van Veblen uit 1899, ook noemt Mills hem ‘de beste criticus die Amerika ooit heeft voortgebracht... met het meeste gevoel voor humor’, in zijn lovende, maar kritische voorwoord.
Elite en massa
Elite en massa zijn complementaire begrippen. De elite verheft zich of meent zich te verheffen boven de massa en geeft vaak leiding aan de massa. Het onderscheid is fundamenteel voor de elitetheorie van Pareto, Mosca, Michels, Veblen, Wright Mills e.a. De controversiële socioloog W.F.Wertheim, mijn hoogleraar sociologie van Zuid-Oost Azië aan de UvA eind jaren ’60, schreef een verhelderende toelichting op beide begrippen, die daarna overgaan? in uitgesproken marxistische en maoïstische sympathieën. Beide begrippen zijn ideologisch geladen. Aristocraten en oligarchen zijn geneigd de elite als superieur te beschouwen, zoals bij Pareto. Marxisten daarentegen zijn geneigd in de massa meer potentie te zien. Daarachter ligt volgens Wertheim een aristocratisch resp. democratisch mensbeeld. In zijn Psychologie der massa “had Gustave Le Bon de massa afgeschilderd als een gemakkelijk te beïnvloeden en te manipuleren conglomeraat ven mensen.” Iets dergelijks zien we in De opstand der horden van José Ortega y Gasset (W. F. Wertheim, Elite en massa; Een bijdrage tot ontmaskering van de elitewaan, p 12).
Wertheim vraagt zich af of “er in iedere maatschappij altijd een specifieke groep zal zijn, die de positie van elite heeft en moet hebben [...of] is het in principe mogelijk dat in een samenleving alle mensen op een reële wijze participeren in beslissingen die... voor hen van belang zijn... Het geloof in de mogelijkheid van een grotere democratie kunnen wij tot een typisch ‘optimistische’ mensbeschouwing herleiden. Terwijl daarentegen het elitistisch of aristocratisch denken in wezen pessimistisch is, daar het de mogelijkheid van fundamentele verandering in democratische richting loochent” (p 13). Dat is bij Pareto, Mosca en Michels inderdaad het geval, maar niet bij Veblen en Mills. “’Optimisten’... onderkennen in de geschiedenis der mensheid een tendentie naar grotere spreiding van kennis en macht, naar groeiende participatie en zeggenschap van de massa” (p 14). Met andere woorden, een groeiend collectief bewustzijn.
Volgens de elitetheorie van Pareto c.s. echter “blijken alle gelijkheidsleuzen niet veel meer te zijn geweest dan rationalisaties van het streven van een nieuwe elite om aan de macht te komen... De optimistische visie daarentegen ziet revolutionaire ontwikkelingen... als dialectisch: als een spiraal die toch omhoog leidt, zij het vaak langs kronkelwegen” (p 15).
“Theorieën van circulatie van eliten (Pareto), de regerende klasse (Mosca), de ijzeren wet van de oligarchie (Michels), de ‘machtselite’ (Wright Mills) hebben een overwegend politicologisch accent... Maar ook in de sociologie houdt men zich vanouds met de problematiek van elite-massa bezig [en] de studie van sociale gelaagdheid. Zal die overal en altijd bestaan?” Of is een klasseloze samenleving misschien mogelijk?
Wertheim geeft het voorbeeld van een kippenren. “Er is een vaste rangorde waarin de kippen... elkaar pikken. Deze hiërarchische ordening geldt kennelijk als model voor... de menselijke samenleving... Zullen mensen op de lange duur niet in staat zijn een samenleving op te bouwen waarin het recht van de sterkste kip – om nog niet eens te spreken van de haan! – kan worden geëlimineerd, en andere, ‘alternatieve’ samenlevingsvormen kunnen worden geschapen, meer egalitair en democratisch van conceptie?” (p 15).
Wertheim ging na deze verhelderende inleiding vooral in op ontwikkelingen in de ‘Derde Wereld’, in het bijzonder de in zijn ogen veelbelovende ontwikkelingen onder Mao in China. Later kwam hij daar enigszins van terug, maar niet fundamenteel. Zijn belangrijkste argument was de economische vooruitgang in China. Dit ging echter gepaard met veel onderdrukking. In de gedegen colleges van Wertheim over Aziëdeskundigen als Clifford Geertz en Gunnar Myrdal was overigens niet zoveel te merken van zijn communistische sympathieën. Mijn artikelen verkennen andere wegen en kritieken. Veblen en Mills gaan in op de Amerikaanse samenleving, die ons tegenwoordig misschien nog een spiegel voorhoudt.
Het publiek, de publieke opinievorming en het collectieve bewustzijn
Behalve elite en massa is er een intermediair begrip van belang bij Mills: publiek, publieke organisaties en publieke opinie, die zich vaak tussen de machtselite en de massa bevinden en een tegenhanger maar ook een ondersteunende factor kunnen zijn bij de besluitvorming van de elite. Bij Pareto c.s. is het publiek niet prominent aanwezig. Bij Michels is het publiek georganiseerd in politieke partijen, waarin volgens hem ook een elite of partij-oligarchie kwam bovendrijven, die het voor zeggen kreeg. De Engelse term ‘public’ beschrijft een groep mensen die een gemeenschappelijk belang nastreven. Daarbij kan de groep ook eisen stellen en niet slechts een passief volgeling zijn (zie Websters New Dictionairy of Synonyms, in M J Wibier, C. Wright Mills als socioloog en wetenschaptheoreticus). Het begrip publiek is ook prominent aanwezig bij Habermas, die in diverse opzichten verwant is met Mills.
Mills bedoelt het begrip publiek in deze actieve zin, die verder gaat dan georganiseerde vrije, ‘zichzelf activerende’ discussiegroepen, laat staan een passief gehoor, of een ‘markt voor de media’. Het publiek heeft meer structuur en differentiatie, meer rationaliteit en reflectie dan een ongeorganiseerde massa, die vooral bewogen wordt door collectieve emoties. Het begrip publiek komt in diverse werken van hem naar voren, in Character and Social Structure (p 432 e.v.). Power, Politics & People, The Collected Essays (p 577-99), The Sociological Imagination, in de vaak gebruikte term public issues en The Power Elite (p 298 e.v.). ‘Mass Society’ en elite zijn complementaire begrippen.
Volgens Mills wordt de samenleving steeds meer een weinig gedifferentieerde massamaatschappij, terwijl deze vroeger meer gestructureerd zou zijn in standen, groeperingen en belangenorganisaties met hun eigen publiek. De vroeger bekende hoogleraar wijsgerige sociologie W. Banning beschrijft dit als het massificatie-proces. “Er ontstonden... grote collectiva met een anoniem massa-karakter, waarin het eentonige, grauwe, onpersoonlijke domineerde en menselijke verhoudingen niet aan bod kwamen..., waar de mens een atoom wordt in een onoverzichtelijk geheel” (Moderne maatschappijproblemen, p 81). Massaproductie gaat samen met massaconsumptie. Men wordt ertoe aangezet door de massamedia, die appelleren op driftmatige gevoelens en behoeften en “heeft alleen maar oog en hart voor stoffelijk welzijn, het zo plezierig mogelijk leven met zo weinig mogelijk eigen verantwoordelijkheid” (p 85). Ook geestelijke vrijheid, sociale verbondenheid en solidariteit staan onder druk. Het gaat samen met vervlakking, ontworteling, verwarring en vervreemding.
In de massa-samenleving staat het publiek onder druk, mede vanwege de massamedia die van het publiek een mediamarkt maken, die meer toegankelijk voor manipulatie is dan een ‘zichzelf activerend’, reflexief publiek. Cultivering en versterking van de publieke sector en de participatie in publieke organisaties, die tussen de besturende elite en de massa in staan, is hard nodig in een tijd van massificatie en toenemende manipulatie. Een georganiseerd en mondig publiek vormt daarvoor een tegenhanger. Het gaat hierbij met andere woorden om een meer ontwikkeld collectief bewustzijn, dat zijn basis vindt in meer bewuste en zelfstandig denkende personen. “Op het niveau van het bewustzijn moeten praktisch alle oplossingen voor grote problemen liggen” (The Sociological Imagination, p 214). Rede en vrijheid zijn daarbij leidende waarden in een gemeenschappelijk streven naar bevrijdende en substantiële rationaliteit.
In dit opzicht sluit Mills aan bij de traditie van de Verlichting en de liberale democratie, die vroeger samenging met vrije discussie en vergadering, die één van de grondrechten is. Tijdens de coronacrisis legt het publieke debat het af tegen de overheidsvoorlichting en expertopinies van deskundigen die het ook niet goed weten en elkaar soms tegenspreken. Genoeg redenen om het belang van publieke discussie en zelfstandig denken extra te benadrukken.
The Power Elite dienen we te zien in het totaalkader van zijn veelzijdige leven en werk. Het gaat Mills om een mondige maatschappij van vrije burgers die op substantieel rationele wijze hun gezamenlijke belangen nastreven versus een naar totalitaire overheersing neigende maatschappij waarin een machtselite het in toenemende mate voor het zeggen heeft en geen tegenspel krijgt van een verdeelde, passieve en machteloze massa (p 324). Sinds de coronacrisis zijn totalitaire tendensen toegenomen, waardoor het werk van Mills meer relevant is geworden.
Andere gematigde en kritische Amerikaanse sociale wetenschappers
Er zijn natuurlijk meerkritische Amerikaanse sociologen en andere sociale wetenschappers die aansluiten bij de kritische sociologische traditie en raakpunten tonen met het werk van Mills. Enkelen zijn in eerdere artikelen genoemd. Algemene thema’s zijn: moreel en religieus verval, vermindering van sociale cohesie en gemeenschapsleven mede door een eenzijdig individueel gericht streven naar het vergaren en consumeren van waren. De individualisering gaat gepaard met verzwakking van sociale verbanden en vermindering van sociaal kapitaal, dat door de eenzijdige nadruk op financieel en economisch kapitaal in de verdrukking komt. De massasamenleving en de consumptiemaatschappij schieten tekort in de vervulling van behoeften aan zelfverwerkelijking, bevrijding en sociale verbondenheid.
Enkele vrij bekende, prominente en relevante auteurs volgen in alfabetische volgorde. Alleen werken die relevant zijn in het kader van de elitetheorie en het werk van Wright Mills zijn genoemd:
Robert Bellah is een cutuur- en godsdienstsocioloog, die veel schreef over ‘civil religion’, een soort nationalistische religie met nationale rituelen zoals vlagvertoon, verering van nationale helden, respect voor nationale waarden enz. Het heeft raakvakken met Character and Social Structure van Gerth en Mills, dat o.m. over symbolen en instituties gaat, die zorgen voor sociale cohesie. Zie o.m. Emile Durkheim on Morality and Society, The Broken Covenant: American Civil Religion in Time of Trial (1975), Varieties of Civil Religion (1980), Habits of the Heart: Individualism and Commitment in American Life (1985), The Good Society (1991), The Axial Age and Its Consequences (2012).
Peter Berger is eveneens bekend als godsdienstsocioloog met werken van een bredere strekking, The Homeless Mind, The Social Construction of Reality heeft eveneens raakvlakken met Character en Social Structure van Gerth en Mills. Relevant in dit verband zijn verder:Facing Up to Modernity: Excursions in Society, Politics and Religion (1979), The Capitalist Revolution (1986) en The Capitalist Spirit: Toward a Religious Ethic of Wealth Creation (editor, 1990). Het laatste werk sluit aan bij de nationale waarde van het geld vergaren en ‘the higher immorality’ in The Power Elite, die wortels heeft in de puriteinse protestantse ethiek die volgens Max Weber de kapitalistisch geest heeft gevormd. Nog meer dan bij Mills knoopt het werk van Berger aan bij Max Weber.
Tom Bottomore, een Britse marxistische socioloog is in dit verband ook het vermelden waard, zie met name: Elites and Society (1964), Critics of Society: Radical Thought in North America (1967), Sociology as Social Criticism (1975), The Capitalist Class: An International Study (1989).
Erich Fromm, De gezonde samenleving, De angst voor vrijheid, De zelfstandige mens, Marx, Freud en de vrijheid en andere werken. Fromm sluit evenals Mills aan bij Marx. Zijn begrip sociaal karakter is verwant met dat van Gerth en Mills, die eveneens ingaan op de psychische structuur van een samenleving en hoe deze samenhangt met de sociale structuur.
Francis Fukayama beschreef o.m. hoe de transformatie van de industriële maatschappij morele normen en waarden veranderde en ontwortelde, zoals bij Mills de waarde van het geld vergaren andere waarden in de verdrukking bracht. De triomf van het kapitalisme aan het veronderstelde einde van de geschiedenis heeft ook zijn keerzijde in sociale ontworteling. De verwachte reconstructie laat nog op zich wachten. Zie met name: Het einde van de geschiedenis en de laatste mens (1992)Trust: The Social Virtues and the Creation of Prosperity (1995), The Great Disruption: Human Nature and the Reconstitution of Social Order (1999), State-Building: Governance and World Order in the 21st Century (2004), America at the Crossroads: Democracy, Power, and the Neoconservative Legacy (2006).
Christopher Lasch, The New Radicalism in America (1965),The Culture of Narcissism (1979), The One and Only True Heaven: Progress and Its Critics (1991) en The Revolt of The Elites and the Betrayal of Democracy (1995). Dat laatste boek bevat evenals bij Mills een kritiek op elites, die zich distantiëren van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid ten gunste van persoonlijk gewin. De vooruitgang laat te wensen over. De gemeenschap, de religie en de onderlinge verbondenheid zijn er niet op vooruit gegaan.
Irving Louis Horowitz was een student van Wright Mills. Zijn werken die het meest aansluiten bij die van Mills zijn: The Anarchists (1964), Winners and Losers: Social and Political Polarities in America (1984). Hij redigeerde en schreef een voorwoord bij Power, Politics and People: The Collected Essays of C. Wright Mills.
Robert Nisbet is een conservatieve socioloog, die zich bekommert om gemeenschap en gezag, zoals blijkt uit zijn titels: The Quest for Community (1953), The Sociological Tradition (1966), The Social Bond: An Introduction to the Study of Society (1970), The Social Philosophers: Community and Conflict in Western Thought (1973), The Twilight of Authority (1975).
Mancur Olson is een econoom die zich o.m. met collectieve actie en publieke belangen bezig hield en in die zin raakvlakken heeft met het werk van Mills in The Logic of Collective Action: Public Goods and the Theory of Groups, (1965), The Rise and Decline of Nations: Economic Growth, Stagflation, and Social Rigidities (1982), en Power and Prosperity: Outgrowing Communist and Capitalist Dictatorships (2000).
Robert Putnam bevestigt de bevinding van Mills dat sociale cohesie, gemeenschapsleven en deelname aan vrijwillige organisaties afnemen. Sociale relaties vormen het sociale kapitaal. Zie The Comparative Study of Political Elites (1976), Bureaucrats and Politicians in Western Democracies (1981), Bowling Alone: The Collapse and Revival of American Community (2000), Democracies in Flux: The Evolution of Social Capital in Contemporary Society (2002), Better Together: Restoring the American Community (2003), E Pluribus Unum: Diversity and Community in the Twenty-first Century.
David Riesman, The Lonely Crowd: A Study of the Changing American Character (1951), Faces of the Crowd (1952), Thorstein Veblen: A Critical interpretation (1953), Abundance for What? (1964). Zijn studies betreffen o.m. de ‘mass society’ van Wright Mills.
In de tekst van het artikel wordt verwezen naar werken van andere auteurs: o.m. Sorokin, Habermas, Peter Turchin en Crystia Freeland.