Elitetheorie
Deel 2B, Charles Wright Mills: The Power Elite

Civis Mundi Digitaal #102

door Piet Ransijn

 

  

    Op de omslag: het Witte Huis, het Pentagon, waar het Ministerie van Defensie is gehuisvest, en de Beurs van Wall Street, de zetels van de poltieke, de militaire en de economische elite

Algemene typering van Wright Mills (1916-1962)

Het meest bekende boek van Wright Mills is The Sociological Imagination, een boek dat tot de verbeelding spreekt. Het werd besproken op het eerste doctoraalcollege van de toen nog jonge professor Goudsblom, De klassieke en tevens kritische sociologische benadering van Goudsblom sloot enigszins aan bij die van Mills, maar was minder politiek geladen en meer bedoeld als bezinning op waar sociologen zich mee bezig houden. Evenals Mills sloot Goudsblom aan bij klassieke sociologen, net als Norbert Elias, zijn grote vriend en voorbeeld.

Mills wordt beschouwd als “een van de boeiendste persoonlijkheden van de internationale sociologie”. (J.P. Verhoogt, ‘Charles Wright Mills’, in H Goddijn e.a., Geschiedenis van de sociologie, p 255). Hij werd geboren in een katholiek ‘middle class’ gezin en groeide op in het nog landelijke Texas. Naast het schrijven van sociologische bestsellers heeft hij onderzoek gedaan naar macht, sociale mobiliteit, arbeidsrelaties, vakbonden en diverse sociale lagen en klassen. “Op een zware motor door Europa en Zuid-Amerika trekkend, wordt hij geconfronteerd met de brandende vraagstukken van onze tijd en raakt hij steeds meer overtuigd van de morele verantwoordelijkheid die de sociologie in deze dient te dragen” (idem).

Na een technische hogeschool studeerde Mills sociologie en filosofie. Hij promoveerde op A Sociological Account of Pragmatism (1942) en onderging evenals Veblen de invloed van Charles Pierce, John Dewey en William James, maar het meest van zijn geestverwant Veblen. Hij leerde van het pragmatisme theorie met praktijk, wetenschap met politiek te verbinden. Daarna onderging hij de invloed van het symbolisch interactionisme van George Herbert Mead (Mind, Self and Society), dat de ontwikkeling van het sociale bewustzijn vanuit interactieprocessen met anderen verklaart.

Hij werd het meest beïnvloed door Karl Marx, Max Weber en Karl Mannheim. In hun voetspoor beschouwde Mills zich als een klassiek socioloog met een pragmatische en radicaal liberale, bijna marxistische inslag. Zijn kritische houding is een reden waarom hij weinig aansluiting vond bij Amerikaanse sociologen. Hij was “een individualist, die zich nooit aan een partij, organisatie of beweging zou binden...‘very much his own man’” (B. Tromp, ‘Charles Wright Mills’ in Hoofdfiguren van de sociologie, p 224). Zijn academische loopbaan liep voorspoedig. In 1941 werd hij associate professor in sociologie aan de Universiteit van Maryland en vanaf 1945 tot aan zijn dood in 1962 hoogleraar aan de Columbia-universiteitin New York, tot 1948 tevens directeur van de afdeling onderzoek naar arbeidsverhoudingen (p 228).

Zijn kritische houding kwam voort uit “de bijzondere plaats en verantwoordelijkheid die hij de intellectuelen toekent... ‘Het is de politieke taak van de sociale wetenschapper – zoals van ieder bevrijdende educator – om persoonlijke ‘troubles’ voortdurend te vertalen in publieke issues en publieke issues in termen van hun menselijke betekenis voor diverse mensen’... ‘Zij hebben echter geen controle meer over het gebruik dat van hen en hun werk wordt gemaakt.’” Ze zijn vaak overgeleverd aan de bureaucratie en de industrie, die gebruik van hen maakt.  Daarom “moeten we... voortdurend een nietsontziende kritiek leveren op de bestaande cultuur... Als wij, de intellectuelen, de werkelijkheid niet voortdurend definiëren, wie zal het dan wel doen?” (p 225-26). Dan doen de industriëlen en de politici het. Met als gevolg een samenleving waarin “de welvaart van zakenmensen hetzelfde is als het welzijn van de samenleving,” in de woorden van Veblen.

“De taak van de sociale wetenschappen, om te functioneren als een ‘openbare inlichtingendienst’ is alleen maar mogelijk bij een zekere mate van autonomie voor de intellectuelen. Maar die autonomie wordt in de moderne maatschappij steeds meer ingeperkt. De communicatiemedia staan in steeds sterkere mate onder controle van de machthebbers... De inhoud van de communicatie moet vercommercialiseerd worden” (p 226-27). “De waarden van individuele vrijheid en redelijkheid worden in de moderne industriële samenleving steeds meer bedreigd. Leiding en macht concentreren zich meer en meer in handen van kleine groepen mensen, die zich niet, vanuit besef van verantwoordelijkheid voor het algemeen welzijn, door redelijke inzichten laten leiden, maar ongecontroleerd eigenbelang najagen” (Verhoogt, Goddijn, p 254). Mills geeft hieraan uiting in diverse publicaties, waaronder The Power Elite. Dit boek dient in de context van zijn hele leven en werk te worden beschouwd. De tendensen die Mills heeft beschreven gelden onverminderd. Daarom blijft hij actueel.

 

https://steemit.com/sociology/@clumsysilverdad/c-wright-mills-the-rebel-sociologist

Boeken

Mills schreef boeken over de arbeidersbeweging, de middenklasse en de elite in de Amerikaanse samenleving, een theoretisch werk over de samenhang van de sociale structuur met psychische structuur (de persoonlijkheid, het sociale karakter en het collectieve bewustzijn). Hij benadrukt onze morele maatschappelijke verantwoordelijkheid en een kritische houding tegenover politieke en economische en militaire machthebbers en instituties in het belang van een meer redelijke en vrije samenleving. Hij toonde zich bezorgd over de Koude Oorlog en de gevaren van een nucleaire oorlog. Zijn kritiek op de Cuba-politiek vervreemdde hem van collega’s die hem als communist gingen beschouwen, terwijl hij expliciet kritiek heeft op Marx en het marxisme. Hij was geen socialist maar een radicale liberaal, die dichter bij Marx stond dan bij de liberale Max Weber. Aan beiden heeft hij boeken gewijd. Hij zag hen als complementair. Zo zag hij ook het liberalisme en socialisme als aanvulling van elkaar in een gemengde economie van staatsbedrijven en (semi-)particuliere corporaties.

Na zijn dood heeft hij grote invloed gehad op de kritische studentenbeweging, ook op de toen populaire Herbert Marcuse, wiens One Dimensional Man is geïnspireerd op het werk van Mills (p 229). In 1962 overleed hij op 45-jarige leeftijd aan een hartaanval, nadat op één na al zijn aanvragen om toelagen voor onderzoek waren afgewezen. Vanwege zijn kritiek op de Amerikaanse politiek was hij buiten de academische gemeenschap geplaatst door systeembevestigende kardinalen van de Amerikaanse sociologie (p 231).

“Wright Mills’ persoonlijk stellingname laat zich bondig illustreren met de volgende regels uit Listen Yankee: ‘Zonder sociale rechtvaardigheid is democratie niet mogelijk, want zonder deze zouden mensen slaven zijn..., maar hij voegt daaraan toe: ‘Het kapitalisme offert mensen op; de communistische staat, offert door zijn totalitaire concept de rechten van de mens op’” (Verhoogt, Goddijn, p 256).

 

  

Belangrijkste boeken van Mills. Bij White Collar: de kleine middle-class-man zoekt zijn weg in bureaucratische structuren 

1942: A Sociological Account of Pragmatism, latere editie: Sociology and Pragmatism. Mills heeft zijn hele leven affiniteit met het Amerikaanse pragmatisme behouden, meer dan met het marxisme.Dit hing samen metzijn gerichtheid op concrete maatschappelijke problemen, die hij in een breder sociologisch kader plaatste, waarbij hij “het vermogen van de menselijke intelligentie benadrukte om zijn eigen bestemming te bepalen.” Dit vermogen wordt aangetast door machtsconcentratie bij een elite, terwijl deze meer bij een bewust publiek dient te liggen, dat zo beter in staat is zijn problemen op te lossen in sociaal verband (Verhoogt, p. 34-46, 342, 345, 350).

1946:: From Max Weber Essays in Sociology, samen met Hans Gerth vertaald en geredigeerd (zie eerdere artikelen over Max Weber in nr 67 en 71

1948: The New Men in Power: America’s Labor Leaders.  Vakbonden en hun leiders waren ondergeschikt geworden aan de machtsstructuur van het kapitalistische systeem waar ze zich in schikten. Grote ondernemingen beïnvloeden de politiek ten bate van hun eigen belangen. De arbeiders(bewegingen) hebben zich aangepast en ingepast in het kapitalistische systeem dat leidde tot een consumptiemaatschappij, waarin zij hun graantje welvaart hebben meegepikt en hun hervormingsbereidheid hebben laten varen (Verhoogt, p 133-159).

1951: White Collar. The American Middle Classes. De rationale bureaucratie overheerst de middenklassen en berooft hen van onafhankelijk denken. Zij worden radertjes in een bureaucratisch systeem, dat zij gelaten verdragen als ‘loonslaven’ die hun arbeid verkopen. Zij krijgen ervoor betaald. Het management is meer anoniem, onzichtbaar en manipulatief geworden en daardoor des te indringender. De samenleving en de persoonlijkheid raken doortrokken van een marktmentaliteit, waarbij vooral het eigenbelang telt. Arbeid dient om geld te verdienen om statussymbolen aan te schaffen, waarmee status en prestige valt te verwerven in een overigens vrij zinloos bestaan als employee of loonarbeider, dat is gericht op materieel voordeel en eigenbelang. Maatschappelijke verantwoordelijkheid is ver te zoeken in dit anonieme en onpersoonlijke systeem van ‘georganiseerde onverantwoordelijkheid’, dat geen basis biedt voor hervormingen, maar blijft steken in morele onverschilligheid, die aansluit bij de ‘conservative mood’ van de elite, die er belang bij heeft de staus quo te handhaven (Verhoogt p 160-191).

1953: Character and Social Structure: The Psychology of Social Institutions, samen met Hans Gerth. Een systematische theorie, waarbij leiderschap en collectief gedrag potentiële bronnen van structuurverandering zijn, zie deel 2A over publiek en publieke organisaties. Dit theoretische werk valt een beetje uit de toon vergeleken met andere werken. Het beschrijft o.m. de institutionele economische, politieke en militaire structuren, waaruit de machtselite wordt gevormd volgens zijn volgende boek. Kritische noten steken reeds de kop op. De rationaliteit en redelijkheid van het kapitalistische systeem wordt bijv. betwijfeld, gezien de verspilling, werkloosheid, crises, inkomensverdeling en -onzekerheid, onteigening en “het bombardement van lage inkomensgroepen met met een nooit eindigende stroom van geadverteerde goederen die boven hun draagkracht liggen en de ingeprente wensen onvervuld houdt” (p 222), Mensen geven vorm aan hun bestemming in collectief verband. “Maar we kennen de grenzen nog niet waarin mensen zichzelf collectief kunnen herscheppen (remake),” luidt de slotzin.

1956: The Power Elite

1958: The Causes of World War III. De ‘permanente oorlogseconomie’, die voortvloeit uit de belangenverstrengeling van politiek, industrie en leger, vergroot de oorlogsdreiging.

1959: The Sociological Imagination (De sociologische visie - Aula, 1963). Voor de sociologie ziet Mills in aansluiting bij de klassieke sociologen de taak weggelegd sociale problemen te analyseren en te verhelderen en het grote publiek daarvan bewust te maken om zo bij te dragen tot maatschappelijke veranderingen die nodig zijn om problemen op te lossen en vrijheid en redelijkheid (substantiële rationaliteit) te bevorderen. Zo kan het publiek meer invloed en controle krijgen over de machtsmiddelen, waar de elite de zeggenschap over heeft. De wetenschap is er om de hele samenleving te dienen, niet alleen de industrie en degenen die daar de dienst uitmaken. Zij dient de menselijke bevrijding, emancipatie en ontwikkeling naar meer vrijheid en redelijkheid en dient daarom zoveel mogelijk onafhankelijk te zijn van gevestigde machten en machtsstructuren (Verhoogt, p 230, 303-338). “Diep in de mens als mens is er een drang naar vrijheid en streven naar rede.” Het gaat erom in vrijheid deze substantiële redelijkheid (opnieuw) te ontwikkelen in plaats van een ‘cheerful robot’ en deze in politieke en maatschappelijke bewegingen te cultiveren door onderlinge uitwisseling. “Mensen dienen zich bewust te worden van de mensheid. Op het niveau van het bewustzijn liggen potentieel alle oplossingen voor de grote problemen” (Mills p 171, 193, Verhoogt, p 330-31, 338).

1960: Images of Man - The  Classic Tradition in Sociological Thinking, een selectie uit zijn publicaties

1960: Listen Yankee. The Revolution in Cuba. Dit partijdige pamflet heeft zijn wetenschappelijke reputatie geen goed gedaan.

1962: The Marxists (postuum gepubliceerd). Een kritische beschouwing van Marx en verschillende soorten marxisten, waarvan Mills zich distantieert. Zijn visie wijkt nogal af van die van Marx maar sluit er ook bij aan.

1963: Power, Politics and People, Collected Essays (Macht en mensen, Kritische bibliotheek, van Gennep). 41 essays in deze drie rubrieken plus een vierde over kennis, ideologie en (sociale) wetenschap, waarin de veelzijdigheid van Mills veelzeggend naar voren komt. Naar diverse essays en onderzoeksverslagen zal worden verwezen,

 

De beslissende rol van de machtselite

In The Power Elite benadrukt Mills al in 1956 de rol van multinationals, voordat President Eisenhower bij zijn afscheidsrede in 1961 waarschuwde voor het Militair-Industriële Complex. Mills gebruikt niet de term ‘ruling class’ omdat het geen klasse betreft van heersende politieke leiders, maar een verstrengeling van de politieke, militaire en economische elites. “Nergens in Amerika is zo’n sterk klassenbewustzijn als onder de elite en nergens is het zo effectief georganiseerd” (p 283). De industriële elite heeft de meeste macht gekregen, zoals blijkt in het WTE complex van wetenschap, techniek en economie, waarbij de industrie de politiek bepaalt. Het gaat nu echter meer om een Financieel Industrieel Complex, volgens o.m. Chrystia Freeland, PlutocratsThe Rise of the New Global Super-Rich en Joris Luyendijk, Dit kan niet waar zijn: Onder bankiers.

Mills vat zijn theorie aldus samen: “Voor zover er beslissingen genomen worden is het kernprobleem van de macht de vraag wie bij die beslissingen betrokken is, … De top van de [Amerikaanse] samenleving wordt steeds meer een eenheid en lijkt soms bewust gecoördineerd: aan de top is een elite ontstaan die waarschijnlijk meer macht heeft dan enige andere kleine groep mensen ooit heeft gehad. Het middenniveau… verbindt de basis en de top niet met elkaar. De basis is politiek versnipperd en zelfs als passieve entiteit steeds machtelozer:.. de massamaatschappij.”

Dit onderscheid tussen elite en massa werd reeds gemaakt door Pareto, Mosca en Michels (zie deel 1, nr 101). De macht concentreert zich bij de elite. De verdeelde en vaak amorfe massa lijkt betrekkelijk machteloos, behalve als deze in opstand komt. Maar ook dan nemen opkomende vertegenwoordigers van een nieuwe elite de macht over, zoals bleek bij revoluties. De massa wordt de laatste eeuw sterk beïnvloed door de massamedia en vormt de basis van een gelaagde piramide. Verkiezingen hebben volgens Pareto c.s. geen wezenlijke veranderingen gebracht. De partijkaders vormen nog steeds een elite, ook al is deze gekozen. Volgens Joseph Schumpeter geven democratische verkiezingen echter wel degelijk een verandering. Ondanks verschuivingen van ‘eigenmachtige’ naar democratisch gekozen elites gelden de hoofdcontouren van het onderscheid in massa en elite in aangepaste en minder strikte vorm nog steeds (zie B. Tromp, ‘Charles Wright Mills’, Hoofdfiguren van de sociologie, p 235-36, zie ook The Power Elite, 1.8 p 28-29, 13.6 p 324).

In eerdere artikelen hierover en over de medische industrie is de vraag gesteld of de betrekkelijk ongeorganiseerde massa van de burgerbevolking partij kan geven aan de goed georganiseerde en gefinancierde multinationals en hun lobby’s. Zij beheersen samen met de financiële sector niet alleen de economie en industrie, maar ook de regeringen en de media en beïnvloeden onze consumptieve levensstijl met uitgekiende reclame en marketing, zelfs zonder dat we er erg in hebben.

“Financiële instellingen kunnen landen en landenblokken tegen elkaar uitspelen en dat doen ze… schaamteloos… De politiek is steeds minder een rem op de macht van de financiële sector, en steeds meer een springplank… richting die sector,” schrijft Luyendijk (p 190-92).  Mede daarom faalt de politiek “en slagen westerse democratieën er niet in oplossingen te formuleren”.

 

Wat houdt de machtselite in?

De ‘Big Three’ werden volgens Mills in zijn tijd gevormd door de economische, politieke en militaire elite(s), die onderling verbonden zijn (door ‘interlocking’) en gecentraliseerd zijn in enkele honderden grote bedrijven en een aantal politieke machthebbers geconcentreerd in “the inner circle of ‘the upper social classes’... die verwikkeld zijn... in een aantal ingewikkeld en fijnmazig verbonden ‘cliques’” (p 7,8, 11). Zij vormen echter geen heersende klasse (ruling class), zoals bij Pareto en Mosca. Onder de machtselite verstaat hij “de politieke, economische en militaire kringen die een complex netwerk vormen van overlappende groepen en besluiten nemen met op zijn minst nationale consequenties” (p 17).

Een elite wordt gevormd door “mensen met superieure eigenschappen en energie” (p 13), zoals bij Pareto. Zo ziet de elite ook zichzelf volgens hun zelfconcept, het psychologische aspect van de elite.

Er zijn verschillende historische concepties van de rol van de elite. Enerzijds de elite als machtige personen die bepalend zijn voor de geschiedenis, die dan vooral wordt beschouwd in termen van een opeenvolging van dynastieën en veldslagen met prominente veldheren. De elites vormen de ‘decision-makers’ die de geschiedenis maken. Anderzijds is er de opvatting dat de geschiedenis wordt bepaald door een historisch lot, een Onzichtbare Hand of toeval, of door de evolutie (p 20-21). Hoe ziet Mills dit? Hij neigt meer naar de eerste optie, die een beslissende rol toekent aan elites, maar met enige nuancering. 

 Interconnectie van industriële, politieke en militaire elites

“Als de elites vele interconnecties en punten van overeenkomstig belang hebben, ontwikkelen ze de tendens een coherent soort groep te vormen... In Amerika zijn nu verschillende belangrijke structureel overeenkomende belangen..., waaronder bijv. “de ontwikkeling van een permanente oorlogsindustrie door particuliere geïncorporeerde bedrijven in een politiek vacuüm. De eenheid van de machtselite is echter meer dan psychologisch en sociaal... Het is soms de eenheid van een meer expliciete coördinatie... Soms is die coördinatie heel beslissend, zoals tijdens oorlog... Dit betekent niet dat gewilde coördinatie de enige of belangrijkste basis is voor de eenheid van de elite of dat de machtselite ontstond als de realisatie van een plan. Maar het betekent... dat er mensen zijn die verscheidene belangen nastreven, waarbij velen zijn gaan inzien dat deze belangen gemakkelijker gerealiseerd kunnen worden als zij zouden samenwerken, op zowel informele als formele wijze...

Het is niet mijn stelling dat er in alle tijden... een creatieve minderheid is, een heersende klasse, een oppermachtige elite, die de historische gebeurtenissen vorm geven... De minimum definitie van de machtselite als degenen die de beslissingen nemen die grote consequenties hebben, impliceert niet dat deze elite altijd en noodzakelijk de geschiedenis maakt en ook niet dat zij deze nooit maken. We moeten de conceptie van een elite niet verkeerd opvatten met een theorie... dat zij de makers van de geschiedenis zijn in onze tijd... De mate waarin degenen die betrokken zijn bij beslissingen gebeurtenissen voorzien en beheersen, kan ook variëren... De consequenties zijn vaak niet intentioneel. Degenen die de beslissingen nemen zitten vaak gevangen in hun eigen tekortkomingen en worden verblind door hun fouten... De geschiedenis is [volgens Burckhardt] niet de realisatie van een weloverwogen plan” (p 19-20). Laat staan van een complot.

 

Machtsconcentratie en centralisatie

Er is wel een tendens tot concentratie en centralisering van macht en bezit, zoals Piketty meer recent heeft aangetoond. Dat geldt ook voor de middelen van productie en destructie. “Voor iedere tijd in de geschiedenis en voor iedere sociale structuur moeten we een antwoord vinden op de vraag naar de macht van de elite... Wat was de macht van Caesar op zijn hoogtepunt vergeleken met de macht van de veranderende binnencirkel van Sovjet Rusland of van de Amerikaanse regeringen?... [Zij] kunnen grote steden wegvagen met een druk op de knop... en continenten in een thermonucleaire woestenij veranderen... Nooit eerder waren de machtsmiddelen zo enorm. Dat maakt onze situatie zo hachelijk en maakt het begrijpen van de macht en de beperkingen van de Amerikaanse elite des te belangrijker... en doet de vraag rijzen naar verantwoordelijk regeren” (p 23-24).

Ons (nood)lot is te beheersen. “We moeten ons dan afvragen door wie?... Door wie anders dan degenen die het bevel voeren over de enorme gecentraliseerde middelen van besluitvorming en macht?... Daarom is het nodig de kenmerken en de context van de hedendaagse Amerikaanse elite te begrijpen... De Amerikaanse machtselite is verantwoordelijk voor een beslissend domein van historische gebeurtenissen die tegenwoordig de geschiedenis uitmaken” (p 26-27).

Mills begint met de oude en nieuwe ‘upperclasses’, de ‘metropolian 400’, dat zijn de leden van de als zodanig geregistreerde belangrijke families in grote steden. Vervolgens de ‘celebrities’, de ‘very rich’, de ‘chief executives’ en de ‘corporate rich’, zoals aandeelhouders en anderen die hun machtsbasis in grote bedrijven hebben. De laatste drie vormen de economische elite. Het onderscheid is niet altijd even duidelijk. Daarna komen de ‘warlords’ aan bod, hoge militairen, vooral de Joint Chiefs of Staff, die de president adviseren. Dan volgen de politici. Door deze groepen de revue te laten passeren “is ‘de onzichtbare regering’ nu zichtbaar geworden”. Mills wijst op ”de overeenkomende belangen van de generaals met  de ‘corporate rich’ en... de zichtbare regering” (p 28). In de Essays van Power, Politics & People staan twee op empirische gegevens gebaseerde essays over ‘The American Bussiness Elite: A Collective Portrait’ en eenzelfde portret van ‘The American Political Elite’ (p 110 e.v en p 196 e.v.)

 

Elite versus massa en de rol van de massamedia

De elite oefent macht uit over economische, politieke en militaire instituties en over de ‘mass society’, het complement van de elite, zoals bij Pareto c.s. De middenklassen spelen een intermediaire rol in het geheel, die Mills in zijn studie White Collar meer genuanceerd uiteengezet heeft dan in The Power Elite. De massa is bij hem een nogal amorf en gefragmenteerd geheel, die de elite geen partij kan geven, hoewel in politieke partijen de stem van het volk beslissend is. Het volk wordt daarom grootscheeps gemanipuleerd door de elite, die “de macht heeft om de instemming van mensen te managen en te manipuleren” (Power, Politics & People, Collected Essays, p 23). De massa is een markt voor de massamedia, waarin de elite meestal een flinke vinger in de pap hebben. Het meer gedifferentieerde en autonome publiek wordt daardoor steeds meer een ongeorganiseerde massa, die zich gemakkelijk laat manipuleren.“Opiniemaken wordt een geaccepteerde techniek van macht handhaven en macht verwerven (Power Elite, p 304, 310). De media geven de massamens een identiteit en aspiraties en “vertellen hem hoe hij zich voelt zoals hij zich voelt, ook al voelt hij zich niet zo.” In de kloof tussen identiteit en aspiratie opereert de psychologische formule van de massamedia. “Het is de formule van een pseudowereld die de media uitvinden en in stand houden” (p 314). Daarmee doet zich de gelegenheid teniet voor “een redelijke uitwisseling van opinies” en rationeel inzicht in problemen. Ze geven afleiding en opwinding, “maar het leidt nergens toe en het kan nergens heen” (p 315). “Men verliest zijn zelfstandigheid en nog belangrijker: het verlangen om zelfstandig te zijn..., een onafhankelijk individu met zijn eigen denken en zijn eigen uitgewerkte wijze van leven... In de massa verliest men zijn zelfvertrouwen... als men dit ooit heeft gehad” (p 323). Dit maakt mensen meer vatbaar voor beïnvloeding, ook omdat ze steeds minder behoren bij een opinievormende collectiviteit of organisatie door de afnemende deelname aan verenigingen, kerken en belangengroepen zoals vakbonden. Zie ook ‘Mass Media and Public Opinion’ (Essays, p 577 e.v.); Wibier, C Wright Mills als socioloog, p 109 e.v., ‘van ‘public’ naar ‘mass’ en deel 1 van deze serie over Schumpeter in nr 101. De rol van het collectief en het collectieve bewustzijn komt aan de orde in het commentaar in deel 2C.

 

Geen machtsbalans met intermediaire organisaties

Er is geen ‘balance of power’. Dit wijdverspreide idee komt volgens Mills niet overeen met de feiten. “Dit hoopvolle ideaal...  is vaak een maskerade van de beschrijving van de feiten... het dient als moreel devies... bij geprivilegieerde groepen om hun dominante positie te rechtvaardigen en te handhaven” (Power Elite, p 246, 248). De balans slaat door naar de elite, die ook de massamedia vaak vergaand beheerst en financiert met advertenties en reclame en zo het publiek aanzet tot consumeren van producten en meningen.

Mills benadrukt het belang van intermediaire organisaties tussen de besturende elite en de volgzame massa om een tegenwicht te vormen. “Als die er niet zijn, zijn er geen dragers van beredeneerde opinies, geen instrumenten voor de rationele uitoefening van de vrije wil. Zulke democratische groepsvorming is niet prominent in de machtsstructuur van de VS en bijgevolg worden de degenen die de besluiten nemen niet geselecteerd en gevormd door dergelijke belangenorganisaties en hun optreden voor het betreffende publiek.” (Essays, p 38, Power Eilte, p 274).

De politiek lijkt steeds minder te worden bepaald door publiek debat en steeds meer door leidende kaders, zoals de ‘ijzeren wet van de oligarchie’ van Michels al aangaf. De elite rekruteert zichzelf in toenemende mate uit eigen gelederen, uit degenen die zich conformeren aan hun belangen of overeenkomstige belangen hebben, zoals Mills doorlopend laat zien (Power Elite, p 136, 139, 141, 173, 224, 281 e.v.). “Mensen worden geselecteerd door degenen boven hen... Mensen vormen zich om erbij te passen en worden dus gevormd door de geldende criteria” (p 349).

Ook de oude middenklassen van kleine en grotere zelfstandigen hebben hun relatieve autonomie en invloed verloren. De nieuwe middenklasse bestaat vooral uit employees in dienst van grote organisaties die de dienst uitmaken en worden bestuurd door elites, zoals in White Collar aan de orde komt. Ook de eens zo machtige vakbonden hebben aan invloed en ledental ingeboet en zijn niet opgewassen tegen de industriële elite. Zie The New Men in Power: America’s Labor Leaders. Zij schikken zich in hun ondergeschikte positie in het industriële kapitalistische systeem, zolang zij genoeg te verteren krijgen aan voedsel en vermaak en het plaatselijke footballteam vaak genoeg wint.  

Mills’ theorie wordt weleens geassocieerd met complottheorieën, ondanks de wezenlijke verschillen. Een dergelijke associatie wordt tegenwoordig nogal gauw gemaakt, zodra men meent dat achter de schermen een elite grote invloed heeft. Zo’n beschuldiging dient mogelijk als afleidingsmanoeuvre om een elitetheorie niet serieus te nemen en te bestempelen als fictie. Bij Mills is er geen complot, maar zijn er coïncidenties en belangenverstrengelingen, die niet vooraf gepland zijn. Bovendien is de Amerikaanse politiek niet vrij van complotten zoals Watergate onomstotelijk heeft aangetoond. Zie ook Mark J. Green e.a., Who Runs Congress? The President, Big Business or You? over de niet erg transparante belangenverstrengeling en de grote invloed van multinationals. Tegenover elke ‘congressman’ staan tien lobbyisten. Achter de schermen wordt wel degelijk van alles bekokstoofd “in de mate dat er een ‘onzichtbare elite’ is” (Power Elite, p 289). Daarover berichten de massamedia het publiek niet en geven twijfelachtige websites vaak dubieuze, vertekende of onjuiste informatie. Ook hier ligt een taak voor intellectuelen en sociale wetenschappers. Zie ‘The Social Role of the Intellectual’ (Essays, p 292 e.v.), die in het commentaar in deel 2C nader aan bod komt.

 

Het WTE-complex van wetenschap, techniek en economie

De Big Three van industrie, politieke en militairen, die het Militair-Industriële Complex vormen, waarvoor president Eisenhower waarschuwde, zijn verbonden met het WTE-complex van wetenschap, techniek en economie, waarover in eerdere artikelen is geschreven. Achter de Big Three staat de drijfkracht van een “’fabulous technology’; want deze drie institutionele kaders hebben deze technologie in zich opgenomen en sturen deze nu, hoewel deze vorm en tempo geeft aan hun ontwikkeling” (Collected Essays, p 27). De financiële elite van grote banken en investeerders krijgt de laatste decennia meer aandacht, met name sinds de Bankencrisis in 2008 waarover de bestseller gaat van Joris Luyendijk, Dit kan niet waar zijn: Onder Bankiers. Bij Mills zijn de financiële instellingen onderdeel van de industriële en economische elite.  “De binnenste kern van de machtselite omvat ook mensen van het hogere legale en financiële type... Advocaten en investeringsbanken vormen de actieve politieke leiding van de ‘corporate rich’ en de leden van de machtselite” (Power Elite, p 289, 291). Mills verwerpt echter een ‘secret plot’ en een gecoördineerde samenzwering, ”hoewel de besluiten vaak publiekelijk niet bekend zijn en de manier van opereren veeleer manipulatief dan expliciet is”  (p 292-94).

Mills heeft ook oog voor andere instituties dan de Big Three. Hij benadrukt het belang van een mondig en zelfbewust publiek als tegenwicht en kent een belangrijke leidende rol toe aan de intellectuelen en de wetenschap, vooral in The Sociological Imagination (o.m. p 199). Zij dienen geen onderhorigen te zijn van de machtselite, maar dienen deze leiding te geven. Vroeger werden de heersers vaak geadviseerd en geestelijk geleid door priesters, hoewel de verbintenis van deze twee elites het volk vaak weinig vrijheid gaf.

 

Geld als maatstaf bij de ‘hogere immoraliteit’

Bij gebrek aan cultuur en religie geldt materieel succes, “money-getting and money-keeping” als morele maatstaf. Mills heeft het over “een afwezigheid van geest en moraal... van mensen die in een materiële hausse, een nationalistisch festijn en een politiek vacuüm leven”(Power Elite, p 328, 326). Dit vacuüm wordt gevuld met een “conservatieve stemming”, bij gebrek aan een conservatieve ideologie, en een “liberale retoriek” om het zoveel mogelijk bij de status quo te houden, waarin het eigenbelang gedijt. ‘Amerika is een conservatief land zonder een conservatieve ideologie” (p 335). Bij de puriteinse protestantse ethiek geldt succes als teken van uitverkoren zijn, zie Max Weber, hoewel succes daarbij nog wordt ingebed in een deugdzaam leven.

Mills spreekt wat betreft de moderne elite van “de hogere immoraliteit”, een soort morele onverschilligheid, ‘public mindlessness’, gebrek aan collectief bewustzijn, die leidt tot “georganiseerde onverantwoordelijkheid” en een wijd verbreid en immoreel cynisme, waarvan de “uitbuitende plutocraat” of geldmagnaat de perverse belichaming is. “Gezegend zijn de cynici, want zij weten wat er nodig is om succes te hebben” (p 347). Macht en rijkdom zijn de hoogste waarden. (338, 341). “Het nastreven van een financieel rijk leven is de heersende waarde, in relatie daarmee is de invloed van andere waarden verminderd, zodat mensen moreel gezien gemakkelijk meedogenloos worden in hun streven naar gemakkelijk geld (‘easy money’)...Een groot deel van de Amerikaanse corruptie... is eenvoudig deel van het oude streven om rijk te worden en dan nog rijker te worden” (p 346).

Zo’n samenleving brengt geen gewetensvolle mensen voort en gebrek aan waarden maakt mensen minder goed bestand tegen manipulatie, afleiding, sensatie en de verleiding steeds meer te consumeren. “Een aanzienlijk aantal mensen accepteert de immoraliteit van succes als een gangbaar feit” (p 349).

Dat macht en moraal vaak niet samengaan bleek ook bij Sorokin en Lunden, Power and Morality.

Zij laten aan de hand van statistieken zien dat de criminaliteit van regerende groepen en de machtselite meestal aanmerkelijk hoger ligt dan het gemiddelde bij de bevolking. Dat geldt voor moord en doodslag, seksuele vergrijpen zoals aanranding en verkrachting, diefstal, die meestal veel meer omvat dan winkeldiefstal of inbraak, enz. Bij een grondwet die de macht beperkt daalt de criminaliteit. Hun gegevens bevestigen de bevinding van Lord Acton: “I cannot accept your canon that we are to judge Pope and King unlike other men, with a favourable presumption that they did no wrong. If there is any presumption it is the other way, against the holders of power, increasing as the power increases.... Power tends to corrupt, and absolute power corrupts absolutely. Great men are almost always bad men, even when they exercise influence and not authority, still more when you superadd the tendency or the certainty of corruption by authority.” (https://oll.libertyfund.org/titles/acton-historical-essays-and-studies#lf1479_head_024 Appendix, letters).

Behalve naar statistieken verwijzen zij naar David Loth, Public Plunder: A History of Graft in America, over omkoperij en corruptie. Door de eeuwen heen was het uit de weg ruimen van mededingers gemeengoed, zoals nu nog in Rusland lijkt voor te komen. Zij concluderen dat “de heersende groepen de meest criminele en moorddadige groepen zijn in bijna alle landen”. Bovendien zijn hun misdaden grootschaliger dan het gemiddelde vergrijp van de bevolking, zoals het volgende vers verwoordt:

“The law locks on both man and woman

who steals the goose from off the common

but lets the greater felon loose

who steals the common from the goose”

 

Ondergeschikte rol van kennis en cultuur, ethiek en religie

Wat ontbreekt in The Power Elite is de invloed van de Amerikaanse cultuur en religie, die een sterk stempel drukt op de politiek, met name bij conservatieve christelijke Republikeinen. “De versnipperde instituties van religie, onderwijs en familie worden in toenemende mate gevormd door de ‘big three’” (idem). Verder laten de empirische gegevens te wensen over, waardoor het boek het karakter krijgt van een jounalistiek essay of pamflet, ook qua stijl. In Character and Social Structure: The Psychology of Social Institutions gaat hij wel in op religie in samenhang met andere institutionele kaders (p 230 e.v). Daar komen de basisideeën van The Power Elite reeds naar voren, dat op eerder onderzoek is gebaseerd. In het essay The Structure of Power in American Society vat Mills de hoofdgedachten van The Power Elite samen, die in diverse eerdere essays reeds naar voren komen.

De machtigen zijn niet behept met veel kennis en cultuur en uiten zich in gemeenplaatsen (platitudes), die een utopisch beeld weergeven van het industriële kapitalisme, waarmee de wereld is gezegend. Zij verpozen zich in de “dazzling glamour of the professional celebrity, the prestige aura of power, of authority, of might and wealth” in een politiek en moreel vacuüm (p 360-61). Er is vrijwel geen toets meer van intermediaire organisaties en belangenverenigingen en een debatterend publiek. “ Het succes van de heersers met onovertroffen macht in de menselijke geschiedenis berust op het Amerikaanse systeem van ongeorganiseerde onverantwoordelijkheid,” zo eindigt hij The Power Elite met een wat eenzijdige constatering (p 361).

Amerika heeft echter ook een andere kant. “Het Amerikaanse publiek is noch een zandhoop van individuen die allemaal hun eigen plan trekken, noch een strak gecontroleerde massa die wordt gemanipuleerd door gemonopoliseerde communicatiemedia. Het Amerikaanse publiek is een complex, informeel netwerk van personen en kleine groepen, die met elkaar in wisselwerking zijn... en open staan voor verschillende... invloeden... Er zijn vele weerstanden en tegenkrachten... De meest effectieve en onmiddelijke context voor verandering van opinie tegenwoordig is nog steeds dat mensen informeel met elkaar praten” (Essays, p 586). Hiervan zou een grotere invloed uitgaan dan van de massamedia, hoewel deze vaak wel onderwerpen bieden waarover wordt gepraat. “Persoonlijke conversatie weegt veel zwaarder... dan massamedia bij het veranderen van opinies” (p 590). In het commentaar in deel 2C gaan we verder in op collectieve tegenkrachten en het collectieve bewustzijn.