Sluiswachterstaat

Civis Mundi Digitaal #102

door Herman Hümmels

Bespreking van David Djaïz, Slow democracy. Hoe we de globalisering kunnen beheersen en ons lot in eigen handen nemen, Uitgeverij Pluim, 2020.

 

Inleiding: globalisme en/of nationalisme?

Onze maatschappij lijkt steeds meer zelfstandigheid, eigenheid en beslissingsbevoegdheden kwijt te raken door globaliseringsprocessen. Sinds de jaren tachtig wereldwijd het neoliberalisme hoogtij viert, is de invloed van internationale instellingen (EU, ECB, HvJ-EU, WHO, WTO, IMF…) steeds groter geworden. Grenzen vervaagden en het internationale bedrijfsleven kreeg steeds meer macht. Sinds 1989 vierde het neoliberalisme de overwinning op het communisme. Vooral sinds 2008, na de bankencrisis,  is men zich gaan afvragen of we wel op de goede weg zijn. Het debacle dat zich in de financiële wereld afspeelde versterkte tegenbewegingen. Sommige leiders (Poetin, Erdogan, Orbán, Modi…) gingen het illiberalisme prediken (zie o.a. het boek: ‘De autoritaire verleiding’ van Casper Thomas). Nationalistische partijen kregen steeds meer stem. Burgers kregen steeds meer kritiek op het afbrokkelen van de verzorgingsstaat.
Onder andere door de digitalisering kregen internationale bedrijven ongekende groeimogelijkheden en gleed de macht van overheden steeds meer in handen van internationaal opererende platformen en mega-bedrijven. Of komen de landen steeds meer op zichzelf te staan door nationalistische opvattingen? Zijn dit de twee enige mogelijkheden? David Djaïz zegt van niet. Hij vreest een breuk tussen het kapitalisme en de democratie. Djaïz wijst op een derde mogelijkheid: een synthese tussen globalisme en nationalisme. Hij onderbouwt zijn betoog systematisch en noemt uiteindelijk allerlei initiatieven die passen binnen zijn opvattingen.

 

Een niet-democratische liberale orde.

Het eerste hoofdstuk in deel 1 gaat over ‘een geruisloze overrompeling’. Ik ga hier wat uitgebreider op in omdat dit de start van Djaïz’s verhaal is en een samenvatting van waarop hij zich afzet.
Het verhandelen van goederen gaat tegenwoordig ‘onbegrensd’: landsgrenzen spelen nauwelijks nog een rol. Dit werd vanaf de jaren tachtig actief door de neoliberalen nagestreefd. De landelijke bevolkingen organiseren hun maatschappijen echter nog altijd binnen de geografische grenzen van natiestaten. “Zo ontstaat er een spanning tussen de individuele vrijheid, die zo goed als onbegrensd is, en de vormgeving van het bestuur, die strikt gebonden blijft aan een nationaal grondgebied. (…) Die liberale regels en instellingen blijken echter steeds lastiger te verenigen met een fundamentele nationale democratie.”
Het neoliberalisme kreeg stapsgewijs steeds meer de overhand, zoals de ideeën van Friedrich Hayek (Oostenrijkse school) en Milton Friedman (VS). Hayek vond democratie aanvaardbaar zolang die zich beperkte tot eens in de vijf jaar gehouden verkiezingen.  Vooral de machtige maatschappelijke organisaties (vakbonden) moesten het ontgelden: aan een dictatuur van de meerderheid en van pressie- en belangenorganisaties, aan een onbegrensde democratie, is niets democratisch. Het Europese Hof van Justitie (HvJ-EU) oordeelde in 1964 dat alle Europese juridische voorschriften voorrang hadden op nationale wetgevingen, inclusief de grondwetten. De invloed van het neoliberalisme sluimerde tussen 1968 en en 1979. Het kreeg de overhand toen Margaret Thatcher in 1979 en Ronald Reagan in 1881 aan de macht kwamen. Het monetair beleid was een te serieuze zaak om aan nationale democratieën over te laten. Centrale banken kregen een onafhankelijke positie. Vanaf 1992 (verdrag van Maastricht) golden binnen de economische zone van Europa vier vrijheden: vrij verkeer van goederen, kapitaal, diensten en personen.
Samen met de interventionistische doctrine van de Washington-consensus werden door het IMF liberaliseringsmaatregelen doorgevoerd: begrotingsdiscipline, herschikking van de publieke middelen, belastinghervormingen, liberalisering van de rente, één competitieve wisselkoers, vrijhandel, vrij verkeer van kapitaal, privatiseringen van publieke ondernemingen, deregulering van de markten van goederen en diensten,en een beleid dat het eigendomsrecht waarborgde. Dit beleid staat sinds 2008 steeds meer onder kritiek. Sinds de schuldencrisis is de economie in een fase van bestendiging terecht gekomen.

 

Sluiswachter
De volgende hoofdstukken in deel 1 beschrijven hoe een scheiding tussen globalisering en democratie steeds duidelijker werd, hoe het nationaal-populisme opkwam. Djaïz vreest een strijdtoneel tussen anti-globalisten (voorstanders van nationale zelfbeschikking) en anti-democraten die voorstander zijn onbelemmerde vrijheid en internationale markten. “Maar”, zegt Djaïz: “Globalisering en democratie kunnen best samengaan”. Hij schetst als alternatief het model van democratische natiestaten die zich als ‘sluizen’ gedragen.“De natiestaat kan functioneren als een stabilisator tussen de geglobaliseerde economie en de binnenlandse democratie.” “De natiestaat vormt een eigen raamwerk om beide grootheden met elkaar te verbinden.”
De natiestaat als sluis reguleert de globalisering. “Wanneer economisch verkeer, zij het kapitaal- of goederenstromen, een negatieve impact op sociaal, gezondheids- of milieugebied dreigt te hebben, kan de nationale regering ertoe overgaan bepaalde al dan niet tijdelijke beperkingen op te leggen.” Zich niet achter landsgrenzen terugtrekken, wel mondiaal economisch verkeer zo wrijvingsloos mogelijk reguleren. Een sluiswachtersstaat bezit het recht op eigen regels, instituties en geloofs- en waardesystemen. Als bijvoorbeeld de burgers in een land geen vlees op hun bord willen van een met groeihormonen behandeld rund, mogen ze de import opschorten zonder de verplichting om aan te tonen dat het kankerverwekkend is. Een democratisch genomen besluit is voldoende.
Het is niet aan de internationale orde om specifieke doelen voor te schrijven. De Europese Unie kan als extra sluis dienen, maar moet zich dan wel met de juiste thema’s bezighouden. Een transnationale democratie mag op geen enkele manier tornen aan een door een nationale democratie genomen besluit.


Nomaden en sedentairen
Na de Tweede Wereldoorlog werden de natiestaten samengebonden door een akkoord over de welvaartsverdeling. De klassenstrijd werd gekanaliseerd, de natiestaat werd geaccepteerd als het kader waarbinnen economische en en sociale akkoorden werden afgesloten. De verzorgingsstaat ontstond. Dit evenwicht werd vanaf 1980 verstoord door de globalisering. Vanaf dat moment was het vooral de economische elite die profiteerde van de welvaartsgroei. De ongelijkheid in de geïndustrialiseerde landen werd steeds groter. De nationale economieën veranderden door de globalisering. Voor een goed begrip onderscheidt Djaïz de werknemers in ‘nomaden’ en ‘sedentairen’.
De banen van nomaden (trekkers) zijn verplaatsbaar; een nomade is voor de uitoefening van zijn werk niet aan een bepaalde plek gebonden. Hij reist desnoods de hele wereld rond. Te denken valt aan een “telemarketier in een callcenter, een ongeschoolde textielarbeider, een monteur bij een autobouwer die produceert voor de export, luchtvaartingenieur, trader voor een grote investeringsbank, enzovoort”. Ze hebben gemeen dat ze mondiaal in een directe concurrentiestrijd verwikkeld zijn.
De sedentairen (zitters) produceren goederen en diensten die plaatselijk worden geconsumeerd en aan een grondgebied gebonden zijn. Denk aan een “supermarkt caissière, politieagent, kapper, hoogleraar rechten, bouwvakker, priester, bakker of hovenier”. Ze voldoen aan een strikt lokale vraag.
Veel nomadenbanen zijn naar lagelonenlanden verplaatst of door machines vervangen. De nog wel aanwezige nomaden voldoen aan steeds hogere kwalificaties en worden steeds beter betaald. Ze besteden de werkzaamheden waar ze zelf geen tijd voor hebben, uit aan sedentairen: tuinman, huishoudelijke hulp, zorg voor bejaarde ouders. De lonen van de sedentairen bleven laag. Het middengebied van de lonen betrof steeds minder banen. De grafiek die dit uitdrukt lijkt steeds meer op een zandloper. Er ontstond steeds meer een tweedeling.
Het huidige conflict is anders dan de vroegere klassenstrijd. De nomaden leveren voortdurend een concurrentieslag met werknemers uit andere landen. Dat is bij de sedentairen niet zo. Daardoor lopen de belangen binnen hetzelfde land steeds verder uiteen. Het maakt de nomaden steeds minder uit hoe het gaat met de levensstandaard van de laagopgeleide sedentairen. Solidariteit kalft af; het draagvlak voor de verzorgingsstaat vermindert.

Separatisme
In de naoorlogse jaren bevond het prestige van landen zich op een toppunt. De welvaart groeide en men was trots op het eigen land. De globalisering gooide roet in het eten. Een kleine groep hoogopgeleiden (nomaden) kregen een hoger salaris om te voorkomen dat ze naar het buitenland verhuisden. De sedentairen kregen er niet meer bij en werden ontevredener. Ze bleven gehecht aan hun land, wat bij de nomaden steeds minder het geval was vanwege hun internationale belangen. Er ontstond een tweedeling. De nomaden verkozen hun ‘job’ boven hun nationale identiteit, ze werden steeds meer ‘wereldburger’. Voor de sedentairen bleef vooral het land als identificatiekader over. De globalisering heft landen niet op, integendeel. Voor sommigen, vooral de sedentairen, vormt een land een steeds belangrijker bron om het gevoel van eigenheid vorm te geven. Dit wordt versterkt doordat ultrarijken steeds minder een bijdrage aan de welvaart van het land leveren, door belasting ontwijking, financiële speculatie, aandeelhouderschap in buitenlandse bedrijven, enzovoort. Het feit dat de elites afscheid nemen van de natiestaat ondermijnt de nationale solidariteit.

De natiestaat
De eerste golf van globalisering vond plaats gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw. Ook toen ontstond een conflict tussen kapitalisme en democratie. De democratische natiestaat bleek de voorwaarden te bieden om de tegenstellingen te overbruggen. “Ze werden uitgerust met wet- en regelgeving, instituties en beleidsmaatregelen die de schadelijke gevolgen indamden van de onbeperkte expansie van het roofzuchtig geworden financiële en industriële kapitalisme. (…) Na de Tweede Wereldoorlog werd de verzorgingsstaat geconsolideerd op basis van sociale verzekeringsfondsen, waardoor de sociale partners (vakbonden en werkgevers) de hoeksteen werden van een systeem dat bovenal berustte op werknemers die sociale premie afdroegen.”
Het euvel dat de verzorgingsstaat op dit moment een solide fundament mist moet verholpen worden door een gedeeld gevoel van nationale identiteit en door het principe van de wederkerigheid nieuw leven in te blazen. Dit met name door het aangaan van gezamenlijke activiteiten, te beginnen op lokaal niveau. Djaïz doet verschillende voorstellen, ook op het gebied van een betere vermogensverdeling.

Interregionale solidariteit
Na 1980 zijn de grootstedelijke gebieden de winnaars van de globalisering. Ze brachten een hogere welvaart voort dan het gemiddelde besteedbare landelijke inkomen. Een deel van de welvaart werd “op onzichtbare wijze ‘herverdeeld’ over de rest van het land. Dit systeem van territoriale cohesie werkt uitsluitend op nationaal niveau. “Daarnaast dient het ‘voor het blote oog onzichtbaar’ te zijn, zodat in de rijke regio’s niet het gevoel postvat dat ze voor de arme streken betalen.” De natiestaat fungeerde als schokdemper voor de globalisering. De crisis van 2008 legde het onzichtbare bloot. Er kwam steeds meer opstand tegen de herverdeling.
Dit patroon geldt in feite ook voor Europa (de landen onderling). Van solidariteit is tegenwoordig weinig sprake meer. Een federaal Europa ziet Djaïz niet zitten, daarvoor ontbreken te veel voorwaarden. Het beste compromis tussen een geglobaliseerd kapitalisme en de plaatselijke solidariteit is de democratische natiestaat.

Eigenbelang
Rijke mensen, bedrijven en regio’s zullen zich niet solidair gedragen als ze geen affiniteit hebben met een nationale identiteit. Om niet voor de minder bedeelden mee te hoeven betalen hebben ze drie opties: verhuizen, belastingvoordeel eisen en afscheiden.
Het verhuizen kan op allerlei manieren plaatsvinden: van het verhuizen van de productie naar of het oprichten van een brievenbusfirma in het buitenland, het overboeken van kapitaal naar een bank in het buitenland, het aannemen van een functie in het buitenland, het leeglopen van het platteland, enzovoort.
Een voorbeeld van belastingvoordeel is recentelijk aan de orde geweest in verband met de dividendbelasting betreffende een aantal grote bedrijven.
Het afscheiden kan op verschillende niveaus plaatsvinden: Mensen kunnen zich terugtrekken in hun eigen bubbel, regio’s kunnen zelfstandigheid opeisen, landen en werelddelen kunnen zich op zichzelf terugtrekken (Brexit, America first, Rusland, China).

Het nationale ‘wij’
Wat ons trots maakt op ons land kent drie dimensies: het grondgebied, de uit onze nationale geschiedenis overgedragen waarden en de kernprincipes van de democratie. De principes die ons als Europeaan binden zijn algemener dan die van de afzonderlijke natiestaten.
Ondanks de verschillen die er waren tussen de Europese naoorlogse natiestaten kende elk land een sociaal zekerheidsstelsel en een besef dat het kapitalisme in dienst van de samenleving moest staan, en niet andersom.
Europa bevindt zich tussen de wereldgemeenschap en de natiestaten in. Dit is een verbond tussen natiestaten. Het belichaamt de rechtsvaardigheidsprincipes van haar lidstaten op een meer algemene manier dan de lidstaten doen. Binnen de natiestaten bevinden zich de lokale gemeenschappen, de kleine leefwerelden waarbinnen mensen zich al eeuwen bewegen. “Wanneer we onze natiestaten ondermijnen, of zelfs onttakelen, dan zetten we al onze politieke gemeenschappen op losse schroeven. Daarmee zouden we ons uitleveren aan de imperiale macht van het moment, en bovendien de doos van Pandora van de stamverbanden wagenwijd openzetten.”

Een territoriale New Deal
“We zullen opnieuw moeten leren zorg te dragen voor het lokale grondgebied.” Sedentaire werknemers zijn essentieel voor de lokale economie. De lokale bevolking kan meer verantwoordelijkheid dragen voor plaatselijke ontwikkelingen. De lokale bevolking kan meer bewust gemaakt worden van het belang van sedentaire producten. “Sommige sedentaire goederen en diensten kunnen zelfs als ‘commons’ ofwel tot ‘gemeenschappelijke goederen’ worden verklaard.” Dankzij een institutionele revolutie kan de verticale solidariteit van de verzorgingsstaat  worden aangevuld met “horizontale, niet-financiële solidariteit”, of “zelfs buiten de markt en de globalisering worden gehouden”. Djaïz noemt dit een “bewuste lokale vertraging. Deze is complementair aan de democratische vertraging, waar de natiestaat de globalisering toe dient te dwingen wanneer de essentiële binnenlandse afspraken en verworvenheden daartoe nopen.” Een onderdeel van de territoriale New Deal zou het versterken van de solidariteit tussen de nomaden en de sedentairen moeten zijn. Djaïz geeft allerlei suggesties. Onder andere in de richting van de circulaire economie.

Kapitalisme in dienst van de samenleving
Samenvattend legt Djaïz de nadruk op het flexibel hanteren van de grenzen van de natiestaat, afhankelijk van de omstandigheden. Hij gebruikt hiervoor de metafoor van de sluis en de natiestaat als sluiswachter. De sluizen worden gesloten als dit nodig is en geopend als het kan. Hoewel wat traag, heeft onze regering deze tactiek toegepast ter bestrijding van het coronavirus. Globalisering wordt omarmt voor zover niet in strijd met de nationale democratie, en binnen de landsgrenzen krijgen lokale initiatieven en identiteiten de ruimte en vindt herverdeling (solidariteit) plaats volgens het idee van ‘de verzorgingsstaat’.

Conclusie
Djaïz heeft een boek geschreven van hoge importantie. Met name omdat het de globalisering stimuleert, een duidelijke functie toeschrijft aan de natiestaat en weer nieuw leven blaast in lokale gemeenschappen. Hij schetst een weg die globaal samenwerken mogelijk maakt en nationalisme overbodig.
Ik heb moeite met de titel van het boek. Het is mogelijk dat hij daarmee naar een beweging verwijst die in 1989 in de VS begon als reactie op de consumptie van fast food. De beweging propageert ‘slow food’. Wellicht moet ik het woord ‘slow’ in ‘Slow democracy’ niet als bijvoeglijk naamwoord maar als een werkwoord opvatten.
Een puntje van kritiek: Djaïz maakt een onderscheid tussen nomaden en sedentairen. Dit werkt verduidelijkend, maar tegelijkertijd suggereert hij dat er twee soorten mensen zijn. Het nomade- of sedentaire-zijn heeft niet betrekking op een menselijke eigenschap, maar betreft de eisen die aan bepaalde soorten werkzaamheden gebonden zijn, waaraan een mens eventueel kan voldoen. Het gaat feitelijk om het verschil in de mate van het lokaal gebonden zijn van werkzaamheden. Desgewenst is het een onderscheid in menselijk gedrag, maar het is geen eigenschap die bij een bepaald type mens behoort, ook al is de een reislustiger dan de ander.
Dit boek heeft recht op minstens zoveel aandacht als de bestsellers van Thomas Piketty en Kate Raworth.