Civis Mundi Digitaal #102
Recep Tayyip Erdiogan werd in zijn jeugd gevormd door de ideologen van het islamitische nationalisme, wier doel een revanche was op de « westersen », en dus ook op het Christelijke Westen. Toch kwamen Erdogan en zijn partij AKP in 2002 aan de macht met een anders gericht programma: democratische normalisatie, economische groei, bevrijding van het autoritaire nationalistische, wereldlijke juk van de burgerlijke en militaire bureaucratie en een snelle toetreding tot de Europese Unie (EU). Nu, na bijna achttien jaar aan de macht, is de « rais », zoals zijn aanhangers hem noemen, erin geslaagd de staat volledig te veranderen en tenminste formeel alle macht bij hem te concentreren.
De « Staat-Erdogan » regeert over een maatschappij die voor een groot deel zijn kompas kwijt is door chaotische politiek en een – door de Covid-19 pandemie verergerde – economische crisis. Erdogan wakkert een revanchisme met twee gezichten aan: tegen het autoritaire modernisme van Kemal, de stichter van de Turkse staat, en tegen het westerse Europa dat « de plannen van de kruisridders en de kolonisten » voortzet. Het is de ruggengraat van deze nieuwe verbintenis die hij sinds de poging van de staatsgreep in 2016 heeft gevormd. In dit kader moet men de onverwachte verandering inzake het verdrag van Lausanne in de toespraken van de Turkse macht zien. Ondertekend in 1923 als « stichtingsakte » van het post-ottomaanse onafhankelijke Turkije, maakte dit verdrag een einde aan het verdrag van Sèvres van 1920 dat een groot deel van het gebied toewees aan de machtige bondgenoten van de geallieerden, Armenië en een hypothetisch Kurdistan. Daarom werd dit verdrag van Lausanne tot voor kort gevierd als een door Mustafa Kemal Atatürk behaalde overwinning op de westerse machten. Maar voor Erdogan is dit verdrag het symbool van een nederlaag, van het verlies van de Ottomaanse gebieden, waaronder een reeks Griekse eilanden langs de Turkse kusten en de steden Mosul en Kirkuk in Irak en het noorden van Syrië.
Het ter sprake brengen van een herziening van dit verdrag was een taboe. Maar een aantal gepensioneerde generaals, die de noodzaak van een herziening proclameerden, werden de herauten van het « blauwe vaderland »: een project dat een Turks continentaal plat in de Egeïsche Zee opeiste. Het nationalistische extreem-rechts juichte dit meer dan van harte toe en de belangrijkste oppositiepartij, de CHP (de door Mustafa Kemal Atatürk opgerichte Republikeinse Volkspartij) steunde, hoewel meer bescheiden, ook deze eis. Bülent Kusoglu, vice-voorzitter van de CHP verklaarde op 11 september dat er voor zijn partij « geen verschil is tussen het Turkse volk en de regering van Erdogan wanneer het een nationale kwestie betreft ». Erdogan heeft zijn doel bereikt: het creëren van een overtrokken nationalisme, het verlammen van de oppositie en deze achter hem te mobiliseren.
Heeft Turkije, erg arm aan energiebronnen, niet het recht als andere landen zich zorgen te maken over haar energieveiligheid? En kan men zonder meer het akkoord van de Verenigde Naties van 1982, dat de grenzen van de economische zeegebieden aan de kusten van de Egeïsche Zee bepaalt, toepassen zonder wederzijdse concessies van beide buurlanden betreffende hun aanspraken? Het mag bekend zijn dat ik beslist geen bewonderaar van Erdogan ben, maar hier heeft Turkije mijns inziens gelijk.
In dit kader is het woordensteekspel van westerse leiders met de Turkse president, zoals dat van de Franse president Macron, om over het zenden van een Frans oorlogsschip naar dit gebied als demonstratie van macht maar niet te spreken, koren op de molen van Erdogan. Hij wordt er alleen maar populairder door, niet en alleen bij zijn eigen achterban. Aan het hoofd van een gemiddelde regionale macht begrijpt Erdogan best de krachtsverhoudingen en daarbij zijn eigen grenzen. Daarom is het moeilijk na te gaan of het de strategie van de dialoog van Angela Merkel of de gespierde strategie van Emmanuel Macron is die geleid heeft tot een terechte discussie over de zeegrenzen met Griekenland. De dreiging van economische sancties door de EU heeft zeker ook meegeholpen om de boel te kalmeren.
Sinds 2016 hebben Erdogan en de APK een meerderheid kunnen vormen dankzij hun verbond met de rechtse islamitische ultra-nationalisten. De wereldlijke nationalisten, de « kemalisten », hebben zich na de Turkse militaire interventie in Syrië bij dit verbond aangesloten. Zonder direct aan de regering van Erdogan deel te nemen versterken beide stromingen het islamitisch nationalisme dat Erdogan voorstaat. En dat herinnert aan het politieke model dat het Ottomaanse imperium meer dan een eeuw geleden kende: een etnisch-religieus avonturistisch model dat in de Eerste Wereldoorlog de sultan en de ultranationalistische Jonge Turken van het Comité eenheid en vooruitgang aan de macht aanspoorde om zich aan te sluiten bij de As-mogendheden (Duitsland, etc.). Het doel was toen de herovering van de verloren gebieden op de Balkan en in het Midden-Oosten. Deze verbintenis leidde tot een nederlaag en de ineenstorting van het imperium. Vandaag de dag zijn het hetzelfde avonturisme, dezelfde gevoelens van verbittering en haat, dezelfde nationalistische dweperij die zich in het presidentieel paleis in Ankara laten horen en die in de Turkse maatschappij een werkelijke weerklank vinden. Opnieuw voor het ergste?
Geschreven op 28 september 2020