Civis Mundi Digitaal #103
Hoofdpersonen en bijfiguren
Na het overzicht in deel 1 volgen hier de romanfiguren men een uitgebreide samenvatting.
Big Brother wordt het eerst genoemd. Hij is waarschijnlijk geen werkelijke persoon. Meer een soort mythisch figuur, een alziend oog en een almachtige lijkende figuur, die vanaf overal geplaatste TV schermen de mensen aankijkt en toespreekt. Hij is ongetwijfeld mede gemodelleerd naar Stalin, Hitler en Franco, maar heeft ook iets van een dwingend en bestraffend soort afgod, die niet het welzijn van de mensen behartigt, maar onderdanige slaafsheid afdwingt. Zoals gezegd was Orwell niet antireligieus of antikerkelijk, maar wel tegen totalitaire instellingen. Waarschijnlijk vindt deze aversie zijn kiem reeds op de kostschool, waar hij lijfstraffen heeft ondergaan en werd klaargestoomd voor de machtselite.
Winston Smith is de werkelijke hoofdpersoon. Het boek wordt vanuit zijn gezichtspunt verteld. Zijn voornaam is ontleend aan Winston Churchill, de held van de Tweede Wereldoorlog. Zij achternaam is een van de meest algemene namen. Je zou hem ook ‘Everyman’ kunnen noemen, de gewone man. Maar Winston is ook een outsider, die zich verzet tegen de totalitaire status quo. Hij neemt onverantwoorde, fatale risico’s, die hij beter had kunnen inschatten. Hij heeft een ongegrond en blind vertrouwen in O’Brien en kijkt tegen hem op als bron van hoop in bange tijden. Hij heeft geen hoge dunk van zijn buren uit de conformistische middenklasse, de familie Parsons. Winston heeft een ambivalente houding ten opzichte van het proletariaat, de eenvoudige, redeloze, onwetende ‘proles’. Enerzijds belichamen zij een toekomstige hoop, maar zijn ze anderzijds te dom, te passief en te consumptief om in actie te komen, laat staan om een revolutie te beginnen. Ook ten opzichte van de elite, de ‘Inner Party’, vertegenwoordigd door O’Brien, lijkt zijn houding ambivalent. Winston kenmerkt zich verder door nostalgie naar het verleden, de landelijke omgeving en ouderwetse voorwerpen en herinneringen aan vroeger, ‘toen het beter leek te zijn’. Bij de levensbeschrijving van Orwell zal in het vervolg blijken in hoeverre Winston op Orwell lijkt.
Julia, de geliefde van Winston, is een eenvoudige vrouw, die verliefd op hem is en onvoorwaardelijk van hem lijkt te houden tot zij wordt gehersenspoeld. Seks is voor haar een aangename daad van verzet. Ze houdt ze zich niet bezig met de leugens die de Partij verspreidt en doet ogenschijnlijk braaf mee met bijv. de Anti Seks Liga en andere activiteiten. Ze valt in slaap als Winston voorleest uit de Theorie en Praktijk van het Oligarchisch Collectivisme. Ze is een praktische realist en organiseert hun ontmoetingen. Het initiatief daartoe is van haar uitgegaan. Ze is aantrekkelijk, ongecompliceerd, houdt van liefdevolle seks en is een stuk jonger dan Winston. Ze beloofd hem nooit te verraden, maar blijkt aan het eind vrij snel gezwicht te zijn voor de Denkpolitie.
O’Brien is een hoger geplaatste collega van Winston en Julia en een veronderstelde leider van de verboden Broederschap, in wie Winston hoop voor de toekomst ziet. Hij kijkt tegen hem op als lid van de elite met zijn verfijnde manieren, vanzelfsprekende overwicht en autoriteit.
De familie Parsons met hun vreselijke, verraderlijke kinderen, die als op school gehersenspoelde verlengstukken en verklikkers van de Partij fungeren, worden beschreven met weinig respect, maar wel met enig medelijden.
Meneer Charrington is de oude winkelier van de antiquiteitenwinkel, die het hartverwarmende verleden vertegenwoordigt. Hij blijkt later een medewerker van O’Brien te zijn.
Een proletarische vrouw wordt geïdealiseerd als zij zingend de was ophangt. Het is een stevige, eenvoudige, hard werkende en goed gemutste vrouw, die goed is toegerust om kinderen te baren, welke de toekomst belichamen.
Winstons moeder komt alleen voor in zijn dromen en herinneringen uit betere tijden. Hij voelt zich schuldig voor haar verdwijnen.
Syme is een intelligent partijlid dat zich bezighoudt met het Newspeak woordenboek. Hij wordt uiteindelijk weggezuiverd.
Goldstein heeft ook meer van een mythisch type, gemodelleerd naar Trotsky, de compaan van Lenin en de latere vijand van de stalinistische Partij. Hij is het symbool van oppositie tegen de Partij.
Een oude man herinnert alleen nutteloze details van het verleden en kan geen antwoord geven op de vragen van Winston hoe het vroeger was en of het beter was. Hij representeert het proletariaat.
Jones, Aaronson en Rutherford: drie revolutioniare leiders die door de Partij zijn weggezuiverd.
Het begin: de naargeestige sfeer van een totalitaire samenleving
Het verhaal speelt zich af in het naoorlogse Londen, de hoofdstad van het district ‘Airstrip One’. Dat is de veranderde naam van Engeland, dat onderdeel is van Oceanië, een van de drie superstaten die met elkaar in oorlog zijn in wisselende allianties, te vergelijken met de veranderde alliantie met de Sovjet Unie, alias Eurazië. Het derde continent is Eastasia: China en omstreken. De wereld verkeert permanent in oorlog en het boek ademt sfeer van schaarste van de oorlog en de tijd daarna.
In de eerste zin komt Winston thuis in zijn appartement. Er woei een gemene wind en hij kwam binnen in een ‘swirl of gritty dust’. In de hal kijkt een besnord gezicht hem aan met ogen die hem lijken te volgen. Op de grote poster staat: ‘Big Brother is watching you’. Overal hangen dergelijke posters. TV schermen, die overal in wanden zijn geplaatst, tonen hetzelfde gezicht. Het zijn de schermen van de Denkpolitie, die de burgers overal volgen. Vanuit het scherm klinkt voortdurende een stem, die soms nieuws en informatie geeft en soms instructies. Daarmee is de toon van het verhaal gezet. Verder werkt de lift niet en is er wel meer dat niet werkt. De straten zien er gehavend uit door de bombardementen.
Winston werkt bij het Ministerie van de Waarheid, Minitrue in Newspeak, de nieuwe officiële taal. Het houdt zich bezig met nieuws, amusement, voorlichting en educatie. Dit blijkt neer te komen op propaganda, leugens en misleiding. Het Ministerie van Vrede (Minipeace) houdt zich bezig met oorlog en het Ministerie van Liefde (Miniluv) organiseert onder meer ’haatsessies’ en ‘haatweken’, die zijn gericht op Emmanuel Goldstein, een geëxcommuniceerd partijkaderlid. Later blijkt dat dit departement zich ook bezighoudt met hersenspoelingen en martelingen. Het ministerie van overvloed (Miniplenty) houdt zich bezig met de verdeling van schaarse goederen.
“Hij voelde zich als... verloren in een monsterachtige wereld waarin hij zelf het monster was. Hij was alleen. Het verleden was dood, de toekomst was onvoorstelbaar. Welke zekerheid had hij dat er een enkel menselijk schepsel was dat aan zijn zijde stond? En hoe kon hij te weten komen of de overheersing van de Partij niet eeuwig zou duren?” Overal was het hoofd van Big Brother afgebeeld. “Op munten, postzegels, kaften van boeken, banieren, posters en sigarettenpakjes – overal. Altijd keken de ogen naar je... binnen of buiten, in bad of in bed – er was geen ontsnappen mogelijk. Niets was van jezelf behalve een paar kubieke centimeter in je schedel” (p 25).
Het dagboek, O’Brien en het donkerharige meisje
Winston heeft een ouderwets notitieboek gekocht in een antiquiteitenwinkeltje, omdat hij dat mooi vond. Hij schrijft erin over een oorlogsdocumentaire die hij zag, waarin een moeder haar kinderen beschermt bij een bombardement. Onder het schrijven komen herinneringen aan de dag voorbij. Een welgevormd donkerharig meisje had hem aangekeken met een doordringende blik. Zij droeg een embleem van de Antiseks Liga. Hij had een hekel aan haar, zoals aan bijna alle vrouwen. Vooral jonge vrouwen waren de meest dweperige aanhangers van de Partij. Verder had hij O’Brien gezien, een hoger geplaatst lid van de Inner Party. Winston bewonderde zijn beschaafde manieren en intelligente blik, voelde zich tot hem aangetrokken en hoopte dat hij onorthodox zou zijn. Toen zijn blik hem trof, wist hij opeens dat O’Brien hetzelfde dacht als hij en dat hij aan zijn kant stond, een ongegrond gevoel, een wensdroom.
Hij zag het meisje en O’Brien tijdens de sessie van twee minuten haat tegenover Goldstein, de verrader, waarbij mensen hun haatgevoelens zoveel mogelijk konden uiten. Dit wordt in detail beschreven: een afzichtelijke vertoning van collectieve woede, waarbij de deelnemers minder toerekeningsvatbaar lijken. Bij Winston echter keerde de haat zich tegen Big Brother, de Partij, de Denkpolitie en de donkerharige vrouw. Maar eigenlijk vond hij haar jong en aantrekkelijk en zou hij wel met haar naar bed willen gaan.
Onmogelijke kinderen
Later schreef hij in zijn dagboek: ‘Weg met Big Brother’, een heel vel vol, een uiterst gevaarlijke bezigheid, want “they will shoot you in back of the neck” (p 19). Toen werd er op de deur geklopt. Zijn hart bonsde als een trommel. Gelukkig was het de buurvrouw Mrs Parsons. Ze vroeg of hij naar een verstopte gootsteen wilde kijken. Ze had onmogelijke kinderen, die balorig waren, omdat ze niet naar het ophangen van oorlogsmisdadigers mochten kijken. Kinderen werden getraind om onorthodoxe lieden aan te brengen. Vaak werden hun ouders door hen aangegeven. Ze waren een verlengstuk van de Denkpolitie en adoreerden Big Brother en de manifestaties en de slogans van de Partij. Ze genoten ervan. Te vergelijken met de Hitlerjugend. Rebellie was hen vreemd, alleen tegen hun ouders. Toen ze Winston zagen werd hij uitgemaakt voor verrader, spion en ‘Denk-crimineel’, iemand die misdadig denkt en schuldig is aan ‘thought-crimes’, ‘zonden’ tegenover de Partij. Ze wilden hem neerschieten met hun speelgoedpistool. Met een echt pistool, had hij het niet overleefd.
Na dit ‘speelse’ intermezzo, waarbij hij onaangenaam door een katapult werd getroffen in zijn nek, moest hij weer aan O’Brien denken en een eerdere droom van een donkere kamer, waarin een stem zei: “we zullen elkaar weer ontmoeten op een plek waar geen duisternis meer is” (p 24, Penguin editie). Deze stem associeerde hij met O’Brien. Hij wist niet of O’Brien een vriend of een vijand was, maar voelde een verbinding en begrip, die verder gingen dan affectie. Vervolgens ging hij naar zijn werk.
Toekomstdroom
In zijn dagboek schreef hij de opdracht: “Aan de toekomst of het verleden, aan een tijd waarin het denken vrij is, mensen verschillend zijn van elkaar en niet alleen leven – aan een tijd waarin waarheid bestaat” (p 26). Het geeft een toekomstdroom weer, een maatschappelijk ideaal.
Dan volgt een droom over zijn verdwenen moeder en jongere zus, met wie Orwell in werkelijkheid is opgegroeid. Het verlies van hen, “de tragedie ervaarde hij als onderdeel van een oude tijd, een tijd waarin er nog privacy, liefde en vriendschap was, en de leden van een familie achter elkaar stonden zonder een reden te hoeven weten. De herinnering aan zijn moeder trof zijn hart, want zij hield van hem toen zij stierf, terwijl hij te jong en zelfzuchtig was om haar liefde te beantwoorden en... omdat zij zich had opgeofferd voor een loyaliteit die persoonlijk en onveranderlijk was. Zoiets kon vandaag de dag niet gebeuren. Vandaag de dag was er angst, haat en pijn, maar geen waardigheid van gevoel, geen diep of omvangrijk verdriet. Dit alles zag hij in de grote ogen van zijn moeder en zijn zus, die hem aankeken” (p 27-28). Het gaat over een verloren gevoel van liefde en geborgenheid.
Opeens kwam hij in zijn droom terecht in een prachtig, zonnig en ongerept landschap dat hij het Gouden Land noemde, met een heldere stroom waarin vissen zwommen. Vissen en natuurbeleving behoorden tot de favoriete bezigheden van Orwell vanaf zijn vroege jeugd. Hij heeft met zijn vrouw Eileen een tijd in een landelijk dorpje gewoond en na haar onverwachte overlijden met zijn zus op het eiland Jura van de Schotse Hebriden. In de droom kwam het donkerharige meisje hem tegemoet, dat hij op zijn werk was tegengekomen. In een vloeiende, gracieuze beweging trok zij al haar kleren uit en nestelde zij zich zonder gêne aan zijn zijde. Met dit gebaar werd de hele Partij, Big Brother en de Denkpolitie teniet gedaan. Er bleef niets van ze over.
Het leek een voorspellende droom. Niet lang daarna ontmoet hij het donkerharige meisje. Ze struikelt voor zijn neus. Als hij haar overeind helpt, stopt ze hem een briefje toe. Veilig thuis leest hij op het briefje: ‘I love you’. Hij is voortdurend met haar bezig, maar slaagt er minstens een week lang niet in haar onopvallend te ontmoeten. Zo begint de romance in deel 2.
In deel 1 maken we verder kennis met de totalitaire maatschappij van Ingsoc, het Engelse socialisme. Het werk van Winston bestaat uit het aanpassen van vroegere kranten, boeken en tijdschriften aan de laatste toespraken van Big Brother. Het verleden wordt zo voordurend aangepast aan diens feilloze voorspellingen. Het kan worden aangepast om dat het niet is vastgelegd op papier, maar op het scherm van de ‘speakwrite’, een apparaat waarin Orwell het digitale dataverkeer lijkt te hebben voorzien. De veranderde informatie bestond dus voornamelijk uit leugens en misleiding, die tegenwoordig ook een grote rol spelen in het nepnieuws en de overheidsvoorlichting van bijv. het Witte Huis en het Kremlin. Er worden ook namen uitgewist. Personen worden zo ‘verdampt’ en verdwijnen uit de herinnering alsof ze nooit hebben bestaan. Ze worden ‘onpersonen’ in het Orwelliaans.
Newspeak, pornosec en seks
Dan volgt een ontmoeting met Syme, die werkt aan de elfde editie van het woordenboek van Newspeak. De bedoeling is dat de taal wordt vereenvoudigd en het aantal woorden vermindert, zodat het uitdrukkingsvermogen van het bewustzijn en het denkkader kleiner worden en steeds strakker worden bepaald door de Partij. “Orthodoxie betekent niet denken, het is niet meer nodig om te denken. Orthodoxie is niet bewust zijn” (p 46). De oude literatuur van o.m. Shakespeare, Milton en Byron wordt vernietigd.
Bij het Fictie Departement wordt lectuur in elkaar gezet met een soort computers, enigszins te vergelijken met het in elkaar draaien van soapseries en talkshows met steeds terugkerende elementen zoals seks, geweld en sensatie volgens een min of meer standaardpatroon met allerlei variaties. ‘Pornosec’ is daarvan een belangrijk onderdeel, een soort soft porno voor de ‘proles’, het proletariaat.
Seks was volgens de Partij alleen bedoeld om kinderen te krijgen. Het natuurlijke gevoel werd onderdrukt. ”Het doel van de Partij was niet alleen om te voorkomen dat mannen en vrouwen loyaliteiten vormen die niet door de Partij konden worden gecontroleerd. De werkelijke, onuitgesproken bedoeling was om alle plezier te verwijderen van de seksuele daad... Alle huwelijken tussen partijleden dienden te worden goedgekeurd... Goedkeuring werd altijd verboden als een paar de indruk wekte tot elkaar te zijn aangetrokken” (p 56). Winston was getrouwd geweest. Zijn vrouw voelde zich als een plank wanneer hij haar omarmde om ‘hun plicht voor de Partij’ te verrichten om een kind te verwekken. Maar gelukkig lukte dat niet. Toen gaven ze het op en zij vertrok.
Het proletariaat
Behalve partijleden, met daarboven de ‘Inner Party’ als elite, is er het proletariaat. “Als er hoop is, ligt deze in de proles,” schrijft Winston in zijn dagboek. “Maar de proles hebben geen behoefte aan een samenzwering, tenzij zij zich op een of andere manier bewust konden worden van hun kracht. Ze hoefden alleen maar op te staan en zich te schudden zoals een paard vliegen afschudt.” Dit beeld kreeg Orwell toen hij een jongen een paard dat veel sterker was dan hij, zag aftuigen met een zweep.
Hij schrijft niet op welke manier zij tot bewustzijn van hun kracht konden komen. Daardoor blijft zijn visie op het proletariaat ambivalent. Enerzijds vormen zij een hoop, anderzijds een onbewuste massa, die dom en zoet wordt gehouden met leugens en pornosec.
“Fysiek zwaar werk, zorg voor huis en kinderen, kleine ruzies met buren, films, voetbal, bier, en vooral gokken vulde de horizon van hun geest. Ze onder controle houden was niet moeilijk... Er werd geen poging gedaan hen te indoctrineren met de ideologie van de Partij. Het was niet wenselijk dat zij sterke politieke gevoelens hadden. Een primitief gevoel van patriotisme was al wat nodig was... om hen langere werktijden en kleinere ratios te laten aanvaarden... De grotere misstanden ontsnapten onveranderlijk aan hun aandacht... Ze waren niet onderhevig aan het seksuele puritanisme van de Partij... Zoals de slogan van de Partij het zei: ‘Proles en dieren zijn vrij’” (p 60-61).
In een ‘drinking-shop’ voor de proles (“‘pubs’, they called them”) blijkt dat oudere proles geen antwoord kunnen geven op vragen hoe het vroeger was voor de Revolutie, of er toen meer vrijheid was. “Zij herinnerden zich een miljoen nutteloze zaken..., een ruzie met een maat, het zoeken naar een weggeraakte fietspomp..., maar alle relevante feiten lagen buiten hun gezichtsveld” (p 78).
Elders schrijft hij in gesprek met Julia, dat “de proles menselijk zijn gebleven... niet van binnen zijn verhard... Ze waren niet loyaal aan een partij of een land maar aan elkaar. Voor het eerst in zijn leven verachtte hij de proles niet of dacht hij van ze dat ze alleen maar een inerte kracht waren die opeens tot leven kon komen om de wereld te regenereren” (p 135). Zij blijven zijn hoop, mits ze tot bewustzijn komen van hun kracht.
http://canon1984.blogspot.com/2014/03/section-ii-chapter-ii-golden-country.html
De romance met Julia
Toen Winston de liefdesverklaring van het donkerharige meisje las, sloeg zijn aversie om in verliefdheid en werd hij onweerstaanbaar tot haar aangetrokken. Zou zij bij de Broederschap behoren? Er gaat een enerverende week voorbij, waarin Winston de gedachte aan haar nauwelijks een moment loslaat, voor zij erin slagen elkaar onopvallend te ontmoeten bij de lunch. De volgende onopvallende ontmoeting is op Victory Square, beschermd door een menigte. Julia stelt voor de volgende ontmoeting een landelijke plek voor zonder microfoons en TV-schermen, die sprekend lijkt op het Gouden Land. Voor ze uiteengaan vinden hun handen elkaar even. Julia is er eerder geweest. Ze heeft het vaker gedaan. Het bloembed ligt gespreid voor hen.
Wat trekt haar aan in hem?, vraagt hij. “Iets in je gezicht... meteen toen ik je zag wist ik dat je tegen hen was” (p 100). Winston en zij zien seks als geheime rebellie. Dan luisteren ze samen vol tedere fascinatie naar een zachtjes zingende vogel. “Voor wie en waarom zong de vogel? Waarom zong hij aan de rand van een eenzaam bos en vloeide zijn muziek in het niets?... Het was alsof een vloeibaar iets door hem heen stroomde en zich mengde met het zonlicht dat door de bladeren werd gefilterd. Hij hield op met denken en voelde alleen maar. Het middel van het meisje in de kom van zijn arm was zacht en warm... Waar zijn handen bewogen gaf het mee als water. Hun monden kleefden samen” (p 102). Even later deed ze haar overall uit, bijna net als in zijn droom met een elegant gebaar. “Haar lichaam glansde in de zon... ‘Ik heb er zin in’”. “Het simpele, enkelvoudige verlangen: dat zou de Partij kapot maken” (p 103). Daarna vielen ze in een weldadige slaap.
Toen Julia wakker werd, was ze heel alert en praktisch. “Ze had duidelijk de praktische slimheid die Winston miste” (p 104). Dat gold wellicht ook voor Eileen, de eerste vrouw van Orwell, die hoger was opgeleid dan hijzelf en geen ‘simpel wicht’ was zoals Julia. Zijn tweede vrouw Sonia, die een stuk jonger was dan hij, heeft mogelijk model gestaan voor Julia. Zowel zijn eerste als zijn tweede vrouw deelde de sociale en politieke opvattingen van Orwell, net als bij Winston en Julia. Aan het eind van hun geheime ontmoeting gingen Winston en Julia langs gescheiden wegen terug. “Ze kuste hem bijna heftig... en verdween in het bos zonder veel lawaai te maken.” (p 105). De volgende ontmoeting was in de ruïne van een gebombardeerde kerk.
Julia was 26 jaar, Winston in de veertig. Ze werkte bij het Fictie Departement, waar ze romans in elkaar zette. Ze hield echter niet van lezen, zei ze. “Boeken waren gebruiksartikelen die moesten worden geproduceerd zoals jam en schoenveters” (p 107). Op de afdeling Pornosec werkten alleen meisjes, omdat die niet opgewonden zouden raken en zuiverder zouden zijn. Maar dat gold niet voor haar, zei ze. Ze begreep de betekenis van het puritanisme van de Partij. “Als je de liefde bedrijft... en in jezelf gelukkig bent, waarom zou je je dan druk maken om Big Brother, de Drie-Jaren-Plannen en de Twee Minuten Haatsessies en de de hele rotzooi?” (p 109).
“Ze wilde het niet aanvaarden als een natuurwet dat het individu altijd verslagen wordt... Ze geloofde dat het op een of andere manier mogelijk was een geheime wereld te creëren waarin je kon leven zoals je verkoos. Alles wat je nodig had was geluk, slimheid en stoutmoedigheid. Ze begreep niet dat er niet zoiets was als geluk?? en dat de enige overwinning alleen in de verre toekomst lag... ‘Ben je niet blij dat je leeft? Wil je niet graag voelen: Dit ben ik... Ik ben echt... Ik leef!’... Haar lichaam scheen iets van haar jeugd en kracht in hem te laten stromen” (p 111).
De geheime kamer
De volgende ontmoetingen zijn in de kamer boven de antiquiteitenwinkel van Mr. Charrington. Bij aankomst zingt een struise ‘prolevrouw’ lustig haar lied terwijl ze de was met luiers en kinderkleertjes ophangt op een zonovergoten binnenplaats. Ze geeft uiting aan het ongecompliceerde leven. Orwell wilde overigens graag kinderen hebben. Toen dat niet ging, hebben hij een zijn vrouw een kind geadopteerd, waar hij erg gek op was en het verzorgde als een voorbeeldige vader.
Julia heeft echte chocola, koffie, thee, brood en suiker meegenomen - ‘Inner Party stuff’ - en make-up, die haar veel vrouwelijker maakt. Winston blijft als verliefde romanticus tevens een gedoemde fatalist. Ook Julia meent dat “we het spel dat we spelen niet kunnen winnen. Maar sommige verliezen zijn beter dan andere. Dat is alles” (p 111). Ze spreekt hem tegen als hij negatief wordt. “Het verschil tussen waarheid en leugen leek haar niet zo belangrijk. Ze geloofde bijv. en had op school geleerd dat de Partij vliegtuigen had uitgevonden... Ze verbaasde hem door terloops te zeggen dat naar haar menig de oorlog niet werkelijk gebeurde. De raketten met bommen... werden misschien door de regering afgevuurd ‘om de mensen bang te houden’... Het is altijd de ene of de andere ‘bloody war’ en je weet dat het nieuws een en al leugens is ” (p 125-26).
De kamer heeft een ouderwets tweepersoonsbed waar ze dankbaar gebruik van maken. De pret wordt bedorven door een rat, een voorbode van wat komen gaat? Er volgt een ontmoeting met O’Brien. Het valt hem op dat Winston het Newspeak goed beheerst. Hij geeft zijn adres, waar Winston de tiende editie van het Newspeak woordenboek kan ophalen. Na de ontmoeting ging er een huivering door hem heen.
https://tinselcreation.com/2012/05/31/my-back-pages-george-orwells-1984/
Fatalisme
Winston beseft dat hun liefde hen fataal kan zijn. “’Heeft het je ooit toegeschenen’, zei hij, ‘dat het beste wat we kunnen doen is hier weg te gaan, voor het te laat is, en elkaar nooit meer te zien?’ ‘Ja, schat, dat heb ik ook verschillende keren bedacht... Wat jij doet, ga ik ook doen. En wees niet zo mismoedig. Ik ben vrij goed in het in leven blijven’”. Winston meent dat ze een keer gepakt kunnen worden en van elkaar gescheiden zullen worden. “Realiseer je je hoe moederziel alleen we dan zullen zijn? Als ze ons te pakken krijgen kan geen van ons nog iets voor de ander doen, helemaal niets. Als ik beken schieten ze je neer, als ik weiger te bekennen schieten ze je net zo goed neer... Geen van ons zal weten of de ander in leven is of dood. “Iedereen bekent altijd. Je kunt daar niets aan doen. Ze martelen je.”
“Bekennen is geen verraad. Alleen gevoelens doen ertoe. Als ze mij konder weerhouden van je te houden – dat zou werkelijk verraad zijn.”
Zij dacht erover na. “Dat kunnen ze niet... Ze kunnen je van alles laten zeggen – maar ze kunnen je het niet doen geloven. Ze kunnen niet in je komen.”
“Als je kan voelen dat mens blijven de moeite waard is, ook al heeft dat geen enkel resultaat, dan heb je ze verslagen.” Hij vroeg zich af of ze (zijn) gevoelens konden veranderen, “het innerlijke hart, waarvan de werkingen ook voor jezelf mysterieus en ongrijpbaar waren.” (p 135-36). Later zou hij erachter komen, waartoe ze in staat waren.
Bezoek aan O’Brien
Winston bezoekt O’Brien en is onder de indruk van zijn voorname huis. Ze ruiken de geur van goed voedsel en echte tabak. Een bediende laat hen binnen. Ze krijgen wijn te drinken in plaats van ‘Victory gin’. O’Brien zag er formidabel en intelligent uit. Hij vroeg zich af, “welke evidentie hij had dat O’Brien een samenzweerder was... Alleen zijn verbeelding, gebaseerd op een droom” (p 138).
O’Brien zet het scherm uit, een privilege van leden van de Inner Party. “Zal ik het zeggen of doe jij het?”. Winston begint en zegt dat hij meent dat O’Brien bij een samenzwering tegen de Partij betrokken is en dat zij daar ook voor willen werken. Ze drinken dan samen op Goldstein, hun leider. O’Brien bevestigt dat de Broederschap bestaat en geen uitvinding is van de Denkpolitie.
O’Brien vraagt waartoe zij bereid zijn. Om hun levens te geven, moorden en sabotage te plegen met nog meer dodelijke gevolgen, hun land te verraden, zelfmoord te plegen? ‘Ja’, zegt Winston telkens. “Van elkaar te scheiden en elkaar nooit meer te zien?” “Nee,” onderbreekt Julia. Ook Winston zegt dan Nee. “Zelfs als hij overleeft, kan het als een andere persoon zijn”, zegt O’Brien. “Julia werd een tint bleker... Ze mompelde iets van bevestiging. ‘Goed, dat is dan geregeld... Jullie begrijpen dat jullie altijd in het duister zullen strijden... orders krijgen en zullen gehoorzamen zonder te weten waarom... Ik zal jullie later een boek sturen waardoor jullie de ware aard van de samenleving leren kennen waarin wij leven en de strategie waarmee we deze kunnen vernietigen’” (p 140-42).
De gebaren van O’Brien hadden een opmerkelijke gratie. Hij had niets van een fanaticus als hij sprak over moord, zelfmoord en amputie van ledematen. “’Het is onvermijdelijk,’ leek zijn stem te zeggen... Een golf van bewondering, bijna verering vloeide van Winston naar O’Brien... Het was onmogelijk te geloven dat hij kon worden verslagen... Zelfs Julia scheen onder de indruk te zijn... De Broederschap kan niet worden uitgewist omdat het geen organisatie is in de gewone zin... Als je gepakt wordt krijg je geen hulp... Je moet gewend raken aan het leven zonder resultaten en zonder hoop” (p 143). Ze hieven de glazen nogmaals en O’Brien zegde hen nogmaals het boek toe. Als ze elkaar weer zouden ontmoeten, zou dat op een plaats zijn waar geen duisternis meer is. We zullen zien. De methoden van de contra-revolutie lijken in het bovenstaande minstens zo gewelddadig als in de totalitaire staat, die ze bestrijden.
De theorie en praktijk van het oligarchische collectivisme
De inhoud van dit boek van Goldstein is deels ontleend aan The Managerial Revolution van James Burnham en The Revolution Betrayed van Leo Trotsky, die model heeft gestaan voor Goldstein, volgens Kit Reed (Barron’s Book Notes: George Orwell’s 1984, p 64). Het onderscheidt drie klassen: hoog, midden en laag, die zich verder laten opdelen. Dit onderscheid komt telkens weer terug na allerlei sociale veranderingen. De wereld is opgedeeld in drie superstaten, zoals we al zagen, die voortdurend met elkaar in oorlog zijn, maar elkaar niet kunnen vernietigen, zoals bij de Koude Oorlog, die begonnen was toen Orwell het boek schreef. Oorlogshysterie is universeel en het afslachten van mensen wordt beschouwd als normaal en zelfs verdienstelijk als het aan eigen zijde wordt gepleegd en niet door de vijand. De superstaten strijden om grondstoffen en “een bodemloze reserve aan goedkope arbeidskrachten” in gebieden zoals Afrika, het Midden Oosten en India. “De bewoners van deze gebieden, die min of meer openlijk gereduceerd worden tot de status van slaven, gaan steeds van de ene veroveraar naar de andere” (p 152).
“Aan het begin van de 20e eeuw kwam de visie op van een ongelooflijk rijke, ordelijke en efficiënte samenleving met veel vrije tijd... De machine heeft de levenstandaard van de gemiddelde mens sterk verhoogd” (p 153). Dit bedreigt de hierarchische maatschappij. “Als de grote massa... die gewoonlijk dom werd gehouden door armoede geletterd wordt en zelf leert denken... zou zij zich vroeger of later kunnen realiseren dat een geprivilegeerde minderheid geen functie heeft en zou zij deze opzij kunnen schuiven. Op lange termijn was een hierachische maatschappij alleen mogelijk op basis van armoede en onwetendheid. Teruggaan naar het argrarische verleden, zoals sommige denkers aan het begin van de 20e eeuw droomden te doen, was geen praktische oplossing. Dat was in conflict met de mechanisatie” (p 154).
Door voortdurende oorlog was het echter mogelijk de industrie draaiende te houden, zonder al te veel goederen te distribueren. Oorlog betekent vooral destructie van menselijke arbeid, nog meer dan van mensenlevens. Oorlog houdt de hierachische maatschappij in stand en geeft daarvoor de emotionele basis. “Het bewustzijn in oorlog te zijn, dus in gevaar te zijn, doet het overdragen van alle macht naar een kleine kaste natuurlijk schijnen als een onvermijdelijke voorwaarde om te overleven” (p 155). Dit is in het belang van de elite van de ‘Inner Party’. Het doel van oorlog is om de hierachische structuur van de samenleving intact te houden (p 160). “Het streven van de Partij is om het hele aardoppervlak te veroveren en het vermogen tot onafhankelijk denken voor eens en altijd uit te schakelen... Alle heersers... hebben geprobeerd om hun volgelingen een valse wereldvisie op te leggen” (p 156, 159).
De nieuwe hiërarchie van de Partijelite
Vervolgens leest Winston Julia voor over een cyclische elitetheorie à la Pareto en Mosca, waarbij de middenklasse van plaats wil verwisselen met de hoogste klasse. Dat doen ze door “de lagere klasse aan hun zijde te krijgen door te pretenderen voor vrijheid en rechtvaardigheid te strijden. Zo gauw als ze hun doel hebben bereikt, duwen ze de lagere klasse terug in een dienende, onderhorige positie en zelf worden ze de hogere klasse... Geen hervorming, geen revolutie heeft ooit de menselijke gelijkheid een millimeter dichterbij gebracht” (p 162).
Historische veranderingen kwamen neer op veranderende heersers. Het doet denken aan de geschiedenis in termen van klassenstrijd bij Marx. Ook het socialisme poogde gelijkheid en vrijheid te vestigen. Maar het bolsjevisme streeft bewust naar het bestendigen van onvrijheid en ongelijkheid. De Partij wil de geschiedenis bevriezen en zijn heerschappij permanent handhaven. Gelijkheid was geen ideaal meer om na te streven, maar een gevaar om te vermijden. In de jaren veertig van de 20e eeuw waren de belangrijkste politieke stromingen autoritair. Martelingen, gevangenschap zonder proces, openbare executies en deportatie van hele bevolkingsgroepen waren schering en inslag. De nieuwe aristocratie bestond vooral uit bureaucraten en politici en ook wetenschappers en technici.
“In het verleden had geen enkele regering de macht om zijn burgers constant onder surveillance te houden... Zelfs de Katholieke Kerk in de middeleeuwen was tolerant vergeleken met moderne standaarden” (p 165). Moderne media maken het gemakkelijker de publieke opinie te manipuleren. “Met de ontwikkeling van de televisie... komt er een eind aan het private leven. Iedere burger... kan 24 uur onder de ogen van de politie worden gehouden... Niet alleen de mogelijkheid van volkomen gehoorzaamheid aan de wil van de staat, maar ook volkomen uniformiteit van opinie van alle onderdanen bestaat nu voor het eerst.”
De elite realiseerde zich dat collectivisme de enige veilige basis is van oligarchie. “Het bewustzijn van de massa dient te worden beïnvloed op negatieve wijze” (p 166). Dat komt neer op afhankelijk houden van Big Brother, bij wie de macht is geconcentreerd door alles in de gaten te houden. In feite is hij de vermomming van de Partij waarin deze zich aan de wereld laat zien. “Hij fungeert als focuspunt van liefde, angst en achting, emoties die men eerder voelt ten opzichte van een individu dan een organisatie” (p 167). Onder hem komt de Inner Party, vervolgens de Outer Party en daaronder de domme massa, de ‘proles’. “Aan hen kan intellectuele vrijheid worden verschaft, want ze hebben geen intellect. Bij een Partijlid daarentegen kan de kleinste afwijkende mening niet worden getolereerd. Een Partijlid leeft van zijn geboorte tot zijn dood onder het oog van de Denkpolitie. Waar hij ook mag zijn... kan hij geïnspecteerd worden zonder waarschuwing en zonder het te weten” (p 168).
Strikt conformisme aan de Partijregels wordt gehandhaafd door crimestop, het stopzetten van gevaarlijke gedachten, blackwhite, het zien van zwart als wit en wit als zwart als de Partijdiscipline dat vraagt, en doublethink, het vermogen om twee tegenstrijdige opvattingen tegelijkertijd te hebben, en te switchen naar wat de Partij het beste uitkomt. Het komt neer op bewust bedrog, misleiding en hypocrisie, en een koppeling van cynisme met fanatisme, van kennis met onwetendheid, van niet willen weten wat waar is en het standpunt van de Partij aan te hangen, hoe tegenstrijdig ook.
We zien dit ook gepraktiseerd bij het Ministerie van Waarheid, dat zich bezighoudt met leugens, het Ministerie van Vrede, dat met oorlog bezig is, het Ministerie van Liefde dat mensen martelt en het Ministerie van Overvloed, dat bezig is met deprivatie. De theorie maakt duidelijk hoe ongelijkheid in stand gehouden kan worden, maar niet zozeer waarom gelijkheid moet worden vermeden. Dient het om de macht in handen van een kleine groep te concentreren, die de macht om de macht ten koste van alles wil handhaven?
Ondertussen was Julia in slaap gevallen terwijl Winston dit voorlas. Hij volgt haar voorbeeld. Als hij wakker wordt, hoort hij de ‘prolevrouw’ weer zingen. Hij is onder de indruk van haar robuuste figuur, geschikt om kinderen te krijgen, en vond het mooi. Voor Julia en Winston was het uitgesloten om kinderen te krijgen omdat hun liefde verboden was. In werkelijkheid konden Orwell en zijn vrouw ook geen kinderen krijgen, terwijl dat een diep verlangen van Orwell was. Winston vraagt zich af hoeveel kinderen en kleinkinderen de vrouw kon krijgen. Daaruit zou ooit een bewust soort mensen voortkomen dat de wereld zou gaan beheersen.
“De toekomst was aan de proles... Vroeger of later zou het gebeuren, kracht zou veranderen in bewustzijn. De proles waren onsterfelijk... Tenslotte zouden ze ontwaken... Ze zouden in leven blijven ondanks alle ongerijmdheden, als vogels, die van lichaam naar lichaam de vitaliteit overbrengen, die de Partij niet deelde en niet doodde” (p 175). Vogels zingen, de proles zingen, de Partij zingt niet. Overal zingen de gewone mensen, ondanks alles. De toekomst was aan hen.
“Wij zijn de doden,” zei Winston. “Jullie zijn de doden,” klonk toen een metalen stem achter hen, die van achter het schilderij kwam. “Blijf precies waar je bent. Maak geen beweging tot je opdracht krijgt.” Ze konden elkaar alleen maar aankijken. Het was al te laat om voor hun leven te rennen. Het schilderij viel op de grond. Erachter was een TV-scherm verborgen. Mannen in zwarte uniformen kwamen door het raam naar binnen en vulden de kamer. Julia kreeg een stomp in haar maag die haar dubbel vouwde. Twee mannen voerden haar mee. Even later kwam Mr. Charrington binnen, de eigenaar van de winkel en van hun kamer erboven. Hij was een andere persoon geworden. “Voor het eerst van zijn leven zag hij... een lid van de Denkpolitie” (p 179). Een wreed einde van een idyllische romance.
Deel 3 De ontknoping
Winston wordt gevangen genomen. Hij is nr 6079. Hij zit tussen de gewone criminelen, die vertrouwensposities krijgen van de bewakers. “Vooral de gangsters en moordenaars, die een soort aristocratie vormen” (p 182). Zijn buurman Parsons wordt ook binnengevoerd. Hij is verraden door zijn dochtertje omdat hij in zijn slaap had gezegd: “Weg met Big Brother”. Dat was hem fataal geworden, maar desondanks was hij trots op zijn dochtertje van zeven jaar. “Het laat zien dat ik haar heb opgevoed in de juiste geest” (p 187).
Er volgen walgelijke beschrijvingen van het geweld en de onmenselijke toestanden in de gevangenis. Orwell voltooide het boek toen hij ernstig ziek was en pijn leed. Hij overleed twee jaar later. Mogelijk heeft dit te maken met het gruwelijke einde van het boek, waarin veel pijn geleden wordt. Voor Orwell was zijn ziekte vaak een marteling. Ook in de Spaanse burgeroorlog heeft Orwell veel geweld meegemaakt, toen hij tegen het totalitaire militaire bewind van Franco streed.
Op een gegeven moment komt O’Brien binnen. “Ze hebben jou ook te pakken”, roept Winston.”Ze hadden me al lang geleden te pakken,” zegt O’Brien. ”Je wist dit.” Met de knuppel van de begeleidende cipier krijgt hij een mep die vreselijk pijn doet. Na een serie martelingen bekent hij misdaden die hij niet begaan heeft. Zijn verzet wordt lanzaam gebroken. O’Brien wil hem redden en perfect maken, zegt een stem. Dat wil zeggen: modelleren naar de maatstaven van de Partij. “Het is dezelfde stem die hem zei: ‘We zullen elkaar ontmoeten op de plaats waar geen duisternis meer is’, in de andere droom” (p 196)
O’Brien gebruikt een apparaat om Winston te pijnigen, wanneer hij maar wil. Zo probeerde hij hem te conditioneren, ‘doublethink’ en blind geloof in de Partij aan te leren. Winston is een moelijk geval. Hij leert maar langzaam en houdt er zijn eigen gedachten op na. Dat is niet de bedoeling en moet worden uitgeroeid. Na de daarvoor nodige martelingen en hersenspoelingen wordt zijn weerstand verder gebroken. Hij leert bijv. (te beamen) dat twee plus twee vijf is als de Partij dat zegt. Als hij ‘vier’ zegt, wordt hem ondraaglijke pijn toegediend.
O’Brien slaat ook een keer een arm om zijn schouders. “Hij hangt een ogenblik aan hem als een baby.., heeft het gevoel dat O’Brien zijn beschermer is... Hij had nog nooit zoveel van hem gehouden.., niet alleen omdat de pijn was opgehouden... O’Brien was een persoon met wie je kon praten” (p 201-02). Zijn doel is hem te genezen. “Je bent een fout in het patroon... Wij vernietigen een ketter niet... We bekeren hem, we veroveren zijn innerlijk, we hervormen hem... We maken hem een van ons voor we hem doden” (p 204). Anders dan de Inquisitie die ketters ‘alleen maar’ verbrandde en martelaren van hen maakte. Door de Partij worden ‘denkcriminelen’ ‘verdampt’ tot ‘onpersonen’, van wie elk spoor wordt uitgewist, alsof ze nooit hebben bestaan.
Voordat de sessies eindigen, mag Winston een paar vragen stellen. Hij vraagt naar Julia. Ze heeft hem meteen verraden, zonder reserve. “Je zult haar niet meer herkennen... Het was een perfecte bekering” (p 208). Verder vraagt hij of Big Brother en de Brotherhood bestaan. De eerste wel en het tweede zou hij nooit weten. De laatste vraag is: “Wat is kamer 101?”
Is een beschaving op basis van haat mogelijk?
O’Brien zegt dat het boek van Goldstein onzin is. De Partij kan niet worden omver geworpen door een proletarische revolutie of rebellie. Het proletariaat is niet in staat om in opstand te komen. De regering van de Partij is voor altijd. De Partij wil macht om de macht, niet zozeer ten goede van de meerderheid. Macht is geen middel maar doel. “Wij zijn de priesters van de macht. God is macht... Vrijheid is slavernij” (p 212). Het gaat uiteindelijk om macht over de geest van de mensen. Die is te verkrijgen door hen te laten lijden. Zo gaat O’Brien nog een tijdje door met zijn beschrijving van de wereld van angst, haat en terreur, die hem voor ogen staat.
“Het is onmogelijk een beschaving te baseren op angst, haat en wreedheid,” meent Winston. “Zij zou geen vitaliteit hebben. Zij zou desintegreren... Er is iets in het universum...- een geest, een of ander principe - dat je niet kunt overwinnen... De Geest van de Mens (Spirit of Man).” “Jij bent de laatste Mens,” zegt O’Brien. Daarna moet hij zich uitkleden en in de spiegel kijken. Hij blijkt 25 kilo afgevallen en ziet eruit als een geraamte, zoals de Joden in concentratiekampen. “Dat is de laatste mens... Doe nu je kleren maar weer aan” (p 219).
Vervolgens heeft hij een droom waarin hij met zijn moeder en Julia in het Gouden Land is en in het zonlicht loopt. Hij aanvaardt alles en is gelukkig en tevreden. Hij wordt wakker met een schok en schreeuwt: “Julia, Julia, Julia, mijn schat Julia. Hij had een moment een overstelpende hallucinatie van haar aanwezigheid. Het was alsof zij niet met hem maar in hem scheen te zijn... Hij gehoorzaamde de Partij, maar haatte de Partij nog steeds... In de geest had hij zich overgegeven, maar hij had gehoopt zijn innerlijke hart ongeschonden te houden” (p 225). O’Brien heeft dat door en zegt dat het niet genoeg is om Big Brother te gehoorzamen “Je moet van hem houden” (p 227). Daarom moet hij naar kamer 101, “het ergste ter wereld”.
The goings-on in the Ministry of Love
Het ergste: kamer 101 en daarna
Wat voor een persoon de ergste kwelling is varieert. Bij Winston zijn het ratten. Dat zagen we al toen er een rat opdook in de ‘geheime kamer’. Daar kreeg hij een nachtmerrie van. Bij het zien van een kooi met enorme uitgehongerde ratten, die O’Brien voor zijn gezicht houdt en dreigt los te laten, raakt Winston in paniek als O’Brien de grendel weg wil schuiven. Het wordt zwart voor zijn ogen, dreigt zijn bewustzijn te verliezen en schreeuwt opeens: “Doe het bij Julia, niet bij mij,” omdat O”Brien op dit verraad zat te wachten.
Niet lang daarna werd hij vrijgelaten., Hij heeft weer een baan en komt Julia tegen. Ze is totaal veranderd. Hij slaat zijn arm om haar middel, maar zij reageert niet, voelt stijf aan. Ze is dik geworden en lijkt wel gevoelloos. Ze kijkt hem onaangenaam aan. “’Ik heb je verraden,” zei ze. “’Ik heb jou verraden,” zei Winston. “Je geeft alleen om jezelf,” zei de een na de ander vervolgens. Verder was er een pijnlijk zwijgen. Julia stond op om te gaan. Hij volgde haar aarzelend. Het was koud en hij had meer zin om naar een café te gaan. De afstand werd groter. Halfhartig probeerde hij haar weer in te halen, maar vertraagde zijn pas en draaide zich om, om haar daarna niet meer te zien. Aan het eind van het boek heeft hij eindelijk geleerd van Big Brother te houden en krijgt hij in een soort dagdroom de “lang gehoopte kogel door zijn hoofd”. Een naargeestig einde. Toch blijkt uit de Appendix dat op Newspeak wordt teruggekeken als een verschijnsel uit het verleden, evenals Ingsoc, in plain English. Hoe het ter ziele is gegaan, wordt niet vermeld, maar het blijkt een eindig verschijnsel. Een sprankje hoop in de beklemmende wereld van 1984.
Vervolg
Om het boek meer tot zijn recht te laten komen en (de bedoeling) beter te begrijpen, is het leven van Orwell verhelderend, want al zijn boeken vormen de verwerking van levenservaringen. Het boek blijkt dan veel meer te zijn dan een navrante kritiek op het communisme en de totalitaire maatschappij en wordt zo interessanter. Het volgende deel gaat daarom over het leven van Orwell, wiens werkelijke naam Eric Blair was. Het leven van Orwell is in veel opzichten interessanter en complexer dan zijn boeken en geeft meer reliëf en diepte aan zijn visie.
De vraag naar de relevantie van Orwell is al ten dele beantwoord, maar vraagt een uitgebreider antwoord.
In hoeverre is zijn visie achterhaald, met name wat betreft het sovjet-communisme en stalinisme? En in hoeverre dient zijn visie te worden bijgesteld en aangepast conform recente ontwikkelingen om nog relevant te kunnen zijn? De rol van brute macht en politiegeweld kan bijv. worden bijgesteld en vervangen door haast ongemerkte macht en manipulatie door de social media. Deze media hebben een ontwikkeling doorgemaakt die in de tijd van Orwell in een embryoneel stadium bestond. Interessant voor een toekomstig artikel is ook de vergelijking met andere schrijvers over dystopiën en totalitaire samenlevingen zoals Brave New World van Aldous Huxley, zie Miel Dekeyser, 1984: Krijgen Orwell en Huxley gelijk?