De reuzen van Sotavento
Deel 3: De reuzen in kaart gebracht

Civis Mundi Digitaal #103

door Fred de Haas

De beroemde kaart van Juan de la Cosa

 

Juan de la Cosa (1449-1510)

Juan de la Cosa, door Bartolomé de las Casas ‘de Grote Stuurman’ genoemd, heeft deelgenomen aan zeven ontdekkingsreizen. Zijn eerste reis maakte hij met Columbus op zijn eigen schip La Gallega dat werd omgedoopt tot Santa María. Ook vergezelde hij Columbus op zijn tweede reis in de hoedanigheid van eerste stuurman en met de opdracht de landen in  kaart te brengen die bezocht en ontdekt zouden worden. Zijn derde reis (1499-1500) was de ontdekkingsreis van Alonso de Hojeda waaraan ook Vespucci deelnam.

Aan Juan de la Cosa komt de eer toe in het jaar 1500[1] de eerste kaart te hebben vervaardigd waar de gebieden op staan die ontdekt zijn na de belangrijkste zeven ontdekkingsreizen. Ook het Caraïbisch gebied. Deze op ossehuid getekende kaart bevindt zich in het Museo Naval te Madrid en heeft een bewogen geschiedenis.

De befaamde kaart bevond zich eerst in de Casa de Contratación (Handelshuis) van Sevilla waar, op bevel van Koning Ferdinand, alle kaarten bewaard werden. Vandaar werd de kaart, met alle andere kaarten, overgebracht naar de Archivos de Indias (Archief van West-Indië).

Dan wordt de geschiedenis duister. Het is mogelijk dat de kaart in een klooster terechtkwam, hetgeen in die tijd nogal makkelijk kon. Op een gegeven ogenblik werd de kaart gestolen en overgebracht naar Frankrijk waar hij na drie eeuwen weer opdook en ontdekt werd  op een veiling door baron Walckenaer, gevolmachtigd minister van Nederland in Parijs. Via Walckenaer kreeg de grote ontdekkingsreiziger en geleerde von Humboldt hem onder ogen. Deze heeft de kaart beschreven in zijn boek “Examen critique de la géographie”. Von Humboldt publiceerde een facsimile van de kaart in de atlas van zijn reizen. In 1853 is de kaart voor Spanje aangekocht op een veiling door Ramón de la Sagra, een vriend van Walckenaer, om uiteindelijk een plaats te krijgen in het Museo Naval van Madrid.

De maker van de kaart, Juan de la Cosa, vond zijn einde tijdens zijn laatste reis langs de Noordkust van het vasteland van Zuid-Amerika. Tijdens die reis had hij talloze Indianen gevangen genomen en tot slaaf gemaakt. De Indianen uit de streek rond Cartagena waren gebeten op de Spanjaarden - ze waren er inmiddels achtergekomen dat deze niet uit de hemel kwamen -  en boden verbitterd tegenstand. Juan de la Cosa werd dodelijk getroffen door vergiftigde pijlen en stierf ver van zijn vaderland.

 

Gigan

Juan de la Cosa had op zijn kaart de geografische plaatsen aangegeven die ontdekt waren als resultaat van zeven belangrijke ontdekkingsreizen. Omdat de kaart erg aangetast was na zoveel eeuwen waren vele namen nauwelijks meer te lezen. De historicus Henry Harrisse (1830-1910) heeft drie gebieden onderscheiden waarvan hij de namen op de kaart kon lezen: het noord-oostelijk, het noordelijk en de Braziliaanse deel van het continent. In het rijtje namen die Juan de la Cosa heeft ingetekend op en langs de noordkust staan enkele herkenbare namen die nog zijn

terug te voeren op de huidige[2]: C. de la bela (Cabo de la Vela op het schiereiland Guajira), Venuçuela (= Venezuela), Boca del drago (Boca del Dragón, de zeeëngte ten westen van Trinidad) en ook de naam Gigan. Deze laatste naam is, net als de andere namen, waarschijnlijk niet duidelijk leesbaar geweest en ik neem aan dat er oorspronkelijk heeft gestaan ‘Gigantes’. Dus de naam van de Reuzeneilanden. De plaats waar ‘Gigan’ op de kaart staat aangegeven ligt ongeveer op de plaats waar nu Curaçao ligt in de groep Benedenwindse eilanden.

Een andere reden dat de meeste namen vervormd of misvormd tot ons zijn gekomen kan gelegen zijn in het feit dat de kaart vele malen is gekopieerd, hoewel het de cartografen was verboden kaarten te kopiëren ten behoeve van andere landen. Dit gebeurde echter toch op grote schaal. Zo zitten mensen nu eenmaal in elkaar.

Dat ‘Gigan’ ongetwijfeld een misvorming is blijkt uit de kaart die Martin Waldseemüller[3] omstreeks 1507 (gedrukt in 1513 in Straatsburg) tekende van hetzelfde gebied. Dit is de eerste kaart waarop de naam ‘America’ voorkomt. Op de kaart van Waldseemüller zien we heel duidelijk de naam ‘insula gigantữ’ (Reuzeneiland) staan. De ‘u’ met de tilde erboven geeft aan dat het hier de gebruikelijke afkorting betreft van ‘gigantum’. De tilde vervangt gewoon een ‘m’.

Dat de naam Isla(s) de los Gigantes niet lang heeft bestaan wordt duidelijk als we de latere zeekaarten bekijken. Hiertoe heb ik de Portugallae Monumenta Cartografica geraadpleegd.

 

De Benedenwindse eilanden op oude Portugese zeekaarten

Ik heb in totaal 12 oude Portugese zeekaarten[4] van het Caraïbisch gebied geraadpleegd om te kijken wanneer de tegenwoordige, inheemse, namen van de ABC eilanden op de kaarten verschijnen.Vanaf 1519 verschijnen op de Portugese zeekaarten de namen Curaçao, Aruba en Bonaire in verschillende spellingen en met afwijkende vormen. Het valt op dat de naam van Aruba vrij consequent als ‘Aruba’ wordt geschreven, behalve op de kaart van Pedro Reinal van ± 1535 waarop het gebied als ‘Ruba’ staat aangegeven. Merkwaardig genoeg staat op de kaart van Joannes Blaeu die in 1648 bij het verdrag van Westfalen is uitgegeven de naam ‘Oruba’. Ook valt op dat de lettergrepen in de geografische aanduiding voor Bonaire zesmaal worden geschreven als ‘boina(i)re’ of ‘boyna(i)re’ Het is in dit verband interessant om het boek van Fray Ramón Pané, Relación acerca de las antigüedades de los indios,1498 (Vert. Verslag over de oude gebruiken van de Indianen), over de betekenis van het woord ‘Boina’ te raadplegen. Pané had van Columbus opdracht gekregen om aspecten van de Taíno cultuur te beschrijven. En Pané heeft zich goed van zijn taak kunnen kwijten, omdat hij vier jaar temidden van de Taínos op Española leefde en zo hun taal, hun zeden, gewoonten en hun verhalen goed leerde kennen.

Pané vertelt op bladzij 21 van de moderne uitgave van zijn boek (Siglo veintiuno editores, Mexico, 1998) dat een van de goden van de Taínos de naam ‘Boinayel’ draagt. De Cubaanse professor en taalgeleerde José Juan Arrom zegt in zijn commentaar dat ‘Boina’ in het Taíno ‘donkere slang’ betekent en een metafoor is voor ‘regenwolken’. ‘Y-el’ betekent ‘Zoon van’. De naam Bonaire zou dus heel goed kunnen betekenen: ‘Zoon van de donkere slang’. Het feit dat op de oude kaarten consequent ‘Boina.. wordt geschreven wijst erop dat het woord in elk geval niet is afgeleid van het Spaanse ‘Buen(o)’ of het Portugese ‘Bom’ en dat Bonaire in elk geval niet ‘gunstige wind’ betekent, hetgeen bij ‘Buenos Aires’ duidelijk wél het geval is.

De naam ‘Curaçao’ ondergaat op de verschillende kaarten de meeste veranderingen:  curacao, curasante (1519), curazante, curaçao (Anónimo-Gaspar Viegas, ±1537), quraçao, curaçante, curacant, guraçoo, curação. De huidige naam treffen we dus aan op een kaart van omstreeks 1537. De oorsprong van de naam is erg speculatief. We mogen, lijkt mij, de voorzichtige conclusie trekken dat de naam ‘Reuzeneiland(en)’ ongeveer twee decenniën heeft bestaan. Althans op de zeekaarten. Misschien dat ze nog wel een tijdlang hebben voortgeleefd in het mondelinge verkeer.

 

Een korrel zout

De geschriften van de Spaanse kroniekschrijvers leveren uitermate boeiende lectuur op omdat ze tal van wetenswaardigheden bevatten over taal, zeden en gewoonten van de Indianen uit die tijd, al moeten we erop bedacht zijn dat de chroniqueurs zich soms schuldig maken aan sterke overdrijving en onwaarachtige beschrijvingen.

Het is, wat de taal betreft, wel aardig om te weten dat Columbus weigert te erkennen dat de Indianen überhaupt een taal spreken, want hij schrijft in zijn Scheepsdagboek op 12 oktober 1492: “Als het onze Heer (God) behaagt zal ik bij mijn vertrek zes van hen (Indianen) naar Uwe Hoogheid meenemen, zodat ze leren spreken”. Later draait Columbus wat bij, maar hij blijft die Indiaanse talen maar een vreemde zaak vinden. Hij doet net of hij begrijpt wat ze zeggen, maar in werkelijkheid begrijpt hij alleen maar wat hij denkt te moeten begrijpen of wat hij ergens heeft gelezen. Zo denkt hij dat het woord ‘Caniba’ dat de Indianen gebruiken om de ‘menseneters’ van het Caraïbisch gebied aan te duiden slaat op de grote ‘Khan’, de heerser over het Aziatische gebied waarnaar hij op weg was. Het feit dat de Indianen naakt rondliepen was ook enigszins een teleurstelling voor hem want hij wist dat de onderdanen van de grote Khan gewoon in kleren rondliepen.

Ook Vespucci schrijft soms maar wat en krijgt hierdoor te maken met de venijnige spot van Bartolomé de las Casas: “Américo zegt dat de Indianen, nadat ze zijn gedoopt, ‘Charaïbi’ zeiden, dat, volgens Vespucci, in hun taal, waarin ze zichzelf zo noemen, ‘mannen van grote wijsheid’ betekent. Dat is een lachertje, omdat ze (de Spanjaarden) nog niet eens wisten welk woord de Indianen gebruikten voor brood of water, wat toch het eerste is dat we in die talen leren, en in die twee of tien dagen dat ze daar waren, of misschien zelfs in zes dagen, wil Américo ons wijsmaken dat hij begreep dat het woord ‘Charaibi’ ‘mannen van grote wijsheid’ betekent”[5].

Bij Gonzalo Fernández de Oviedo vinden we uitgebreide, soms zeer amusante beschrijvingen van de flora, fauna en cultuur van de Indianen op het vasteland en de eilanden. Zo beschrijft hij als volgt een leguaan (Arawak: Yuana): “ze aten ook een slangachtig wezen dat er op het oog woest en afschrikwekkend uitziet; maar die wezens doen niets en het staat ook niet vast of het vissen of een ander soort beesten zijn, omdat ze zich zowel in het water als in de bomen en op de grond voortbewegen; en ze hebben vier poten, en ze zijn groter dan een konijn, en ze hebben een staart als een hagedis en een volledig gekleurde huid […] en op hun ruggegraat opstaande stekels; en ze hebben scherpe tanden en hoektanden en een lange, brede halskwab die vanaf hun kin aan hun buik hangt […] en waar ze zo’n beest ook vastbinden, hij doet niets en maakt geen enkel geluid en hij kan tien, vijftien, twintig dagen zonder eten of drinken….”[6]

Maar, zoals gezegd, wees bedacht op overdrijving en fantasie. Tot besluit enkele voorbeelden van die wat overtrokken voorstelling van zaken uit de verslagen van Amerigo Vespucci:

“ […] en mensenvlees is bij hen een gewoon soort voedsel. Dat is zo waar als ik dit schrijf, want ze hebben gezien hoe een vader zijn zoons en zijn vrouwen opat, en ik heb een man gekend - ik heb zelf met hem gesproken - van wie men zei dat hij 300 menselijke lichamen had opgegeten en ik verbleef 27 dagen in een bepaalde stad,

waar ik in de huizen gezouten mensenvlees aan de balken zag hangen, zoals ze bij ons de stukken spek en varkensvlees ophangen…”[7]

Ook waren de Spanjaarden bijzonder dapper: “[…] en toen we met de boten naar de kust voeren, probeerden ze te verhinderen dat we aan land sprongen, zodat we gedwongen waren met hen te vechten; en aan het eind van de strijd waren ze er slecht aan toe, want, zoals gewoonlijk, richtten we een grote slachting onder hen aan, omdat ze naakt waren; en het gebeurde meer dan eens dat 16 van de onzen het opnamen tegen 2000 Indianen, hen tenslotte verjoegen, velen van hen doodden en hun huizen plunderden”[8]

Ook de Indiaanse vrouwen waren niet voor de poes: “[…] ze hebben nog een andere gewoonte, heel verschrikkelijk en voor een menselijke geest niet te geloven; omdat hun vrouwen immers buitensporig wellustig zijn, laten ze het lid van hun mannen zodanig opzwellen dat het misvormde knotsen lijken en dat doen ze met een bepaald kunstje en door giftige dieren erin te laten bijten; en daarom verliezen veel Indianen hun lid en worden eunuchen..”[9] We zullen het de chroniqueur niet kwalijk nemen.

 

Monument voor de Indiaan

Miljoenen Indianen zijn omgekomen door geweld, slechte behandeling en ziektes, nog voordat er talloze Afrikanen aan huis en haard werden ontrukt om onder ellendige omstandigheden op de plantages in het Caraïbisch gebied te werken. Ook de Indianen hebben er recht op dat er op de Benedenwindse eilanden ter herinnering aan de voormalige bewoners van de Reuzeneilanden een Monument wordt geplaatst dat een blijvende herinnering is aan de tijd dat er nog Indianen woonden op de Islas de los Gigantes.  Een monument, voorstellende een Indiaanse man, een Indiaanse vrouw en een Indiaans kind. Bijna naakt. En van een flink postuur! De naam? Los Gigantes de Sotavento! De Reuzen van de Benedenwinden!


[1] Op de kaart staat aangegeven: “Juan de la cosa la fizo en el puerto de  S. ma en año de 1500” (Juan de la Cosa maakte hem in de haven van Santa María in het jaar 1500).

[2] Zie John Boyd Thacher, The continent of America, New York, 1896, herdruk Meridian Publishing Co, Amsterdam, 1971, p.202

[3] Men kan raadplegen de Universalis cosmographia secundum Ptolomaei traditionem et Americi Vespucci alioruque lustrationes, Martin Waldseemüller, Schuler Verlag, Stuttgart, 1970.

[4]Lope Homem Reinéis, Atlas de 1519; Anónimo-Diogo Ribeiro, 1527; Pedro (?) Reinal, ± 1535; Anónimo-Gaspar Viegas, ± 1537; Diego Homem, 1558; Anónimo, ± 1560; Livro de marinheria (Arquivo histórico do Ministerio das Finanças, Lisboa, ± 1560; Diego Homem, 1561; Lázaro Luis, 1563; Anónimo Diego Homem, ± 1565; Fernão Vaz Dourado, 1575; Anónimo-Fernão Vaz Dourado, ± 1576.                                                                      

[5] Historia de las Indias, texto fijado por Juan Pérez de Tudela Bueso, vol. I, Madrid, 1957, p. 374b

[6] Gonzalo Fernández de Oviedo, Sumario de la natural historia de las Indias, colección historia 16, hoofdstuk VI, p.64

[7] Amerigo Vespucci, Cartas de viaje, Alianza Editorial 1986, p.94

[8] Cartas de viaje, Alianza Editorial, p. 59

[9] Idem, p. 94