Civis Mundi Digitaal #104
Bespreking van David Brooks, De tweede berg, de zoektocht naar een zinvol leven. Amsterdam, Spectrum, 2020.
Het boek leest zich als een dringende uitnodiging tot verdieping. Met betrekking tot een breed veld van aspecten van het leven wordt aan de hand van praktische situaties en ervaringen gedemonstreerd hoe oppervlakkig de huidige levenswijze is en hoe noodzakelijk en tegelijkertijd uitnodigend het is om kritisch reflecteren en onszelf vragen te stellen over onze routines en vanzelfsprekendheden.
We hebben in de moderne tijd veel bereikt. Maar ook Brooks behoort tot diegenen die hun blik niet beperken tot wat ze aan de oppervlakte waarnemen. Hij is gevoelig voor wat er onder de oppervlakte gebeurt. Zoals een crisis op het vlak van zingeving. Hoe we in mentaal opzicht voorgeprogrammeerd zijn geraakt binnen structuren en processen die op het materiele zijn gericht. We zijn raderen geworden en komen niet meer aan onszelf toe. We krijgen betekenissen opgelegd in plaats van eigen antwoorden te vinden op wat wezenlijk is in ons leven, op wat voor ons van waarde is.
Het perspectief op het wezenlijke wordt overklast door de zucht naar directe bevrediging van korte termijnbehoeften. We zijn berekenend en komen niet meer toe aan verlangens die existentieel van aard zijn. Wie zijn we? Wat is voor ons van waarde? Is ons leven in overeenstemming met onze bronnen van inspiratie? Of worden we zozeer in beslag genomen door het uiterlijke dat we niet meer toekomen aan het innerlijke?
Brooks pleit voor een morele ecologie. De verantwoordelijkheid voor de aarde en wat die van ons vraagt moet centraal staan in plaats van het streven naar meer, ook als dat tot uitputting van de aarde leidt.
Een paar voorbeelden. In plaats van doelen te formuleren moeten we ons de vraag stellen hoe we onze roeping zien in de jaren die we op aarde doorbrengen. Onderwijs is steeds minder gericht op ontwikkeling van een eigen perspectief op hoe je in het leven staat maar op het onder de knie krijgen van in disciplines en subdisciplines ondergebrachte kennis. Vragen van morele aard worden overklast door de noodzaak om strak in de tijd gereguleerde curricula succesvol af te sluiten.
Je kennis eigen maken is iets anders dan een visie ontwikkelen over hoe je in de wereld wilt staan. In geschiedenislessen moet het niet zozeer en zeker niet op de eerste plaats gaan om historische feiten maar er moet ook aandacht zijn voor de waardesystemen in oude beschavingen en daarop gebaseerde praktijken. We moeten als het ware door de feiten heen kijken om tot inzicht te komen. Dergelijk onderwijs doet een beroep op ons voorstellingsvermogen in plaats van ons vermogen om kennis op te slaan in ons geheugen.
De omslag die Brooks bepleit is in wezen een omslag van denken naar beleven. Een relativering van onze rationele benaderingen en ruimte geven voor wat we als irrationeel ervaren maar wat we niettemin intens kunnen beleven. Dimensies van het bestaan ervaren die we niet in woorden kunnen bevatten maar die ons wel kunnen doordringen. Brooks verwijst naar het inzicht van Havel dat niet de stoffelijke maar de spirituele werkelijkheid de drijvende kracht vormt in de geschiedenis van de mens. “Het denken vloeit voort uit het “zijn” en niet omgekeerd.”
Een ander voorbeeld betreft de religie. Dan gaat het niet zozeer om de institutionele setting van religies maar wel om het open staan voor wat niet beredeneerbaar is maar ons tegelijkertijd wel met vragen van existentiële aard kan confronteren.
Uitvoerig komen vragen aan bod rond verbindingen en gezamenlijkheid. Hoe we in onze moderne samenleving rationele constructies hebben bedacht om vorm te geven aan gezamenlijkheid maar die constructies, zo zou je kunnen zeggen, missen een ziel, juist doordat ze al redenerend tot stand zijn gekomen. Ze worden niet meer als eigen constructies beleefd maar worden bron van vervreemding.
We kunnen in onze moderne samenleving terugvallen op georganiseerde vormen van hulpverlening. Die hulpverlening heeft niet meer als basis dat de een wordt geholpen door wie daartoe in staat is maar men heeft een formeel uitgewerkt recht op hulpverlening. Spontaniteit wordt daardoor weggedrukt en is ook niet meer nodig. Maar daarmee verdwijnen ook praktijken uit het verleden die niet waren gebaseerd op berekening maar op de als vanzelfsprekend beleefde overtuiging dat je je buurman helpt wanneer die hulp nodig heeft.
Je zou kunnen zeggen dat het organische als bindmiddel wordt vervangen door het georganiseerde. Brooks spreekt van ene krachtmeting met aan de ene kant de krachten die gehechtheid, verbinding en saamhorigheid ondersteunen met aan de andere kant de krachten die verdeeldheid, tweedracht en isolement zaaien. Het is de paradox dat we via moderne communicatiemiddelen grote afstanden tussen mensen kunnen overbruggen en tegelijkertijd de afstand tussen mensen in de eigen buurt vergroten. Het is juist de buurt waar volgens Brooks de vernieuwing moet beginnen. Dat vraagt andere machtsstructuren en een technologie die samenhang en cohesie ondersteunt.