Civis Mundi Digitaal #104
Inleiding
Op de achterflap van het boek staat: “De laatste decennia verbrokkelt de muur die de mens tussen zichzelf en alle andere levende wezens heeft opgetrokken. De eerste opening in deze muur betreft de dieren. Alle vermogens en verworvenheden die aan de mens voorbehouden leken te zijn, vindt men nu ook bij dieren terug. Nu is er een tweede opening in de muur ontstaan en worden ook aan planten verbazingwekkende vaardigheden toegeschreven; planten maken afwegingen, lossen problemen op, voelen, leren, communiceren enzovoort. Jozef Keulartz zet de actuele ontwikkelingen op een rij en laat zijn licht schijnen over plantenrechten en de plantenhypes, de verkleutering van de natuur en de zin en onzin van het geheime leven van planten. Daarbij besteedt hij veel aandacht aan de koning der planten: de boom. Wat levert de vermenselijking van dieren en planten nu eigenlijk op voor de natuur én de mens? Jozef Keulartz (1947) is emeritus hoogleraar milieufilosofie. Hij publiceerde veel over sociale en politieke filosofie. De laatste jaren schrijft hij vooral over dierenethiek, milieufilosofie en natuurbeleid”.
De achterflap geeft een aardige indruk van de inhoud van het boek. Hieronder zal ik ingaan op de mijns inziens belangrijkste uitspraken uit zijn boek. Het boek (95 pagina’s) van Keulartz is gemakkelijk te lezen en eenvoudig van opzet. Het bevat geen literatuurlijst, maar belangrijke auteurs en hun werken worden in de tekst vermeld.
1. Essentiële en graduele verschillen
In het antropocentrische wereldbeeld is de mens superieur aan alle andere levende wezens op aarde, “waarvan hij essentieel – en niet slechts gradueel – verschilt” (p.7). Maar, zegt Keulartz, de muur tussen de mens en alle andere levende wezens is de laatste decennia aan het verbrokkelen. Denk o.a. aan het werk van Frans de Waal (p.8/9). Keulartz gaat in zijn boek niet in op de vraag wat de (eventuele) essentiële verschillen tussen de mens en andere levende wezens zouden kunnen zijn, als daar überhaupt al een antwoord op mogelijk is.
ijn eerste vraag in deze context zou zijn of de ‘stap’, ‘sprong’ of ‘transitie’ van het ‘niveau’ van een abiotisch molecuul naar het ‘niveau’ van een biotische cel gradueel is (a difference in degree) of dat het een daadwerkelijke ‘sprong’ of leap betreft in de zin van een difference in kind? De termen difference in degree and kind ontleen ik aan Ernst Schumacher.
Schumacher onderscheidt vier niveaus van ‘zijn’ – mineralen, planten, dieren, en mensen – die van elkaar verschillen door de vermogens van leven, bewustzijn en zelfbewustzijn [1]. Hij zegt: “…het is buiten ons vermogen leven te geven aan levenloze materie, bewustzijn te geven aan levende materie, en het vermogen van zelfbewustzijn te geven aan bewuste wezens … Evolutie als een proces van het spontane, toevallige opduiken van de vermogens van leven, bewustzijn en zelfbewustzijn, uit levenloze materie, is volledig onbegrijpelijk”.
Volgens Schumacher (ib:21) zijn er verschillen in aard (differences in kind) en niet eenvoudigweg graduele verschillen (differences in degree) tussen de vermogens van leven, bewustzijn en zelfbewustzijn. Vanwege deze ‘ontstijgende’ eigenschappen (emergent properties) hebben we nooit, en zullen we nooit, de ‘missing link’ tussen dieren en mensen vinden (ib:18). In de organistische filosofie wordt echter alle natuur als levend gezien: er zijn alleen graduele verschillen, geen verschillen in aard tussen de organisatieprincipes van levende organismen en dode moleculen [2].
Keulartz schrijft dat de tendens om aan dieren en planten menselijke eigenschappen toe te kennen (het ‘antropomorfisme’) de nodige kritiek heeft opgeroepen (p.8). Dit antropomorfisme heeft te maken met het ‘morele extensionisme’: “de idee dat er in de ontwikkeling van de moraal sprake zou zijn van een gestage uitbreiding van de morele gemeenschap” (p.10). “Het antropocentrisme heeft (eerst) plaatsgemaakt voor het zoöcentrisme en uiteindelijk voor het biocentrisme”, waarbij dat laatste alle levende wezens, inclusief planten en micro-organismen, omvat (p.10/11).
2. De verkleutering van de natuur
Keulartz schrijft: “Het is duidelijk dat de opkomst van het zoöcentrisme en de hiermee gepaard gaande vermenselijking van dieren gunstige gevolgen heeft gehad; het heeft geleid tot een verschuiving van een louter instrumentele naar een meer intrinsieke visie, waarbij ook aan dieren waardigheid wordt toegekend, die via rechten beschermd dient te worden” (p.15). Zo is er nu groeiende kritiek op de intensieve veehouderij. Maar, zo schrijft Keulartz, de vermenselijking van dieren kent ook keerzijden. Hij spreekt van een verkleutering in de omgang met huisdieren en van ‘pedomorfisme’: “het toekennen van kinderlijke eigenschappen aan dieren” (p.16). Veel huisdiereigenaren beschouwen hun huisdier als een gezinslid “dat doorgaans een kinderrol vervult” (ib.).
Volgens Keulartz heeft de verkleutering van de natuur nadelige gevolgen voor het wildbeheer en het biodiversiteitsbeleid. Zoals de reuring rond de Oostvaardersplassen liet zien, leidt de verkleutering tot een tunnelvisie “die ervan uitgaat dat we de normen voor landbouwhuisdieren en hobbypaarden ook op wilde soorten zouden moeten toepassen” resulterend in bijvoederen (p.16/7).
3. De vermenselijking van planten
De tendens om ook aan planten menselijke eigenschappen toe te kennen, zoals voelen, leren en communiceren, heeft geresulteerd in onderzoek dat veel discussie losmaakt. Experimenten blijken (veelal?) niet repliceerbaar door andere wetenschappers. “Het antwoord van de kant van de bekritiseerde onderzoekers luidt dat de persoonlijkheid van de onderzoeker van belang is voor de uitslag van een experiment met planten” (p.28). Dit is een belangrijk maar ingewikkeld probleem, dat ik uitvoerig heb besproken in mijn proefschrift [3]. De door Goethe en Steiner geïnspireerde fenomenologische benadering werd toegepast op de toenmalige vakgroep Alternatieve Landbouw aan de WUR onder leiding van hoogleraar J.D. van Mansvelt. Helaas heb ik nooit commentaar ontvangen op dit gedeelte van mijn proefschrift.
4. Plantenneurobiologie
In een nieuw onderzoeksveld, namelijk plantenneurobiologie, wordt betoogd dat “het geraffineerde gedrag dat bij planten kan worden waargenomen niet volledig kan worden verklaard met behulp van de bekende genetische en biochemische mechanismen … (men probeert in dit onderzoeksveld) zaken als plantenzintuigen, plantencommunicatie en plantenintelligentie te onderzoeken zonder zweverigheid en geheimzinnigheid” (p.29). Als voorbeeld van plantenzintuigen wordt bijvoorbeeld de richting van de groei van planten onderzocht, zoals bepaald door onder andere licht (fototropisme) en zwaartekracht (gravitropisme). De interne communicatie van planten vindt plaats met behulp van elektrische, hydraulische en chemische signalen van de wortels naar de bladeren en vice versa, terwijl de onderlinge ondergrondse communicatie tussen planten via de wortels plaatsvindt binnen de ‘rhizosfeer’, “de zone waarin de wortels via een uitgebreid netwerk van micro-organismen in contact staan met de bodem” (p.32). Ook vertonen planten een vorm van ‘zwermintelligentie’ waarbij de vele worteltoppen als “de knooppunten van een collectief netwerk” functioneren (p.37).
5. Biocentrisme en taal
Een verwijt naar aanhangers van het biocentrisme, waarin ook planten en micro-organismen in de morele gemeenschap worden opgenomen, is dat zij met betrekking tot planten in metaforen spreken en figuurlijke taal gebruiken “waaraan vervolgens een letterlijke betekenis wordt gegeven” (p.44). Bijvoorbeeld dat planten “met hun felgekleurde bloemen insecten ‘lokken’ om ze tot de verspreiding van hun zaden te ‘verleiden’” (ib.). Volgens Peter Singer, de godfather van de dierethiek, hebben zulke uitspraken een louter metaforisch karakter, want planten hebben geen bewustzijn en kunnen dus geen intentioneel gedrag vertonen (ib.).
Hier speelt mijns inziens weer op dat men doorgaans niet uitlegt wat onder het ‘wezen’ van planten wordt verstaan (p.46). Zijn er essentiële of slechts graduele verschillen tussen mensen, dieren en planten? (zie sectie 1). Een hoogleraar filosofie merkt op dat recent botanisch onderzoek het aannemelijk heeft gemaakt “dat planten zich, zij het op onbewuste wijze, van hun omgeving gewaar zijn … (waarop een dierethicus) reageert met het verwijt dat hij een automatische reactie (of reflex) verwart met een bewuste respons” (p.49). Kortom, het onderscheid tussen levende planten, bewuste dieren en zelfbewuste mensen blijft voor verwarring zorgen.
6. Voedselbossen en voedselflats
Keulartz merkt op dat hightechvoedselflats (verticale landbouw) niet alleen milieuvriendelijker zijn dan de conventionele landbouw “vanwege het geringere ruimtebeslag en de geringere CO2-uitstoot (minder transportbewegingen), maar ook omdat er veel minder water en meststoffen en helemaal geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt worden. De verticale landbouw kan dus de ruimte en de milieuvoorwaarden scheppen die van groot belang zijn voor het herstellen en uitbreiden van natuurgebieden” (p.56). Hij merkt ook op dat een co-existentie van voedselbossen en voedselflats vereist “dat er een einde komt aan de ideologische tweestrijd tussen de hoogtechnologische en de natuurinclusieve natuurvisie” (ib.). Deze ideologische tweestrijd heeft te maken met onderliggende grondhoudingen tegenover de natuur, die eerder ter sprake zijn gekomen in Civis Mundi [4].
7. Escapisme
Keulartz schrijft: “De verkleutering die zowel in de omgang met dieren als in die met planten geconstateerd kan worden, lijkt direct samen te hangen met … het escapisme, de gewoonte of neiging om de werkelijkheid te ontvluchten. De tendens tot verkleutering van de natuur heeft ertoe geleid dat zowel het dierenrijk als het plantenrijk worden afgeschilderd als een vreedzame en knusse wereld” (p.93). Zaken als parasitisme en predatie worden verdonkeremaand. Om te illustreren hoe groot de discrepantie is tussen wensbeeld en werkelijkheid, gaat Keulartz kort in op “het troeteldier bij uitstek: de kat” (p.94). De 2,6 miljoen huiskatten en honderdduizenden zwerfkatten in Nederland verschalken jaarlijks “respectievelijk honderd miljoen en vijftig miljoen prooien, voornamelijk vogels, maar ook zoogdieren, reptielen en amfibieën, waaronder bedreigde soorten” (ib.) Een pleidooi in 2019 van juristen van Tilburg University voor het instellen van een aanlijnplicht voor katten resulteerde in doodsbedreigingen en politiebewaking. De laatste woorden van het boek luiden: “tussen wensbeeld en werkelijkheid gaapt een flinke kloof” (p.95).
Eindnoten
1. Schumacher E.F. (1977). A guide for the perplexed. Harper & Row Publishers, New York. p.18.
2. Deze alinea stamt uit: Van Eijk T. (2019). Een grondige overdenking van veel gebruikte wetenschappelijke termen. Bespreking van: Gerard Jagers op Akkerhuis (2019). ScienceBites. A fresh take on commonly used terms in science. Wageningen Academic Publishers. Civis Mundi Digitaal #83, mei 2019 (I).
3. Subchapter 12.4 The art of phenomenology in Van Eijk T. (1998): Farming Systems Research and Spirituality. An analysis of the foundations of professionalism in developing sustainable farming systems. PhD thesis, Wageningen Agricultural University, The Netherlands. Zie ook vooral de eind/voetnoten die bij dit subhoofdstuk horen.
4. Van Eijk T. (2018). Kritische kanttekeningen bij een nieuwe, ecomodernistische beweging. Bespreking van: Marco Visscher en Ralf Bodelier (red.), Ecomodernisme. Het nieuwe denken over groen en groei. Nieuw Amsterdam, 2017. Civis Mundi Digitaal #61, juli 2018.
Van Eijk, T. (2019). Tovenaars en profeten in de landbouw: heel de wereld. Civis Mundi Digitaal #82, april 2019 (II).
Van Eijk T. (2020). Een symfonisch wereldbeeld. Bespreking van: Koo Van der Wal, De symfonie van de natuur: Tableau van een kleurrijke en creatieve werkelijkheid. Civis Mundi Digitaal #98, mei 2020.
Van Eijk T. (2020). Wat ontbreekt in het landbouwdebat? Grondhoudingen naar de natuur. Civis Mundi Digitaal #101, augustus 2020.
Van Eijk T. (2020). Commentaar op: Martin Drenthen. Hek. De ethiek van de grens tussen boerenland en natuurgebied. Uitgeverij Noordboek. Civis Mundi Digitaal #103, oktober 2020.