Civis Mundi Digitaal #104
Bespreking van: Henke van der Heiden, Elke tijd heeft zijn gekte. Portretten van geestelijke verwarring door de eeuwen heen, 1500–2020. Walburg Pers, Zutphen, 2020.
Geestelijke aandoeningen zijn van alle tijden maar hoe de samenleving ermee omgaat toont een nogal verschillend beeld. Publicaties erover hebben vaak een studieachtig karakter. Natuurlijk met heel speciaal de literatuur van Foucault die in Surveiller et Punir een verdiepende en filosofisch georiënteerde studie presenteert.
Elke tijd zijn gekte benadert deze geschiedenis niet vanuit een wetenschappelijk of analyserend perspectief maar stelt juist de patiënt centraal. Het zijn “uit het leven gegrepen” schetsen van hoe met patiënten werd omgegaan, hoe tegen mensen met geestelijke afwijkende werd aangekeken en vooral ook welke plaats voor hen werd ingeruimd. Dat zegt veel over verwarde personen maar nog veel meer over de maatschappij in de verschillende periodes.
In de Middeleeuwen werd een geestelijke stoornis vaak verklaard binnen een religieuze context. De duivel had bezit van iemand genomen. Priesters moesten eraan te pas komen om de duivel uit te drijven. Heksenprocessen kwamen voor tot halverwege de zeventiende eeuw. In een latere periode kwam de nadruk in de beeldvorming meer te liggen op het afwijkende, op het verschil ten opzichte van “normale” mensen. Het waren mensen zonder verstand die zich juist daardoor onderscheidden ten opzichte van gewone mensen.
In de negentiende eeuw lag de nadruk op afzondering. Mensen met een geestelijke aandoening werden geweerd uit de maatschappij. Er ontstonden instituten waar zwakzinnigen werden gehuisvest. Ze werden verzorgd, al was die nauwelijks vergelijkbaar met de aandacht die nu wordt gegeven. In de twintigste eeuw, en vooral vanaf de zestiger jaren, ontstond de overgang van het binnenmurale naar het buitenmurale. Mensen met een geestelijke aandoening moesten bij voorkeur en zo lang mogelijk onderdeel blijven van de maatschappij. Er kwam aandacht voor de persoon zelf. De overtuiging groeide dat ook mensen met een geestelijke aandoening recht hadden op een eigen leven. De persoon zelf kwam centraal te staan. Sociale verbanden werden belangrijker om zorg te verlenen die was afgestemd op het individu. Inspanningen waren gericht op herstel en als dat niet mogelijk was op zo menselijk mogelijke omstandigheden.
Het aardige van het boek is dat het geen beschouwende historische schets is geworden maar dat de geschiedenis wordt gepresenteerd als beleefd door de mensen zelf. Mensen worden in hun tijd geplaatst die in het verleden gruwelijk was in vergelijking met de huidige zorg. Je zou kunnen zeggen dat de wijze waarop een maatschappij omgaat met het kwetsbare een aanduiding is van het niveau van beschaving. Zo beschouwd zijn we er op vooruit gegaan. Maar voor tevredenheid is nog geen plaats. Zie de aanhoudende discussies over de geestelijke gezondheidszorg. Er zijn problemen op het vlak van bureaucratisering, strak voorgeschreven protocollen, lange wachttijden, een professionele houding van verzorgenden die bron is van afstand.
In het laatste deel van het boek komen (voormalige) patiënten aan het woord die een intens beeld schetsen van processen waar men doorheen is gegaan om de transformatie van patiënt naar ervaringsdeskundige te kunnen maken. Hoe de meelevende maatschappij net in staat is om stigmatiserende krachten het zwijgen op te leggen. En nog dieper, hoe sterk de neiging is patiënten vanuit een institutionele context tegemoet te treden. Hoe daardoor processen van zichzelf vinden en een zelfstandige positie verwerven kan worden belemmerd door structuren en procedures die dat juist zouden moeten faciliteren. Die verhalen illustreren een pijnlijke paradox. Wat helend is bedoeld kan heling juist belemmeren. Het zijn krachtige mensen die depressieve neigingen of een burn-out weten te overwinnen, soms dankzij de verleende zorg maar niet zelden ondanks die zorg.
Ook het ingrijpend en aangrijpend effect van stigmatisering loopt als een rode draad door het boek. Niet alleen het buiten de maatschappij plaatsen van patiënten vanaf de negentiende eeuw. Stigmatisering is er nog steeds, niet alleen vanuit de maatschappij maar ook vanuit de psychiatrische zorg zelf. Een recent onderzoek naar stigmatisering door GGZ medewerkers onder een groep van 628 cliënten toonde aan dat ruim de helft de afgelopen twee jaar te maken heeft gehad met stigmatisering door GGZ-hulpverleners. Genoemd worden de afstandelijke houding en het taalgebruik van hulpverleners dat als betuttelend/beschermend wordt ervaren. Men voelt zich daardoor niet of onvoldoende erkend. Bepaald geen gedrag dat helend werkt!
Ook komt aan bod de discussie tussen een neurobiologische benadering met medicijnen en een op therapie gerichte behandeling. Alsof er sprake is van een keuze tussen lichaam en geest. Het zou helpen wanneer we tot een benadering zouden kunnen komen waarin het fysieke en het geestelijke binnen een context van integratie op elkaar kunnen worden betrokken. Dat vraagt een overstijgend begrippenapparaat dat in staat stelt die integratie te denken en van daaruit nieuwe praktijken te construeren. Daardoor kunnen benaderingen waarin vanuit een neurobiologisch kader behandelingen worden gereduceerd tot het voorschrijven van een juiste dosering en combinatie van medicijnen worden vervangen door benaderingen die de mens en zijn beleving centraal stellen. En waarbij een diagnose meer is dan een juiste keuze uit al die aandoeningen waar het DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) als handboek zo rijk aan is.