Civis Mundi Digitaal #105
Voor Yang Zhu, die – naar wordt aangenomen – van 440-360 v.Chr. leefde en dus een tijdgenoot van Mo Ti was, is zedelijk streven zinloos. De dood maakt goede en slechte mensen gelijk. Magere Hein maait allen onverbiddelijk neer. Een mens moet dan ook zoveel mogelijk van het leven proberen te genieten en zich niet om een ander bekommeren. Yang Zhu staat in de Chinese geschiedenis bekend als de oervader van het hedonisme, een leer die stelt dat genot het hoogste goed is, in tegenstelling tot het daoisme, waarvan Yang Zhu een aanhanger zou zijn geweest en waarin wordt verkondigd dat een mens beter helemaal geen verlangens kon hebben. Yang Zhu, die enkel en alleen aan zichzelf en aan het hier en nu dacht, zou zelfs hebben gezegd geen haar uit zijn lichaam te zullen trekken als hij daardoor de mensheid van dienst zou kunnen zijn.[i]
Zijn visie op het leven
“Een mens wordt hooguit honderd jaar oud en op de duizend mensen is er niet één die de honderd haalt. Laten wij veronderstellen dat er iemand is die honderd jaar wordt, dan beslaat de tijd van onnozele kindsheid en zwakke ouderdom bijna de helft ervan. Verlies door slaap gedurende de nacht en verspilling van tijd overdag beslaan weer bijna de helft van wat overblijft. Pijn, ziekte, verdriet, lijden, verlies van dierbaren, tegenslagen, zorg en vrees beslaan weer bijna de helft van wat dan nog overschiet. In de overige jaren is een mens niet één uur geheel tevreden zonder een spoortje van zorg. Wat is, zo bezien, een mensenleven waard! Wat voor vreugde is er! Er is schoonheid en genot en er is muziek en seks. Maar aan het verlangen naar schoonheid en genot kan niet altijd worden voldaan en muziek en seks gaan op den duur vervelen. Bovendien zijn er wettelijke beperkingen en is er een goede naam die hoog dient te worden gehouden. Rusteloos streven wij naar de roem van een ogenblik en naar de glorie na de dood. Zorgvuldig volgen wij wat onze ogen zien en onze oren horen. Wij besteden veel aandacht aan ons lichaam, dat onherroepelijk ouder wordt en zal vergaan. Zo verzuimen wij van het ogenblik te genieten en zijn wij niet in staat om ons even te laten gaan. Wat voor verschil is er dan met een misdadiger in boeien!”
“Vroeger wisten de mensen dat dood en leven vluchtig waren. Daarom gaven zij hun hart de vrije loop en verzetten zich niet tegen hetgeen zij van nature begeerden. Zij onthielden zich niet van wat hun aangenaam was. Zij werden niet door hoop op een goede naam aangespoord, maar volgden onbelemmerd hun natuur. Zij gingen niet in tegen de aard der dingen. Zij gaven niet om roem na de dood noch om het kleiner of groter getal hunner levensjaren.”
Zijn visie op de dood
“In het leven verschillen de tienduizend dingen van elkaar. In de dood zijn zij aan elkaar gelijk. In het leven is er wijsheid en domheid, aanzien en minachting. Zo is er verschil. In de dood is er stank en verrotting, ontbinding en vergaan. Zo is er gelijkheid. Evenwel, wijsheid, domheid, aanzien en minachting staan niet in iemands macht en stank, verrotting, ontbinding en vergaan evenmin. Zowel degenen die kort leven als degenen die lang leven gaan dood. De deugdzamen, de wijzen, de misdadigers en de dwazen, ze sterven allemaal. Als rottende beenderen zijn zij gelijk. Wie kent het verschil tussen hen! Rep u daarom naar het leven en bekommer u niet om hetgeen na de dood komt.”
Niet geheel onjuist
Hoewel de leer van Yang Zhu weinig invloed op het Chinese denken heeft gehad, moet worden toegegeven dat het geen totale onzin betrof. “Pluk de dag” was de raad van de Romeinse dicher Horatius (65-8 v.Chr.). “Geen genot is onvermengd”, waarschuwde Ovidius (43 v. Chr.- 17 na Chr.). “Memento mori” (gedenk dat gij eens zult sterven) is het devies van de trappistenorde. Leven is voortdurend afscheid nemen en “partir, c’est mourir un peu”. De eerste lering van Gautama Boeddha was: “Alle leven is lijden” (dukkha). Of dit juist is, weet ik niet. Zeker is dat er veel minder lief dan leed in de wereld is en dat – een waarheid als een koe – “alle wegen naar de centrale begraafplaats leiden” (Freud). Wij verdwijnen allen onder de grond of worden gecremeerd; letterlijk niemand zal dit lot worden bespaard.
In The Importance of Living ( 1937) geeft Lin Yutang (1895-1976) twee eenvoudige voorbeelden van wat hij onder “genot hebben” of “gelukkig zijn” verstond. In het eerste voorbeeld vertelt hij hoe hij eens jeuk op zijn rug had, maar er met zijn hand van bovenaf of van onderop niet bij kon om te krabbelen, totdat iemand anders dit voor hem deed. Oh, wat een zalig gevoel! In het tweede voorbeeld verhaalt hij hoe hij op een snikhete zomerse namiddag, na in zijn tuin onkruid te hebben gewied, moe en bezweet in de schaduw ging zitten om op zijn gemak een vers kopje thee te drinken. Hè, daar knap je echt van op![ii]
Er zijn gemakkelijk soortgelijke voorbeelden te geven: iemand die rammelt van de honger en zich “een bruine boterham met roomboter en oude Goudse” (Werumeus Buning) goed laat smaken; of iemand die aan het strand een kleurrijke zonsondergang gadeslaat en wiens gemoed hierdoor tot rust komt; enz. Wie heeft nooit de prachtige openingsaria Ombra mai fu in Händel’s opera Xerxes gehoord!
Het lijkt er dus op dat een mens maar beter van de kleine genoegens kan genieten om het leven in dit tranendal nog enigszins draaglijk te maken. Carpe diem, want het vlees is beter dan de botten. Toch zou dan een belangrijk punt over het hoofd worden gezien.
Maar wel asociaal
De reden waarom de leer van Yang Zhu weinig invloed op het denken in China heeft gehad,[iii] is gelegen in het feit dat deze geen rekening hield met een fundamenteel kenmerk van de mens: diens gemeenschapszin, diens gevoel van verbondenheid met de medemens, diens besef deel uit te maken van een groter geheel: de gemeenschap. Confucius heeft dit beter begrepen, en het is dan ook zijn leer geweest die zegevierde. Een maatschappij die uitsluitend bestaat uit aso’s, d.w.z. uit individuen die enkel en alleen uitzijn op eigen genot, belang, nut of voordeel, is geen echte gemeenschap; het is een hoop onsamenhangende zandkorrels, een aantal woorden zonder verhaal, een aggregatie van individuen zonder bezielend verband. Zelfs dieren zijn volgens ethologen als Nikolaas Tinbergen, Edward Wilson en Frans de Waal sociaal ingesteld.
Volgens Yang Zhu, die ooggetuige was van de verschrikkingen en wreedheden in de periode van de “Strijdende Staten”, is genieten wat alle mensen nastreven. Er is geen God en er is geen hiernamaals. De mens is speelbal van het blinde lot. Een wijs man accepteert dit en gelooft niet in sprookjes. Moraal is bedrog, universele liefde is een waanidee en “goede naam” louter kletskoek. Wie erin gelooft laat zich beetnemen. De werkelijkheid van plezier is wat faam niet kan bieden. Na hun dood, loof de heilige en laak de misdadiger— het kan hun geen zier schelen, want zij horen niets. Zij rotten allebei weg. Mensen zouden aan dieren een voorbeeld moeten nemen en uit puur eigenbelang moeten handelen. Echt altruïsme en zuivere onbaatzuchtigheid bestaan volgens Yang Zhu niet. Zich voor iemand opofferen was voor hem het symptoom van een zieke geest.
Laozi ontvluchtte de maatschappij, omdat hij niet langer haar leugenachtigheid en geklungel kon verdragen. De dichter Qu Yuan (340-278 v. Chr.) verdronk zichzelf, omdat hij de corruptie en wreedheid om hem heen niet langer kon aanzien.[iv] Mo Ti gaf zijn pogingen om mensen op andere gedachten te brengen uiteindelijk op. Yang Zhu koos voor een andere methode om de stupiditeit en misère van de mens het hoofd te bieden. Ondanks alle tegenslagen, behield Confucius zijn geloof in een betere maatschappij, omdat – gelukkig of ongelukkig – ieder mens andere mensen nodig heeft, omdat een mens slechts half leeft als hij alleen voor zichzelf leeft, omdat in een samen-leving ieders leven tot volle ontplooiing komt en omdat een maatschappij een ordening of systeem is dat uit onderling afhankelijke individuen (of groepen van individuen) bestaat.
Hedonisme is een primitieve vorm van ethiek
Het hedonisme, dat als een primitieve vorm van ethiek kan worden beschouwd, heeft in alle beschavingsgebieden aanhangers gevonden, aanvankelijk in grove, later in meer verfijnde (eudemonistische) vorm.[v] Het utilitarisme is een direct uitvloeisel van het hedonisme, en de homo economicus is een wangedrogt van het utilitarisme, dat door o.a. de Indiase economist Amartya Sen fel wordt bestreden.[vi] De mens blijkt niet in alle omstandigheden uit te zijn op nutsmaximalisatie waardoor de door economisten doorgaans gebruikte nutsfunctie niet voldoet ter verklaring van consumentengedrag. In de woorden van Lynn Parramore : “The Gospel of Capitalism is the Biggest Turkey of All”.[vii]
Gilgamesj-epos
In het Gilgamesj-epos, een heldendicht dat vermoedelijk aan de oorsprong van de Sumerische beschaving van ca. 2100 v. Chr. ligt, wordt verteld dat koning Gilgamesj op een van zijn tochten in een herberg door een barmeisje als volgt werd toegesproken: “Oh Gilgamesj, laat uw maag vol zijn; wees vrolijk, elke dag en nacht; maak van elke dag een dag van vreugde; dans en speel, overdag en ’s nachts; laat een vrouw in uw armen genieten; want dit is de bestemming van de mens.”
Het Oude Egypte
In het Oude Egypte, waar naast geloof in de onsterfelijkheid van de ziel ook twijfel bestond ten aanzien van het beloofde hiernamaals, moedigde een harpspeler zijn toehoorders aan “zich aan plezier maken over te geven, omdat zij er niet zeker van konden zijn dat aardse ijver eeuwige gelukzaligheid tot gevolg zou hebben.” Hij merkte op dat piramides, waarin goddelijke farao’s te ruste waren gelegd, werden geschonden, alsof die farao’s nimmer hadden bestaan. Verder wees hij erop dat niemand van de doden was teruggekeerd om de levenden te verzekeren dat er onsterfelijkheid is. Net als de serveerster in het Gilgamesj-epos, ried hij zijn toehoorders aan: “Volg uw begeerten zo lang u leeft; aarzel niet persoonlijk genot en eigen goed te zoeken; bevredig uw aardse behoeften totdat uw dag van rouw komt,” hieraan toevoegend dat niemand zijn goederen kon meeneemt en dat rouwen en treuren niet zouden helpen om de dood te ontlopen.
Het Oude Testament
In de Bijbel worden de thema’s van het Gilgamesh-epos en het Oude Egypte herhaald, maar er wordt met de introductie van JHWH een metafysische draai aan gegegeven. Net als het Hooglied (een ronduit erotische tekst) wordt het boek Prediker toegeschreven aan koning Salomo, een rijk en machtig man die in zijn oneindige wijsheid bij zijn onderdanen roet in het eten wenste te gooien en hun de simpele geneugten van het leven wilde ontzeggen. Centraal onderwerp van het boek is de zinloosheid van het leven. “IJdelheid der ijdelheden; alles is ijdel” staat er, maar dit geldt natuurlijk niet voor letterlijk alles. JHWH en al het geschapene ijdel noemen is immers blasfemie. Er is bij mijn weten geen rabbijn of theoloog (geweest) die deze belangrijke interne contradictie heeft opgemerkt. Maar ja, zo gaat dat met rabbijnen en theologen (en moellahs) : ze verzwijgen gewoon wat niet in hun kraam te pas komt.
De Cārvāka school
Evenals de boeddhisten en de jaïns, behoren de cārvākas tot de drie heterodoxe systemen in India’s filosofische ontwikkeling — “heterodox”, omdat zij het gezag van de Veda’s (de oudste hindoegeschriften) niet erkennen, hoewel in de Bŗhadāraņyaka en Chāndogya Upanișad duidelijk aanzetten tot materialisme zijn aan te wijzen. De cārvākas, die ook lokāyatas (filosofen die zich met de wereld bezighielden) worden genoemd, waren materialisten en kritiseerden ook de boeddhisten en de jaïns.
Oorspronkelijk zou hun leer rond 600 v. Chr. zijn opgetekend in de Soetra van Bŗhaspati, een tekst die helaas verloren is gegaan.[viii] De leer, die een tegenreactie op de dominantie van brahmaanse priesters en vedische rituelen was, is ons door wat tegenstanders erover hebben geschreven “bekend” geworden.
Volgens de cārvākas is zintuigelijke waarneming de enige (maar niet volkomen betrouwbare) bron van kennis en is deductie een vorm van drogredenering. Prakṛti (oermaterie) is datgene waar alles om draait. De geest is slechts een functie van materie en hiermee onlosmakelijk verbonden. Onsterfelijkheid is een illusie. De natuur is volkomen onverschillig tegenover goed en kwaad,. Deugd en ondeugd zijn sociale conventies. Religie is een uitvinding van priesters voor bange mensen, en genot en pijn zijn de centrale feiten van het leven.[ix]
De vier levensdoelen: plezier, welvaart, gerechtigheid en bevrijding
Het filosofisch denken in India kent vier kernwaarden of levensdoeleinden (puruṣārthas): artha (welvaart), kāma (plezier), dharma (gerechtigheid) en mokṣa (bevrijding). Bhartṛhari (vermoedelijk 5e eeuw n. Chr.) die van mening was dat aan taal de eenheid van de werkelijkheid ten grondslag ligt, voegde taalstudie als vierde mogelijkheid toe (https://iep.utm.edu/bhartrihari). Voor de cārvākas waren alleen artha en kāma van belang. Artha is nodig om te leven; het is dus een instrumentele waarde. De vrek is iemand die rijkdom heeft vergaard maar er niet van kan genieten. Kāma is het bevredigen van sensuele begeerten. “Kāma” verwijst naar het willen ervaren van aangename gevoelens door (ten minste) een van de zintuigen. Door afhankelijkheid van welvaart/bezit of verslaving aan genot wordt een mens hebzuchtig en genotzuchtig.
Later raakten de cārvākas geassocieerd met de aanhangers van het tantrisme, een verzameling uiteenlopende tradities waarin magische rituelen een belangrijke rol spelen en de bevrediging van sensuele begeerten onderwerp van studie zijn, met bijzondere aandacht voor de seksuele handelingen die in de Kāmasūtra staan beschreven.[x]
Dharma betreft de normen en gedragsregels en bij mokṣa gaat het om bevrijding van de saṃsāra, de kringloop van dood en wedergeboorte die afhankelijk is van de daden die een mens verricht (karma). Het bereiken van de mokṣa is niet mogelijk zonder het volgen van de dharma, welke in feite gelijk staat aan de Vedische Ṛta (kosmische orde), maar dan in sociale gedaante.[xi]
Hoewel het bereiken van de mokṣa ook bij de boeddhisten en de jaïns het belangrijkste doel in hun leven is (de boeddhisten noemen de bevrijding nirvāņa),[xii] waren de cārvākas alleen in artha en kāma geïnteresseerd. Bovennatuurlijke of metafysische ideeën wezen zij resoluut van de hand. Het waren volgens hen enkel verzinsels. De cārvākas waren dus hedonistisch. Maar zij waren ook kortzichtig. In de Kațha Upanișad, waarin “het permanent goede” (śreya) tegenover het “kortstondig aangename” (preya) wordt gesteld, staat: “De wijze verkiest het goede en laat los wat alleen maar tijdelijk is; de dwaze [onwetende], daarentegen, kiest voor het aangename, voor rijdom en plezier” (I.2.2).[xiii]
Terwijl het Indiase denken (inclusief de gedachtegang van de cārvākas) primair individueel was gericht (“me”), waren de confucianisten maatschappelijk georiënteerd (“we”). Het scheelt in het Engels slechts één letter, maar het betreft een wereld van verschil. In India ging het om het bereiken van persoonlijk heil, om – zoals Karl Potter het bondig formuleert (http://faculty.washington.edu/kpotter) – “gaining release from bondage”.
Vergelijking met Confucius
Bij Confucius en zijn volgelingen draaide alles om het bereiken van een maatschappelijke orde waarin allen zich met allen verbonden voelen, om een hechte gemeenschap en niet om een verzameling egocentrische individuen die niets om elkaar geven, om het realiseren van een heilstaat waarin iedereen meetelt en rechtvaardigheid (niet: gelijkheid) heerst, dus om het tot stand brengen van een harmonieuze samen-leving.
Als de eenzame en verweesde mens[xiv] naar iemand zou moeten luisteren, dan is het niet naar Mo Ti of Yang Zhu, die een extreem standpunt innamen (extremisten waren), maar naar de meester aller meesters: Confucius. Het doet er eigenlijk niet veel toe of diens ideale maatschappij ooit werkelijk heeft bestaan. Belangrijker is de vraag of de vader aller humanisten gelijk had ten aanzien van een gemeenschap die recht doet aan het wezen, d.w.z. aan het mens-zijn van ieder van haar leden.[xv] Ik denk dat hij daarin groot gelijk had en dus bewondering verdient van allen (inclusief de knapste koppen) die hun morele kompas kwijt zijn geraakt en in feite ronddobberen op een woelige zee.
Griekenland, Epicurus
In het Westen werd het hedonisme voor het eerst uitgewerkt door Aristippus (435-356 v.Chr.), een jongere tijdgenoot van Socrates die in Cyrene, een Griekse polis in het huidige Libië (Noord-Afrika), werd geboren. Van meet af aan heerste er discussie over de vraag of de grootste kwantiteit genot was te vinden in de intensiteit of de lange duur ervan. Sommigen zochten het in de hevigheid, welke dan meestal in het zinnelijk-lichamelijk genot werd gevonden. Volgens anderen, onder wie Epicurus (341-270 v.Ch.), streeft de wijze naar de “zachte beweging” van het genieten dat langer duurt en waarin zowel het lichaam als de geest een rol speelt. Hiermee komt het hedonisme dicht in de buurt van het eudemonisme, waarvan het ook later niet scherp kan worden onderscheiden (zie noot v).
Epicurus maakte het atomisme van Demicritus tot grondslag van zijn filosofie. Zijn devies, λάθε βιώσας (leef in het verborgene), is spreekwoordelijk geworden. Persoonlijk geluk is volgens hem het hoogste goed in het leven. Het vermijden van pijn en verdriet staat hierin centraal. Geluk is gebaseerd op lustgevoelens. Hoewel de lustgevoelens van het lichaam de sterkste zijn, zijn die van de geest waardevoller. Het gaat niet om kortstondig genot met mogelijk kwade gevolgen, maar om een blijvend gevoel van welbehagen. Zo is het onverstandig om veel te eten, wat direct genot oplevert, als dit leidt tot maagpijn. Matig genieten dus.
Epicurus onderscheidt drie soorten behoeften: de natuurlijke en noodzakelijke (bijvoorbeeld eten en drinken), de natuurlijke maar niet-noodzakelijke (bijvoorbeeld iets lekkers eten), en de niet-natuurlijke en niet-noodzakelijke behoeften (bijvoorbeeld streven naar bekendheid of rijkdom). Zijn de natuurlijke behoeften bevredigd, dan is er geen reden verder genot na te streven.
Bedoeld is dus zeker niet het oproepen of aanwakkeren van nieuwe verlangens, want elke poging om deze te vervullen schept alleen maar geestelijke onrust. Het verkrijgen van ataraxia (onverstoorbaarheid, geestelijke rust) is nastrevenswaard, omdat het een gevoel van welbehagen is, een geestelijk genot. Ataraxia is, echter, een resultaat, een toestand, terwijl het fysieke genot met behoeftenbevrediging, dus met een activiteit, heeft te maken. Als er fysieke pijn is, kan die niet worden ontkend, maar door te denken aan aangename dingen die we hebben meegemaakt kunnen wij wel een tegenwicht oproepen. Geestelijk plezier wordt zo de tegenhanger van fysiek ongemak.[xvi]
Volgens Epicurus is de dood niets anders dan een uiteenvallen van de atomen waaruit wij hebben bestaan; alles houdt op, en er is geen leven na de dood. Bekende uitspraken van Epicurus zijn:
• Verlangens die niet tot pijn leiden als ze onvervuld blijven zijn niet noodzakelijk.
• De roep van het vlees is: geen honger heben, geen dorst hebben, geen kou lijden. Degene die hier niet aan lijdt, en erop mag vertrouwen dat dit zo blijft, kan zelfs met Zeus wedijveren in geluk.
• Niets is toereikend voor degene voor wie het toereikende te weinig is.
• Rijkdom bestaat in het hebben van weinig behoeften.
• Wanneer wij er zijn, is de dood er niet, en wanneer de dood er is, zijn wij er niet meer.[xvii]
Invloed van Epicurus
De invloed van Epicurus is in de loop der eeuwen sterk wisselend geweest. Ik geef slechts enkele voorbeelden.
Lucretius, ((99-55 v.Chr.), auteur van het beroemde leerdicht De Rerum Natura, was een groot bewonderaar van Epicurus. Hij heeft met zijn werk niet alleen een loflied op hem gezongen, maar ook diens hele leer in dichtvorm uiteengezet, waardoor De Rerum Natura een belangrijke bron voor onze kennis van Epicurus’ opvattingen is geworden.
In de middeleeuwen en lang daarna, toen paus en bisschoppen in weelde baadden en – met de hand op de knip – prachtige “Godshuizen” lieten bouwen, toen de buik van patertje-goedleven alsmaar dikker werd en geen kind veilig voor hem was, toen voor een liefdadigheidsdoel geld uit de zak van Jan met de pet werd geklopt, en toen simpele zielen met hel en verdoemenis de schrik op het lijf werd gejaagd, is Epicurus vaak afgeschilderd als een genotzuchtige filosoof, naar wie men – “om in de hemel te komen” – beter niet kon luisteren.
Met name de kerkvaders hadden hiervan een handje. Augustinus, die voor zijn bekering tot het christendom een echte versierder was geweest, had geen goed woord voor het hedonisme over. Voor Thomas van Aquino was bovennatuurlijke gelukzaligheid niet alleen een niet-hedonistische heerlijkheid; het was “de uitstroming van Goddelijke goedheid die liefde van de mens tot God mogelijk maakt”. Wie dit kan volgen mag het zeggen.
In Desiring God: Meditations of a Christian Hedonist [Multnomah, 1986]) verricht de Amerikaanse predikant John Piper een heksentoer door aan te tonen dat er ook christelijk hedonisme is.[xviii] De doorluchtige Dante (1265-1321) beschouwde Epicurus als een ketter en dacht hem in Divina Commedia een plaats toe in de hel, waar hij eeuwig [en dat is ontzettend lang!] aan nimmer dovende vlammen bloot zou worden gesteld. Waar de brandstof voor dit helse vuur vandaan kwam vertelt Dante niet.
De Franse filosoof en wetenschapper Pierre Gassendi (1592-1655) bracht Epicurus weer tot leven. Hij beschouwde diens leer als een alternatief voor het alom heersende aristotelisme. In zijn laatste werk, Syntagma Philosophicum (filosofisch vertoog), dat posthuum in 1658 werd gepubliceerd, wordt op systematische wijze een nieuw-epicurisme uiteengezet. Thomas Jefferson (1743-1826), de derde President van de Verenigde Staten, zou dit omschrijven als “the most rational system remaining of the philosophy of the ancients”.
Eigentijdse boeken over Epicurus en het epicurisme zijn:
• Esperanza Guisán, El Manifiesto Hedonista (Anthropos, 1990),
• David Pearce, The Hedonistic Imperative (1995, online),
• Torbjörn Tännsjö, Hedonistic Utilitarianism (Edinburgh University Press, 1998),
• Michel Onfray, L’invention du plaisir (Livre de Poche, 2002),
• Fred Feldman, Pleasure and the Good Life (OUP, 2006),
• Catherine Wilson, Epicureanism at the Origins of Modernity (OUP, 2008),
• Tim O’Keefe, Epicureanism (University of California Press, 2009),
• James Warren (red), Companion to Epicureanism (CUP, 2009, paperback in 2015),
• Jeffrey Fish en Kirk Sanders (red.), Epicurus and the Epicurean Tradition (CUP, 2011),
• Stephen Greenblatt, The Swerve (W.W. Norton, 2011),
• Brooke Holmes en Wilson Shearin (red.), Studies in the Reception of Epicureanism (OUP, 2012),
• Hiram Crespo, Tending the Epicurean Garden (The Humanist Press, 2014),
• Haris Dimitriadis, Epicurus and he Pleasant Life (Haris Dimitriadis, 2017) en
• Phillip Mitsis (red.), Handbook of Epicurus and Epicureanism (OUP, 2020).
Huidig hedonisme
We lijken weer terug bij af. Niet geestelijk maar lichamelijk genoegen lijkt tegenwoorig het allerbelangrijkste. Hedonisme, de leer dat een mens zoveel mogelijk van het leven moet zien te genieten, viert hoogtij. Het is de ideologie die mensen drijft en de boodschap die zowel door de media als door de reclame luid en duidelijk wordt uitgedragen. “Me first, f...you” is het motto. Leve de lol! Alleen de zonzijde wordt getoond — op een wijze die geen recht doet aan de werkelijkheid. Wie, na de grimeur te zijn gepasseerd, op de televisie verschijnt krijgt de instructie mee vooral te lachen en geen lang gezicht te trekken. Pogingen tot zelfmoord worden angstvallig uit de publiciteit gehouden. Kuisheid is alleen iets voor bejaarde dames die geen man hebben kunnen vinden.
Niemand weet nog wat onthechting is. Alles is tegenwoordig “lekker” en de commercie strekt zijn grijpgrage vingers uit naar alle hoeken van de samenleving, zelfst naar de intiemste. “Temptation Island”, een van oorsprong Amerikaanse televisieserie, wordt, seizoen na seizoen, gretig bekeken. Vrouwen (en mannen) die ontevreden zijn met wat moeder natuur hun heeft geschonken vertrouwen zich voor enorme bedragen blindelings toe aan een plastisch chirurg of laten zich ombouwen.
Eerlijk brood, onbespoten fruit en gewone limonade zijn alleen nog in natuurvoedingswinkels te krijgen. Melkkoeien krijgen hormonen toegediend zodat ze vele malen meer melk produceren dan dat ze normaal zouden doen. Fotoshoppen is de normaalste zaak van de wereld geworden. De vaste TV-presentatrice is in een modepop geworden: elke dag wat anders aan, maar telkens dezelfde platic figuur en een glimlachje waarvan niemand heet of koud wordt. Mannen met opgepompte spiermassa’s laten in glossy bladen breedlachend hun gebronsde torso zien.
Zelfs kinderen worden ingezet om “gezond en lekker” voedsel aan te prijzen. “Goed eten, daar houden wij van”, klinkt het van de daken en de boodschap dat een mens niet van brood alleen leeft gaat in de hedonistische, commerciële wind verloren. Snackbars zijn bijkans dag en nacht open en nagelstudios (wie kan nog iets stompzinnigers bedenken!) schieten als paddestoelen uit de grond. Een slippertje maken hier, een stickie roken daar, en af en toe ”lekker” uit je dak gaan, dat “moet toch kunnen”.
Gemaskerde mannen komen op de buis ongevraagd vertellen dat zachte bamboekleding het textiel van de toekomst is, implicerend dat ik wel knettergek moet zijn als ik niet onmiddellijk naar de winkel hol om ook zo’n nauwsluitende Bamigo onderbroek of goed passend T-shirt te kopen. Wie wil er nou geen product van Mr Marvis!
Kortingen zijn bedoeld om klanten te lokken. “Het lekkerste voor de laagste prijs ”, heet het, maar “het lekkerste” is een kwestie van persoonlijke smaak, en waarom niet “voor een lage prijs”, voor een prijs dus die werkelijk laag is en niet alleen maar laag t.o.v. de concurrentie? Waarom kost een produkt niet 10 maar 9.95 Euro? Waarom liggen er bij de onvermijdelijke kassa artikelen die jengelende kinderen willen hebben?
Uw welzijn of het milieu zullen de fabrikant/verkoper een rotzorg zijn — omzet, omzet, niet tegen een lage of “voor de laagste prijs” maar tegen een prijs die zo hoog mogelijke is. Graaien maar! Mammon wordt aanbeden en er wordt massaal om het gouden kalf gedanst. Mensen kijken elkaar niet meer in de ogen, maar in de portemonnee. Zij worden niet naar hun karakter maar naar hun vermogen gewaardeerd. Hoewel “alle mensen voor de wet gelijk zijn”, heeft de rijke man, die zich in een dure auto laat rondrijden, in een kapitale villa woont en een batterij lakeien om zich heen heeft verzameld, meer in de melk te brokkelen dan de arme man die, krap behuisd, op een oude fiets naar zijn werk gaat en probeert de eindjes aan elkaar te knopen.
“The point is that ’greed’ — for lack of a better word — is good. Greed is right. Greed works. Greed clarifies, cuts through, and captures the essence of the evolutionary spirit. Greed, in all of its forms — greed for life, for money, for love, for knowledge — has marked the upward surge of mankind”, zegt Gordon Gekko in een vergadering van aandeelhouders in de populaire film Wall Street.
Reclameboodschappen bevatten “verborgen verleiders” en sluwe kooplieden spelen geraffineerd in op onmiddelijke behoeftebevrediging. Wie kent niet de koopjesjager! Consumentisme, de gewoonte om veel waarde te hechten aan het kopen en bezitten van spullen, is het kloppend hart van onze maatschappij, waarin ambulanceverpleegkundigen worden gemaltraiteerd en buitengewoon opsporingsambtenaren worden aangevallen. Karl Marx sprak van “Warenfetischismus”, het collectieve geloof dat het doodnormaal is om de waarde van waren in geld uit te drukken.
De Amerikaanse socioloog George Ritzer schreef een geruchtmakend boek over de “McDonaldization of society” en de Nederlandse essayistHenk Hofland (1927-2016) leverde ongezouten kritiek op het infotainment, het combineren van Information en entertainment waarin mediamagnaat John de Mol excelleert. “Pluk de dag!” “Maak je geen zorgen!” “Laat de boeren maar dorsen” “Pak wat je kunt krijgen!” “Inpakken en wegwezen!” “Gewoon, lekker genieten” (al is het maar van een bakkie koffie of een ijsje) is vandaag de dag het Evangelie.
De noodzaak van sociale onthouding in verband met de corona-pandemie wordt door jongeren ontkend: wat is er verkeerd aan, met vrienden een feestje bouwen! Vuurwerk afsteken stuit op massaal verzet, want zelfs oudere mensen laten zich dit pleziertje niet ontnemen. Wie tegen dit alles en tegen nog veel meer zijn stem verheft wordt als spelbederver of feestverstoorder weggezet en doodgezwegen. “Meehossen en meeheulen, zul je. Na ons de zondvloed.” Nou, die komt er, vast en zeker — en sneller dan voor mogelijk werd gehouden.
Vrijheid of gebondenheid?
Intussen zijn we vergeten wat mens-zijn eigenlijk betekent en zijn woorden als “deugdzaamheid” en “rechtschapenheid” sterk verouderd. “Oplichterij” en “promiscuïteit” zijn ervoor in de plaats gekomen. De leiders van ons land breken zich het hoofd over de vraag hoe de meute bij elkaar kan worden gehouden, maar zij realiseren zich niet dat maatschappelijke orde (rightfulness) gepaard gaat en gepaard moet gaan met sociaal passend menselijk gedrag, zoals Confucius reeds leerde.
De regering is al dik tevreden wanneer haar wetten in acht worden genomen —wetten die niet altijd stroken met de menselijke natuur. Moraal wordt geacht een privéaangelegenheid te zijn waarmee de overheid zich niet wenst te bemoeien; het individu oordele zelf over wat hij of zij moreel verwerpelijk of prijzenswaardig vindt. “Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging” staat er in de Grondwet. Moraal is, echter, iets dat bij veel mensen ophoudt bij hun ellebogen.
Het resultaat is een verzameling egocentrische (om niet te zeggen: egoïstische) lieden die in de waan verkeren een samenleving te vormen. Het individualisme, dat door christendom en liberalisme wordt bevorderd, is doorgeschoten en zal ons uiteindelijk de das om doen. De geest is uit de fles en die is er niet meer in terug te stoppen. Trachten individualisten ervan te overtuigen dat zij niet alleen op de wereld zijn en zich maatschappelijk/sociaal dienen te gedragen staat gelijk aan proberen van een vierkant een cirkel te maken.
Degene die verwacht in het huidige China mensen aan te treffen die volgens de leer van Confucius leven moet ik teleurstellen. De bewoners van het land worden door een autocratisch regime onder de duim gehouden en de Volksrepubliek China is op dubieueze wijze“rijk en machtig” (fùqiáng) aan het worden. Dit heeft veel (doch niet alles) te maken met de politiek die buitenlandse mogendheden in het verleden ten aanzien van China hebben gevoerd. Zie Wolfgang Franke, Das Jahrhundert der chinesischen Revolution: 1851-1949 (Oldenbourg, 1958), Jacques Gernet, Le Monde chinois (Armand Colin, 1972), John King Fairbank, The Great Chinese Revolution: 1800-1985 (Chatton & Windus, 1987), Jonathan Fenby, The History of Modern China: The Fall and Rise of a Great Power, 1850 to the Present (Penguin, 2019) en mijn boekbespreking in Civis Mundi (nummer 98, mei 2020). Anderzijds heeft het niet aan Westerse kritiek op de Westerse samenleving ontbroken, getuige o.m. het werk van de Frankfurter Schule (http://www.ifs.uni-frankfurt.de en https://iep.utm.edu/frankfur).
“Waarde“ is in de sociale wetenschappen een kernbegrip. Het verwijst naar de voorkeur van een groep of samenleving met betrekking tot doeleinden of gedragspatronen. Waarden worden vertaald in normen, in manieren van doen die als normaal gelden. Daarmee sturen normen sociaal handelen. Zo worstelt onze maatschappij met de vraag of homoseksualiteit en lesbisme normaal moeten woden beschouwd. Waarden zijn doorgaans bevochten, op een bepaalde plaats, in een bepaalde tijd en door bepaalde mensen. De Westerse mens heeft zijn vele rechten en vrijheden niet zonder slag of stoot veroverd. Hij/zij kan zich dan ook moeilijk voorstellen dat er culturen zijn waarin het meer gaat om maatschappelijke plichten en bindingen dan om individuele rechten en vrijheden. Wie de ziel van Europa wil begrijpen (en hiermee die van het Westen) leze het boek van Eugen Rosenstock-Huessy, Out of Revolution: Autobiography of the Western Man. Wie echter onbevooroordeeld is en de ziel van China wil leren kennen verdiepe zich in het gedachtegoed van Confucius. Rosenstock-Huesssy (1888-1973), die steevast het feit benadrukte dat hij een christen was (https://plato.stanford.edu/entries/rosenstock-huessy), nam een fundamenteel ander standpunt in dan Confucius, die metafysische vragen uit de weg ging zonder pure hebzucht aan te bevelen of in platvoers hedonisme te vervallen.
Genotzucht of hebzucht maakt een mens niet gelukkig, want geluk betekent evenwicht en evenwicht of harmonie wordt niet bereikt/gehandhaafd door steeds aan zichzelf en nooit aan anderen te denken. Een mens leeft niet in z’n eentje, maar is op vele manieren van anderen afhankelijk. Enkel eigen belang behartigen of nastreven maakt eenzaam en doodongelukkig. Een mens is essentieel en onlosmakelijk verbonden en gebonden. Een mens is van nature een wezen dat ergens bijhoort, een niet te verwaarlozen deel van een groter geheel. Een mens heeft hierdoor allerlei verplichtingen. De liberalen zitten dus fout en de socialisten goed — in beginsel.[xix]
Sociologie is de wetenschap van de sociale (in tegenstelling tot de natuurlijke) orde en sociale wetenschappen als economie, bedrijfskunde, politicologie, rechtsgeleerdheid, opvoedkunde en criminologie houden zich bezig met het functioneren van een bestaande of het bereiken van een ideale menselijke orde. Er zijn tienduizenden, misschien wel honderdduizenden sociale wetenschappers (geweest), die het vaak grondig met elkaar oneens zijn/waren.[xx] Het zou mij zeer verbazen wanneer, al waren het maar enkelen van hen zo diep en zo zuiver zien of hebben gezien wat ervoor komt kijken om op grote schaal een echte orde tot stand te brengen als Confucius, de eerste humanist, die meer dan 2500 jaar geleden in China heeft geleefd en als geen ander heeft begrepen dat maatschappelijke orde onlosmakelijk is verbonden met het morele gedrag van de mensen die er deel van uitmaken.
[i] Zie Anton Forke (vert.), Yang Chu´s Garden of Pleasure (Londen, 1912, inleiding), Angus Graham (vert.), The Book of Lieh-tzu ( Murray , 1960, hoofdstuk 7), Benedykt Grynpas (vert.), Le vrai classique du vide parfait (Gallimard, 1961, boek 7) en Eva Wong (vert.), Lieh-tzu: A Taoist Guide to Practical Living (Shambala, 1995, deel 7). Liezi is een daoïstische tekst, die wordt toegeschreven aan een filosoof uit de 5e eeuw v.Chr., maar Chinese en Westerse wetenschappers denken dat het werk veel later moet worden gedateerd. Het zevende hoofdstuk gaat over Yang Zhu.
[ii] Ik las het boek van Lin Yutang toen ik in opperste verwarring was geraakt door de moraaltheologische antwoorden op vragen met betrekking tot goed, kwaad en een menswaardig bestaan. Een ware opluching na eindeloos theologisch gezwam..
[iii] In de praktijk, echter, is het leven van de Chinezen doortrokken van de leer van Yang Zhu, De Chinese keuken is waarschijnlijk de meest gevarieerde ter wereld. Dit betekent dat de Chinezen van een lekker hapje houden en het kleine weten te waarderen. Voor de Chinese ars amatoria, zie het pionierswerk van Robert van Gulik, Sexual Life in Ancient China (Brill, 1961). In 2002 is bij Univrsity of Hawai’i Press een herdruk van dit boek verschenen, met een nieuwe inleiding en een bibliografie van Paul Goldin (The Culture of Sex in Ancient China).
[iv] Tijdens het jaarlijkse Drakenbootfestival (Duānwǔ Jié), dat op de vijfde dag van de vijfde maand van de maankalender.wordt gevierd, wordt de herinnering aan Qu Yuan levend gehouden, Hij geldt als de “vader van de Chinese dichtkunst”.
[v] Ga naar https://plato.stanford.edu/entries/hedonism,, https://iep.utm.edu/hedonism and https://philpapers.org/s/hedonism. “Εὐδαιμονία” wordt doorgaans met “happiness” vertaald, maar is een zeer omstreden begrip. Zie Gregory Vlastos, Socrates: Ironist and moral philosopher (CUP, 1991, blz. 200-232). Bernard van Praag (1939), die als economist is verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, doet onderzoek naar welvaart en geluk, en socioloog Ruut Veenhoven (1942) is emeritus hoogleraar “social conditions for human happiness” aan de Ersmus Universiteit Rotterdam. Beiden hebben een groot aantal wetenschappelijk publicaties op hun naam staan. Aan psychologische factoren wordt echter nauwelijks (door psychologen) aandacht besteed. Het zou interessant zijn te vernemen of/in hoever de theorieën van Van Praag en Veenhoven in China zijn getest en te onderzoeken of deze universeel geldig zijn. In de welvaartseconomie, die de welvaart evalueert, worden de voorwaarden opgenomen waaronder de welvaart kan worden gemaximaliseerd en geoptimaliseerd. In deze theorie, die zich snel ontwikkelt, wordt de welvaart van afzonderlijke individuen bestudeerd met als doel hieruit de welvaart van de gemeenschap te kunnen afleiden. De studie van geluk dient zowel interdisciplinair als internationaal te zijn. Ga naar https://plato.stanford.edu/entries/happiness en https://philpapers.org/s/happiness.
[vi] Zie bijv. zijn artikel “Rational Fools: A Critique of the Behavioral Foundations of Economic Theory”, Philosophy & Public Affairs, 6:4 (1977 ), blz. 317-344. Zie verder Richard Wolff, The Sickness is the System (Democracy at Work, 2020). Voor hedonism, ga naar https://philpapers.org/s/hedonism, https://plato.stanford.edu/entries/hedonism en https://iep.utm.edu/hedonism. Voor utilitarisme, ga naar https://philpapers.org/s/utilitarianism, https://plato.stanford.edu/entries/utilitarianism-history en https://iep.utm.edu/util-a-r. Voor de relatie epicurisme (hedonisme)-utilitarisme, zie Phillip Mitsis (red.), Handbook of Epicurus and Epicureanism (OUP, 2020, hoofdstuk 29). Voor homo economicus, zie Irene Ng en Luming Tseng, “Learning to be Social: The Evolution of Homo Economicus”, American Journal of Economics & Sociology, 67:2 (2008), blz. 265-286, Julian Friedland en Benjamin Cole, “From Homo-economicus to Homo-virtus”, Journal of Business Economics, 155:1 (2019), blz. 191-2005 en ga naar https://www.ineteconomics.org (vul in: homo economicus). In Civis Mundi (104, November 2020) bespreekt andragoog Herman Hümmels het pas verschenen boek van Joost Hengstmengel, De Homo Economicus: Een Familiegeschiedenis (Boom, 2020).
[vii] https://www.ineteconomics.org/perspectives/blog/the-gospel-of-capitalism-is-the-biggest-turkey-of-all. Zie ook Steve Keen, Debunking Economics: The Naked Emperor Dethroned? (Zed Books, 2011, blz. 38-73).
[viii] Ajita Kesakambali (6e eeuw v.Chr.) wordt beschouwd als de eerste Indiase filosoof die het materialism verdedigde. Over hem is weinig bekend, maar zijn leer zou de cārvākas hebben geïnspireerd. Zie Debiprasad Chattopadhyaya, Indian Philosophy (People’s Publishing House, 1993, blz. 194)
[ix] Voor de begrippen genot en pijn, zie Mortimer Adler, Great Books of the Western World: The Syntopicon (Encyclopædia Britannica, deel II, 1993, blz. 302- 319). Ga naar https://plato.stanford.edu/entries/pleasure and https://plato.stanford.edu/entries/pain.
[x] Lieden die met India of het Verre Oosten dwepen en er graag over schrijven houden zich vaak en bij voorkeur met dit onderwerp bezig zonder te beseffen hoe de genoemde levensdoeleinden met elkaar samenhangen en zonder kennis van de oorsprong, essentie, onwikkeling, verspreiding en historisch-culturele context van het hindoeïsme of boeddhisme. Ga naar https://doi.org/10.1093/acrefore/9780199340378.013.59 en https://historyofphilosophy.net/tantra. Wie behoefte heeft aan “een intense en totale seksuele ervaring” kan terecht bij Margot Anand, “International bestselling author and world’s leading authority on Tantra”.
[xi] Zie Jan Gonda, “Het begrip Dharma in het Indische Denken”, Tijdschrift voor Filosofie, 20:2 (1958), blz. 213-268, Adam Bowles, Dharma, Disorder and the political in Ancient India (Brill, 2007), Patrick Olivelle (red.), Dharma: Studies in its Semantic, Cultural and Religious History (Motilal Banarsidass, 2009) en Alf Hiltebeitel, Dharma: Its Early History in Law, Religion and Narrative (OUP, 2011). Zie verder Journal of Dharma (1975 ev.), International Journal of Dharma Studies (2013 e.v.) en Journal of Dharma Studies (2018 e.v.). Ga ook naar https://www.danam-web.org/mission. Voor “dharma” bestaat eigenlijk geen goede vertaling. In het Westen zijn “law of nature” (natuurwet) en “natural law” (natuurrecht) strikt gescheiden. Zie Pandurang Kane, History of Dharmaśāstra (Poona, 1930-1962).
[xii] Er was en is in (en buiten) India grote onenigheid over de precieze aard van de mokṣa. Het wordt onvoldoende beseft dat “bevrijding” (liberation) een woord is dat totaal verschillende dingen kan betekenen. De mokṣa kan volgens aanhangers van het hindoeïsme langs vier wegen worden bereikt: de karma-yoga (weg van de juiste handeling), de bhakti-yoga (weg van de toewijding), de jñāna-yoga (weg van de kennis) of de rāja yoga (weg van de contemplatie). Zie Satischandra Chatterjee, The Fundamentals of Hinduism (University of Calcutta, 1970, blz. 146-200) en ga naar http://www.hindupedia.com. Vergelijk met J.S. Mill, On Liberty (1859), Kenneth Minoque, The Liberal Mind (Liberty Fund, 1963), Isaiah Berlin, Four Essays on Liberty (OUP, 1969), Zbigniew Pelczynski en John Gray (red.), Conceptions of Liberty in Political Philosophy (Athlone, 1984), Ernest Gellner, Conditions of Liberty (Hamish Hamilton, 1994), David Johnston, The Idea of Liberal Theory (PUP, 1994), John Gray, Mill on Libertry: A Defence (1996) en Alan Ryan, The Making of Modern Liberalism (PUP, 2012, blz. 1-17). Ga ook naar https://plato.stanford.edu/entries/liberalism, https://plato.stanford.edu/entries/liberation, https://iep.utm.edu/libertar en https://oll.libertyfund.org. Voor “verlossing” (redemption, salvation), zie o.m. Colin Gunton (red.), Christian Doctrine (CUP, 1997, blz. 189-206), Patrick Sherry, Images of Redemption (Bloomsbury, 2003) en Gerald O’Collins, Salvation for All (OUP, 2008).
[xiii] Zie Surendranath Dasgupta, A History of Indian Philosophy, deel III (CUP, 1940, blz. 512-550), Sarvepalli Radhakrishnan en Charles Moore (red.), A Sourcebook in Indian Philosophy (Princeton University Press, 1957, blz. 227-249), P.T. Raju, Structural Depths of Indian Philosophy (South Asian Publishers, 1985, blz. 78-103), Chandradhar Sharma, A Critical Survey of Indian Philosophy ( Motilal Banarsidass, 1987, blz. 40-47), Eli Franco, Perception, Knowledge and Disbelief (Motilal Banarsidass, 1994), Ramkrishna Bhattacharya, Studies on the Cārvāka/Lokāyata (Anthem Press, 2011) en Jonardon Ganeri (red.), Handbook of Indian Philosophy (OUP, 2017, hoofdstuk 21). Ga ook naar https://plato.stanford.edu/archives/fall2014/entries/jayaraasi. Voor een geannoteerde vertaling van de Kațha Upanișad, zie Patrick Olivelle, The Early Upanișads (OUP, 1998, blz. 372-403). Het tweede deel van.Erich Frauwallner’s standaardwerk, Geschichte der indischen Philosophie (Otto Müller, 1956), gaat over de natuurfilosofische scholen in India. Ga ook naar.https://plato.stanford.edu/entries/naturalism-india. Het interessante is, dat de filosofische natuurbeschouwing, die de stoffelijke wereld tot voorwerp van studie heeft, kan worden beschouwd als voorloper van de moderne natuurwetenschappen. Ga naar https://plato.stanford.edu/entries/aristotle-natphil en https://philpapers.org (vul in: natural philosophy).
[xiv] Zie Robert Putnam, Bowling Alone (Simon & Schuster, 2000). De literatuur over “sociaal kapitaal” groeit gestaag, maar de eenzaamheid van het individu wordt er niet minder op. Pim Fortuyn moge de juiste diagnose hebben gesteld; met de Lúnyŭ in de hand, betwijfel ik of hij ook het juiste geneesmiddel heeft voorgeschreven.
[xv] Ik wijs er nogmaals op dat volgens confucianisten niet rationaliteit maar socialiteit het wezenskenmerk van de mens is. Robert Hanna’s vijfdelig boekwerk, The Rational Human Condition (OUP, 2015 en Nova Science, 2019), is dan ook met veel scepsis door hen ontvangen.
[xvi] In een van zijn latere dialogen (Philebus) bekritiseert Plato het hedonisme en wijst erop dat de geest zich kan vullen met beelden die plezierig of onplezierig zijn. Zie Richard Kraut (red,), Companion to Plato (CUP, 1992, blz. 425-463). Genot en pijn, vreugde en verdriet zijn dus in zekere (misschien zelfs in hoge) mate een kwestie van inbeelding. Een bekend gezegde luidt: “Een mens lijdt dikwijls ’t meest door ’t lijden dat hij vreest”.
[xvii] Ga verder naar https://iep.utm.edu/epicur, https://plato.stanford.edu/entries/epicurus,
https://philpapers.org/s/epicureans en http://societyofepicurus.com.
[xviii] Ga naar http://www.thefaithfulword.org/cathedonism.html.
[xix] Zie Huan-chang Chen, The Economic Principles of Confucius and His School (Columbia University Press, 1911, blz. 15-22, 48-118) en Richard Wolff, Understanding Socialism (Democracy at Work. 2019). Zie ook noot v, vi, vii, xii en xiv.
[xx] Zouden de “human scientists” aan hen worden toegevoegd, dan beliep het aantal wetenschappers dat zich met studie van de mens bezig houdt in de vele honderden duizenden. Ga naar https://hssa.berkeley.edu, http://www.ideas-idees.ca, http://www.eassh.eu, https://www.ijhssnet.com, en https://sshraweb.org.