Civis Mundi Digitaal #105
Burkina Faso: verkiezingen en jihadisten
De jihad in Algerije en de Franse erfenis
Oeganda: een gewelddadige presidentscampagne
Burkina Faso: verkiezingen en jihadisten
Hoewel de legitimiteit van de representatieve democratie en de uitslag van verkiezingen in grote delen van onze planeet betwist worden, waren de op 22 november gehouden presidentsverkiezingen in Burkina Faso een succes. Hele rijen kiezers stonden bij het aanbreken van de dag te wachten om in dit land, een van de armste landen op deze onherbergzame planeet, hun stem uit te kunnen brengen. Bij iedereen leefde een intens verlangen om over de toekomst te debatteren en in vrijheid hun vertegenwoordigers te kiezen, zegt mijn vriend/priester Philippe, die er jaren in het onderwijs werkte
De uitslag werd op 26 november afgekondigd. President Roch Marc Christian Kaboré werd in de eerste ronde met 57,87% van de uitgebrachte stemmen herkozen. Hij werd in 2015 voor de eerste keer gekozen, na een volksopstand die een einde maakte aan de alleenheerschappij van Blaise Compaore. Deze herverkiezing vertaalt de wens voor stabiliteit in dit land, waar het islamistische terrorisme huishoudt. In de afgelopen vijf jaar hebben terroristische aanvallen meer dan 1600 doden veroorzaakt en zijn een miljoen anderen uit hun dorpen in het noorden en het oosten van het land, respectievelijk grenzend aan Mali en Niger, verjaagd.
Zeker, de stembureaus die bedreigd werden door de islamisten van Al-Qaida of de Islamitische Staat konden niet geopend worden. Ongeveer 500.000 van de 6,5 miljoen opgeroepen stemgerechtigden hebben niet kunnen stemmen en het percentage opgekomen kiezers was niet meer dan 50%. « Zij die hun wijsvinger in de onuitwisbare inkt hebben gedoopt (het bewijs te hebben gestemd), kunnen hun wijsvinger vaarwel zeggen », waarschuwden de gewapende groepen. Dit onderstreept het belang van de organisatie van deze verkiezingen. Veel waarnemers hadden gedacht dat het onmogelijk was deze parlementaire verkiezingen met dertien presidentskandidaten in alle rust te houden. Kortom, deze verkiezingen waren een succes.
Deze krachttoer kan evenwel niet de immense uitdaging maskeren: de controle te hernemen van door groepen islamisten bezette zones van het « land van integere mensen », lange tijd beroemd om zijn vrijheid van meningsuiting en zijn samenleven. Als Burkina Faso op de rand van de chaos staat, komt dat allereerst doordat deze islamistische gewapende groepen floreren, hetgeen te wijten is aan de tekortkomingen van de staat. De islamisten buiten de oude rivaliteiten uit tussen veehouders en landbouwers en tussen de minderheid van de Peulen en de dominerende Mossis, en zij stellen zich op als scheidsrechter bij de conflicten die de afwezige regering en de vaak corrupte leiders niet weten te regelen. De strijd om grond door toenemende demografische druk en klimaatopwarming verergert deze geschillen. De daaruit voortvloeiende gewelddadigheden veroorzaken een groeiende behoefte aan veiligheid, die de jihadisten verzekeren.
Herkozen na beloofd te hebben « de vrede terug te brengen » moet president Kaboré allereerst de autoriteit van de staat herstellen. Dit is een taak waaraan de Franse militairen van de operatie « Barkhane » tegen de islamistische groepen –de aanwezigheid van deze Franse troepen levert geen bezwaren op bij de presidentskandidaten – kunnen bijdragen. Maar president Kaboré zal ook de gevaarlijke spiraal van gewelddadigheden moeten neutraliseren, ontketend door de – op zijn initiatief ingestelde – burgerlijke zelfverdedigingsgroepen tegen de islamisten, vaak samengesteld op etnische basis. Hij kan daar alleen maar in slagen met een vastberaden actie: het verminderen van de rol van de burgers in de strijd tegen de jihadisten, de strijd tegen machtsmisbruik door militairen en het regelen van conflicten inzake grondbezit. En dat alles in een land getroffen door de Covid-19 crisis en waar 10% van de inwoners honger lijdt. De autoriteit van een hem toevertrouwd maar haast onmogelijk presidentschap moet dat succes leveren voor de toekomst van Burkina Faso: een land waarvan de stabiliteit in West-Afrika in hoge mate afhangt.
Geschreven op 6 december 2020
De jihad in Algerije en de Franse erfenis
Aan de andere kant van de Middellandse Zee, in Algerije, was er tussen 1991 en 2000 een opstand van islamisten, die door het leger bevochten en overwonnen werd ten koste van 150.000 doden. Haar ideologie stak de zee over en vergiftigde het lot van de Franse bevolking…
Tipasa, lente 1992. Een Algerijnse arts en een Franse journaliste liepen in de door Albert Camus bezongen ruïnes. In het dorp groetten een paar zeldzame voorbijgangers de wandelaars. De caféhouder was blij dat hij nog iets kon verdienen. Er was al begonnen met het doden op grote schaal – niet alleen hier, maar bijna overal. Groepen gewapende moslimstrijders (GIA) wilden de Algerijnse regering, die de tweede ronde van de parlementsverkiezingen in januari had geannuleerd, omverwerpen. Het « Front islamique du salut » (FIS) dreigde deze verkiezingsronde te winnen, net als de eerste ronde op 26 december 1991. Het doel van de FIS: een op de sharia gegronde islamitische staat. Op de muren van de door de beide wandelaars gepasseerde dorpen tijdens hun terugkeer van Tipaza naar Algiers was het woord « vrijheid » uitgewist en vervangen door « Dawla Islamyia », oftewel Islamitische Staat. De wandelaars haastten zich, want de nacht was niet veilig. De nieuwe Algerijnse president, een bekende persoon uit de onafhankelijkheidsoorlog tegen Frankrijk, Mohamed Boudiaf, had beloofd het land te redden. Als een liefhebbende vader beschermde hij de vrouwen: een belangrijk doelwit van de moslimstrijders. Mohamed Boudiaf werd op 29 juni 1992 door een van zijn lijfwachten in het cultuurpaleis van Annaba vermoord.
De arts van Tipasa heette Lâadi Flici. Hij had tegen de Fransen gevochten voor de onafhankelijkheid van Algerije en had gevangengezeten in de gevangenis van Serkadji, waar de Fransen hem martelden. Hij werd in zijn artsenpraktijk in het hart van de kashba van Algiers door drie islamisten vermoord. De journaliste heeft het bovenstaande in haar memoires beschreven.
Na Läadi Flici werd op 2 juni 1993 de journalist en dichter Tahar Djaout vermoord. Hij schreef: « De stilte is de dood, en jij, als je zwijgt, sterft en als je spreekt sterf je ook, dus spreek en sterf. » Na hem werd op 15 juni de psychiater Mahfoud Boucebci voor zijn ziekenhuis doodgeschoten. En na hun van week tot week, van maand tot maand, van jaar tot jaar tienduizenden anderen. Eerst artsen en journalisten, daarna intellectuelen en politieagenten en vervolgens onderwijzers en professoren. Omdat er geen joden meer waren, werden christenen gedood. Daarna alle vrouwen van 7 tot 87 jaar die buiten op straat liepen. Het doel was de hele samenleving te destabiliseren.
Hoe heeft het fundamentalisme in Algerije binnen kunnen dringen? Het FIS was het monstrueuze product van allerlei huichelarij. Allereerst was er vanaf de eerste uren van de onafhankelijkheid de Arabo-islamitische keuze van het FLN die de leerkrachten en de Egyptische imams, sympathiserend met de Mohammedaanse Broederschap, in staat stelde de conditionering van de jeugd in handen te nemen. En vervolgens ook het cynische inpikken van de rijkdommen van het land door de nomenklatoera van het FLN.
De frustratie van het volk vond een uitweg in de politieke islam. En toen het regime zich gedwongen zag concessies te doen na de bloedige onderdrukking van de rellen in oktober 1988, voltrok de overgang naar een meerpartijenstelsel zich in een complete chaos: een veertigtal partijen meldden zich. De FIS kwam zonder moeite bovendrijven en werd de opium van het volk. De internationale situatie was in haar voordeel. In 1990 werd Algerije bewerkt door de teruggekomen leden van de moedjahedien uit de oorlog in Afghanistan. Bedreven in vechttechnieken en terroristische praktijken vormden ze de harde kern van de toekomstige gewapende groepen moslimstrijders. In april 1990 waren zij het die in gevechtskleding de campagnes voor de gemeenteraadsverkiezingen aanvoerden. Ongeduldige jongens die hun mannelijkheid wilden tonen, en haatpredikers tegen het Westen voegden zich bij hen.
De tegenaanval op deze hold-up was enorm: immense optochten van vrouwen, oudere en jonge mensen, professoren, winkeliers… Tranen vloeiden er voor de doden, mensen omarmden elkaar. In de dorpen werden spontaan burgerwachten gevormd. Maar deze tegenaanval stond helaas alleen op zichzelf. Frankrijk was blind, reageerde niet op de SOS-boodschappen van de Algerijnse regering. De Franse pers was bijna unaniem: nee, de moordenaars waren geen moordenaars. Nee, wij weten niet wie wie doodt (zelfs niet als alles in het Arabisch, Frans en Engels door het FIS opgeëist werd!). Wat in Algerije gebeurt, kan hier nooit gebeuren, stel je voor, in een beschaafd land als dat van ons. Het jihadisme is een bedenksel; het islamisme, een vrije keus van de mohammedanen; de fundamentalistische sluier, een vrijheid. Vrijwel de hele Franse pers las Algerije de les… Een heel leger van in mijn ogen verdwaasde sociologen en experts verhief hun stem om de Fransen af te schilderen als handlangers van de generaals van de Algerijnse regering, deze reactionairen die leefden in een « nostalgerije »: een typisch koloniaal concept. Volgens hen houden de Fransen niet van mohammedanen, dus… De Fransen begrijpen niets van wat goed voor de Algerijnen is…
Ondertussen ging in Algerije het verlies aan mensenlevens door. Honderden vrouwen werden ontvoerd om de jihadistische strijders te dienen, werden uitgekleed om ze niet te laten ontsnappen aan de bordelen, bestemd voor het seksuele genot van de strijders van Allah, om ze daarna dood te schieten. Dit alles werd beschreven, gedocumenteerd en onderzocht. Het in die jaren opgerichte onafhankelijke weekblad Marianne hield als een van de zeer weinige bladen voor de Franse rechtbanken een pleidooi tegen de Franse ideologische inquisiteurs, en beschreef de werkelijkheid van de Algerijnse slachtoffers van het islamisme.
Het generaalsregime in Algerije zette alles op alles om de politieke islam het hoofd te bieden. Geboren in een onafhankelijkheidsoorlog en gehard in een onderlinge machtsstrijd riep het de staat van oorlog uit en voerde oorlog. Zijn soldaten waren geen engelen: het was oog om oog tegen de gewapende groepen moslimstrijders.
De gebeurtenissen vernevelden in een media-mist, maar de propaganda van de beulen stak de Middellandse Zee over. Talrijke islamisten werden welwillend in Frankrijk ontvangen. Parijs onderschatte volledig hun capaciteit voor het veroorzaken van overlast, waarbij in de kranten verklaard werd dat de verantwoordelijkheid daarvoor bij de « generaals » lag. Paradoxaal genoeg was het asielrecht gunstiger voor hen die volgens de termen van de Ofphra (het Franse instituut voor bescherming van vluchtelingen en staatlozen) « het bewijs kunnen leveren dat de bedreigingen het feit zijn van de staat en zijn politie » dan voor mogelijke slachtoffers van groepen fundamentalisten. Professor Gilles Kepel, specialist van de islam en de contemporaine Arabische wereld, schrijft dat de « Algerijnse crisis door het populariseren van de slogans van de islamisten aan de overkant van de Middellandse Zee bijdroeg aan het hun alledaags maken bij een deel van de geïmmigreerde jongeren afkomstig uit Algerije. Dat vertaalde zich in het midden van de jaren 1990 door het in Frankrijk rijkelijk verschijnen van het terrorisme dat de burgeroorlog in Algerije kenmerkte » (« Quatre-vingt-treize », Gallimard 2012). Tussen 1994 en 1995 sloeg de GIA in Frankrijk toe: de aanslag op de RER B (regionale trein) bij Saint-Michel, de aanslag – toen al! – op een joodse school in Villeurbanne, een aanslag op het plein Charles-de-Gaulle in Parijs… Men zag de eerste Franse jihadist verschijnen: Khaled Kelkal, die in de voorstad Vaulx-en-Velin van Lyon opgroeide. Hij « radicaliseerde » – een woord dat men toen nog niet gebruikte – tijdens een verblijf in de jaren 1993-1995 in zijn geboorteplaats Mostaganem op het Algerijnse platteland. Kelkal zou later na een lange klopjacht door de politie doodgeschoten worden.
De jaren 2000. Het Algerijnse leger overwon de jihadisten. Generaal Bouteflika kwam als redder aan de macht. Hij liet het referendum over de « burgerlijke eendracht » accepteren waarin alle reflectie over het bloedige decennium werd vermeden en verplichtte de overlevenden contact te hebben met de officiële « bureaus voor boetvaardigen » om daar hun wapens in te leveren. Maar toch staken weer jihadistische stormen op in de onherbergzame gebieden van Algerije. De Franse opinie bleef evenwel aan geheugenverlies lijden. Ondanks de moord op de monniken van Tibhirine, de kaping van een vliegtuig van Air France en de aanslagen in 1995 op de nationale bodem, leek zij het islamistische nihilisme pas op 11 september 2011 te ontdekken met de ineenstorting van de tweelingtorens in Manhattan. Maar toch, een jaar later werd er door een flink deel van de media wederom geen aandacht geschonken aan de publicatie van « Territoires perdus de la République » (éditions des Mille et Une Nuits) waarin de progressie van het fanatisme werd beschreven.
De conclusie van dit verhaal: het jihadisme in Frankrijk is grotendeels aan het Franse onbegrijpelijk tolerante en zelfs « begrijpende » gedrag te wijten, met tot voor kort zeker op lokaal niveau (met name door ultra-linkse bestuurders) ook met een voor mij onbegrijpelijke en naïeve samenwerking met fundamentalistische organisaties als de Mohammedaanse Broederschap en door de door haatzaaiende bevriende landen Qatar, Saoedi-Arabië en Turkije gefinancierde imams en moskeeën met rust te laten. En ik benadruk hier nogmaals dat de overgrote meerderheid van de Franse mohammedanen in Frankrijk het eerste slachtoffer van deze politiek is.
Nu er eindelijk gerichte actie ondernomen wordt, mede via de nieuwe « wet op het separatisme » vraag ik mij af of dat niet te laat is, zeker met het in Frankrijk levende racisme, de verloederde gettowijken, etc. Ook nu wordt het Franse beleid gekenmerkt door repressie (eigen aan deze monarchale republiek met absolutistische trekken, zoals ik gisteren in mijn artikeltje over de nationale Franse politie schreef) en alleen daarmee win je niet de oorlog, laat staan de vrede. Dat heeft zelfs Valérie Pécresse begrepen, een kandidate van centrum-rechts voor de presidentsverkiezingen in 2022, die dezer dagen stelde dat als de gettovorming nu geen halt wordt toegeroepen (zij vond het een schandaal dat het herstelplan voor steden van de vroegere minister Borloo achteloos door Macron naar de prullenbak werd verwezen), Frankrijk de leus van de Republiek: Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, wel kan vergeten.
Geschreven op 10 december 2020
Oeganda: een gewelddadige presidentscampagne
De president van Oeganda,Yoweri Museveni, laat graag met de bal aan zijn voet en zich in het gras opdrukkend aan zijn volk zien dat de jaren hem fysiek niet aangetast hebben. Met zijn 76 jaar verkeert de vroegere marxistische rebel, nu veranderd in een despoot, kennelijk in zo’n goede vorm dat hij zich kandidaat stelt voor een zesde mandaat bij de presidentsverkiezingen van 14 januari 2021. « Garantir votre avenir » is de slogan van zijn campagne. Het heden in Oeganda rijmt eerder met onderdrukking. Sinds 18 november zijn 37 mensen gedood bij gewelddadigheden die begonnen na de arrestatie van Robert Kyagulanyi, alias Bobi Wine. De belangrijkste rivaal van Museveni hield een meeting op zo’n honderd kilometer ten oosten van de hoofdstad Kampala toen hij aangehouden werd. De 38-jarige zanger die in 2017 parlementariër werd en zich nu kandidaat heeft gesteld voor het presidentschap, is de icoon van de stedelijke jeugd. Een populariteit die hem al een paar keer een voorlopige hechtenis en heel wat aframmelingen heeft opgeleverd
Dit keer werd hij ten onrechte beschuldigd van « voortdurende schendingen van de maatregelen van de electorale commissie en van het ministerie van volksgezondheid » en zat hij twee dagen in voorlopige hechtenis voor hij op 20 november op borgtocht werd vrijgelaten. Een andere oppositiekandidaat voor het presidentschap, Patrick Oboi Amuriat, werd in Gulu, in het noorden van het land, voor hetzelfde aangehouden.
In Kampala, waar Yoweri Museveni nooit echt door de bevolking gesteund werd, is de toestand altijd zeer gespannen. Om manifestaties te verhinderen hebben ordetroepen barricades opgeworpen en patrouilleren politieagenten en militairen in de straten. Op de sociale media zijn beelden te zien van met geweren bewapende burgers. Volgens de politie zijn er bijna 360 personen gearresteerd, maar het werkelijke aantal zal volgens mijn informatie beduidend hoger liggen. Volgens de minister van staatsveiligheid, Elly Tumwine, namen zij deel aan een verijdeld project om « chaos te creëren ».
Het geweld dat het begin van de campagne markeert, heeft heel wat ongeruste reacties opgeleverd van de landen waarmee Oeganda goede betrekkingen onderhoudt. De Europese Unie heeft de doden betreurd en de regering opgeroepen om « de veiligheid van alle kandidaten en hun aanhangers te verzekeren ». De Verenigde Staten hebben alle politici aangespoord « de spanningen te verminderen ». Maar Yoweri Musevenie kiest in werkelijkheid niet voor kalmering van de gespannen situatie. Hij waarschuwde de manifestanten van de oppositie, die zich volgens hem aan zijn aanhangers hadden vergrepen: « Daar zullen ze spijt van krijgen ». Met het risico om zijn land in een periode van instabiliteit te storten, klemt « M7 », zoals hij genoemd wordt, zich aan de macht vast die hij sinds 1986 nooit heeft losgelaten. Vroeger was Yoweri Musuveni een « strijder voor de vrijheid », overtuigd anti-koloniaal, die van oordeel was dat « het probleem van Afrika niet haar volkeren zijn, maar haar leiders, die veel te lang aan de macht willen blijven. » Vandaag de dag is hij die politieke persoon die hij vroeger zo verafschuwde…
De NRM, zijn machtige partij, moet sinds 2005 met anderen samenwerken, maar Musuveni heeft geen risico genomen en heeft in dat jaar de grondwet veranderd om nieuwe mandaten te kunnen verkrijgen. « Hoe zou ik een bananenplantage kunnen verlaten, die ik geplant heb en die nu vrucht begint te dragen, » zei hij in zijn campagne in 2016. Sindsdien heeft het door de NRM gecontroleerde parlement een nieuwe hervorming van de grondwet aangenomen, die de leeftijdsgrens van 75 jaar voor presidenten afschaft. Net zoals Denis Sassiu-Nguesso in de Republiek Congo of Paul Kagame in Rwanda wint Yoweri Musuveni voortdurend zwaar betwiste, ongetwijfeld gemanipuleerde verkiezingen. Zijn militaire regime dat brutaal autoritarisme en economisch liberalisme vermengt, heeft lange tijd zijn westerse bondgenoten verleid.
« Het is de eeuwige geschiedenis van oudere rebellen aan de macht die denken dat het land van hen is en met geweld reageren op een popster van wie de kansen om de verkiezingen te winnen meer dan flinterdun zijn, » zegt mijn internetcontact – hij prefereert anoniem te blijven – werkzaam op de Franse ambassade in Kampala. Bijna 77% van de Oegandezen is jonger dan 25 jaar. Zij hebben slechts één staatshoofd gekend, en geen enkel geloofwaardig alternatief, tot aan de komst van Bobi Wine.
« Musuveni heeft een paar goede dingen gedaan, maar zijn tijd is nu voorbij, » zegt Bobi Wine. De meest charismatische van de negen kandidaten voor het presidentschap blijft Musuveni uitdagen en beschouwt hem, niet ten onrechte, als een « dictator », en proclameert met opgeheven vuist: « De vrijheid moet overwinnen! »
De populariteit van deze zanger, die zich heeft laten kennen door zijn titels tegen sociale ongelijkheden en door zijn moed tegenover het regime, breidt zich ook uit buiten de steden. Hij wordt steeds populairder op het platteland, dat traditioneel voor Musuveni stemt. Zijn beweging groeit, maar blijft kwetsbaar en gedesorganiseerd tegenover de NRM met haar militaire discipline en ongelimiteerde budget. Het regime is misschien op de terugtocht, maar zijn leider gelooft er heilig in dat hij nog rustig verder kan regeren. We zullen zien…
Geschreven op 5 december 2020