Tirannie van verdienste

Civis Mundi Digitaal #107

door Erik Jansen

Commentaar op Michael Sandel, The Tyranny of Merit: What's Become of the Common Good?

 

 

In het vorige nummer van Civis Mundi #106 is een samenvatting opgenomen van het boek van Michael Sandel The Tyranny of Merit: What’s Become of the Common Good? Daarin stelt Sandel de vraag waarom de helft van de Amerikanen op Trump stemt. Volgens hem komt dat niet alleen door de globalisering waardoor hoogwaardig industrieel werk verdwijnt naar China, noch door de instroom van immigranten die concurreren met de laaggeschoolde medewerkers in de diensteneconomie. Een belangrijke factor volgens Sandel ligt in de cultuur en hoe we met elkaar omgaan. Het is de denigrerende houding van de elite: iedereen heeft toch gelijke kansen, dus wat zeuren de ‘deplorables’?

In deze bijdrage willen we nog eens stil staan bij de vraag of dit boek een antwoord geeft op de maatschappelijke tweedeling en hoe we het gevoel niet gezien te worden zouden kunnen ondervangen.

In het kort de analyse van Sandel. De Democraten in de VS en de sociaaldemocratie in Europa hebben decennialang geijverd voor “gelijke kansen” voor alle bevolkingsgroepen. Onderwijs was daarbij de grote emancipatiemotor die de talentvolle jongeren uit alle bevolkingsgroepen een kans moest geven op een goede baan. Voor Clinton, Blair en Obama stond het bovenaan hun lijstje: “You can get it if you want”. Hoewel deze emancipatie op zichzelf succesvol was, zoals we zien aan het stijgend aandeel van vrouwen, bevestigt het ook wat Sandel noemt de “meritocratie”: inkomen en succes worden bepaald op basis van individuele verdienste, en niet op basis van gemeenschapszin. Door de nadruk op eigen verantwoordelijkheid en individuele kwaliteiten vallen de hogere verdiensten toe aan de mensen met talenten en persoonlijke capaciteiten en blijven de “verliezers” van deze race achter. De verliezers hebben het dan aan zichzelf te wijten. Eind jaren vijftig waarschuwde Michael Young [1] al dat het hameren op gelijke kansen en persoonlijke verdienste zou leiden tot een tweedeling in de samenleving. Waar men vroeger opgesloten zat in zijn eigen dorp of klasse, met weinig verticale mobiliteit, en iedereen buiten de gegoede kringen in gedeelde armoede moest leven, wordt men nu op zichzelf teruggeworpen en voelt zich niet meer “gehoord” of “gezien” door de samenleving en de overheid.

Onderwijs is essentieel in de meritocratie. Sandel gaat uitgebreid in op de voorselectie voor het hoger onderwijs in de VS. De VS kent een aantal topuniversiteiten (de “Ivy League”) die naast een hoge academische status ook een belangrijke rol spelen als voorportaal voor de betere banen in de advocatuur, consultancy en finance. Toelating tot deze universiteiten is beperkt en selectie vindt plaats op basis van scores op de SAT-test (Scholastic Aptitude/Assessment Test, een soort intelligentietest). Daarnaast krijgen een aantal kandidaten voorrang (positieve discriminatie) op basis van maatschappelijke criteria zoals een evenredige vertegenwoordiging van minderheidsgroepen, etc. Ook kinderen van alumni en donateurs krijgen een voorkeursbehandeling. Hoewel een substantieel deel van de studieplekken open zijn voor iedereen met een hoge SAT-score, correleren de kansen om geselecteerd te worden toch heel sterk met de het inkomen van de ouders. Sandel stelt daarom een loting voor. Een grotere groep kandidaten wordt geselecteerd op basis van een voldoende hoge SAT-score, maar de uiteindelijke selectie wordt gedaan door loting. Kinderen uit gezinnen met lagere inkomens hebben dan meer kans, hetgeen tot meer maatschappelijke gelijkheid zou moeten leiden.

Los van het specifieke aspect van de onderwijsselectie wil Sandel vooral bevorderen dat iedereen zich gezien en gewaardeerd voelt, welk werk hij ook doet en in welke buurt de persoon ook woont. Helaas komt hij niet met echte oplossingen voor een minder competitieve samenleving. Het gaat hem ook niet om output-gelijkheid (herverdeling van inkomens) ten opzichte van input-gelijkheid (gelijke kansen), maar om maatschappelijk coherentie en gemeenschapszin. Ook in andere boeken komt hij met een oproep tot meer gemeenschapszin [1], maar in dit boek blijft het bij de loting. 

En ook die loting is maar een schamele remedie. Ik denk niet dat de overgrote meerderheid van de bevolking er beter mee af is als een willekeurige (kleine) selectie van de bevolking naar de topuniversiteiten gaat. De overgrote meerderheid blijft dan toch met lege handen. Verder is de meritocratie ook een belangrijk element in onze samenleving. De cultuur en de sport zijn al langer onderhevig aan concurrentie op wereldschaal: populaire sporters, popsterren en filmacteurs en actrices verdienen miljoenen, terwijl het lokale zangkoor de zaal niet meer gevuld krijgt. De topbanen in het bedrijfsleven volgen dezelfde trend. Iedereen is in competitie op wereldniveau, of het nu aankomende sporters, schrijvers of musici zijn. We gaan het Concertgebouworkest of het eerste elftal van Feijenoord ook niet samenstellen door een grote groep met voldoende kwalificatie te selecteren en dan loting toe te passen, alleen om violisten en voetballers uit lager-inkomensgroepen een betere kans te geven. Wetenschappelijk onderzoek is ook topsport en topcultuur, dus waarom studenten laten loten?

Wat Sandel vreemd genoeg ook niet aanroert is de kans dat de kinderen van hogere-inkomens ook mogelijk een hogere erfelijke aanleg hebben (nature vs. nurture). Het is niet ondenkbaar dat door goed onderwijs de bevolking zich met iedere generatie verder segregeert en de tweedeling zich verder verscherpt. Waar vroeger de mobiliteit gering was en men in de lokale gemeenschap onderling trouwde vindt men nu een partner binnen de eigen bubbel, nl. de eigen werk- of vriendenkring, en de kinderen hebben niet alleen het voordeel van de betere ‘nurture’ maar waarschijnlijk ook het betere van de ‘nature’, tenzij men er van uitgaat dat onze hersenen random worden samengesteld, wat niet logisch lijkt.

Het probleem van Sandel’s analyse is dat hij zich sterk richt op “werk” als meest zinvolle middel van levensvervulling en maatschappelijke participatie. Dat is ook een steeds belangrijkere rol gaan spelen. In het verleden waren er andere rollen en andere participatievormen, denk aan de kerk, het dorp, de buurt, de vakbond, de muziekverenigingen, de sportclubs. Dit hele middenveld kwijnt momenteel door de opkomst van de media en de mobiliteit. Alle status en waardering moet nu komen uit de verworven maatschappelijke positie binnen een bedrijfs- of overheidsorganisatie en daarom is de onderwijskwalificatie zo’n essentieel punt. Echter deze focus op deze vorm van maatschappelijke participatie is van recente datum.

Daarmee komen we op een aspect dat onderbelicht blijft in zijn analyse, nl. de technologische ontwikkelingen. De wereld wordt niet alleen vormgegeven door de politiek maar ook door economische ontwikkelingen. De globalisering is geen uitvinding van de elite of van een foute politieke filosofie, maar een gevolg van het internet en het goedkope transport. Het effect van de technologie is van alle tijden maar erg dynamisch in recente jaren. In de agrarische samenlevingen werkte het merendeel van de bevolking in de landbouw. Men was sterk grondgebonden en leefgemeenschappen waren klein en conservatief. Iedereen had zijn plek en was opgenomen in een familie en een kerkelijke gemeenschap. Zijn eigenwaarde ontleende men niet alleen aan het “geploeter in het zweet zijn aanziens” maar ook als kind, echtgenoot, vader/moeder en grootvader/moeder en ten slotte als “ziel” in Godshand. De opkomst van de industrie in de 19e eeuw mobiliseerde grote groepen van het platteland naar de steden en men werd als “arbeider” onderdeel van een “zuil” en vond daar solidariteit en gemeenschapszin. In de huidige diensteneconomie is men echter “zzp-er” en verantwoordelijk voor zijn eigen werk als “kunstenaar”. Vanzelfsprekend leidt dit tot een meer individualistische maatschappij. De collegialiteit zoals vroeger onder mijnwerkers in de mijnen zul je tegenwoordig moeilijker vinden. Dus waar vroeger binnen het werk maar ook binnen de lokale gemeenschap een gedeeld gevoel van eigenwaarde kon ontstaan is iedereen nu meer op zichzelf aangewezen. Maar niemand zal pleiten voor een herstel van de kerkelijke cultuur en voor een vernieuwd geloof in de uniekheid van de menselijke ziel, noch voor het gezamenlijk dansen rond de meiboom en het zingen van liederen. Dus de ‘moderniteit’ heeft de natuurlijke inbedding en traditionele vormen van eigen waarden doen verdampen. Met kiest nu voor Netflix in plaats van actief te worden in een lokale kunst of sportvereniging.

Wat het meest stoort is dat Sandel nogal afgeeft op de sociaaldemocratie (Blair, Clinton, Schröder en Obama) die het meritocratische ideaal en de marktwerking en het neoliberale beleid zo bevorderd zouden hebben. Dit doet me sterk denken aan het ‘bashen’ van de sociaaldemocratische partijen voor het afschudden van de ideologische veren in de jaren negentig. Tegenwoordig kun je de krant niet openslaan of de “gele hesjes” of de “corona-rellen” worden toegeschreven aan het “verraad” van de sociaaldemocratie en/of de neoliberale politiek. Men vergeet dat we nu in een heel andere wereld leven dan 25 jaar geleden. Internet heeft de middenstand om zeep geholpen. Veel industrieel werk is naar China gegaan. Ook in het sociale domein zijn er grote maatschappelijke veranderingen. Het gemiddeld aantal bewoners per huis is door vergrijzing en individualisering gedaald van 2,4 naar 2,0. Het aantal eenpersoonshuishoudens is sinds 1990 verdubbeld, nu zo’n vier miljoen. Ik neem niet aan dat we dit “woningtekort” gaan oplossen door de woningen via loting te verdelen. Globalisering, sociale ongelijkheid en woningnood zijn echte problemen die om echte oplossingen vragen. Het ‘bashen’ van de sociaaldemocratie om reden van hun meritocratische idealen of omarming van het neoliberalisme gaat ons niet helpen.

Noten

[1] Michael Young, The Rise of the Meritocracy, Taylor & Francis Inc., 1958.

[2] Michael Sandel, Rechtvaardigheid, Uitgeverij ten Have Kampen, 2010.