Civis Mundi Digitaal #108
In september 2020 werd in « Nature Astronomy » gemeld dat er in de atmosfeer van Venus « fosfine » ontdekt was. Fosfine?… Ik had er nog nooit van gehoord, maar het leidde gedurende een paar dagen wel tot de nodige opwinding in de media. Fosfine in de atmosfeer van Venus zou immers kunnen betekenen dat er daar sprake is van bacterieel leven.
Deze ontdekking werd al gauw weersproken en direct vervangen door andere verhalen met dezelfde strekking. Een paar dagen later zag ik op de Franse TV een documentaire waarin verteld werd dat de ring van asteroïden gebruikt zou kunnen worden als een basis voor de verovering van het zonnestelsel. En dat misschien te beginnen met de kolonisatie van Ceres, een erg kleine planeet waaraan Pekka Janhunnen van het ruimte-observatiecentrum van het Finse meteorologisch instituut een studie wijdde die te vinden is op de site arXiv. Eind januari was het grote nieuws een essay van de astrofysicus Avi Loeb van de universiteit Harvard, die suggereerde dat Oumuamua – een asteroïde met een langwerpige vorm – in werkelijkheid een buitenaards vaartuig was.
Achter deze accumulatie van Hollywoodse wetenschappen met zijn weerslag in de media verschuilt zich met name het geloof dat er in de kosmos een veelheid van leefbare en vooral ook bereikbare planeten zouden bestaan. Dat irrationele geloof maakt de verwoesting van het milieu op onze planeet draaglijk door de hoop op een mogelijke emigratie. Zou het in dat verband toeval zijn dat de eerste missie van de Golfstaten naar Mars de naam « Al-Amal », oftewel hoop, kreeg? Wordt er door wetenschappers en journalisten niet gezegd dat er bepaalde exoplaneten in een « bewoonbare zone » liggen omdat ze op een afstand tot hun zon liggen die het mogelijk maakt dat er vloeibaar water op hun oppervlak aanwezig is?
Gelukkig werd er recentelijk door de « éditions Favre » een kort en nuttig essay uitgegeven van Sylvia Ekström, van de universiteit van Genève, en Javier G. Nombela, getiteld « Nous ne vivrons pas sur Mars, ni ailleurs » met een voorwoord van de Nobelprijswinnaar, de astrofysicus Michel Mayor. Het is een gedetailleerd en boeiend geheel van moeilijkheden – vaak niet te boven te komen – verband houdend met interplanetaire reizen en de kolonisatie van andere planeten. Als je het boek gelezen hebt, kijk je met nog meer scepsis naar de zeer fantasierijke projecten van de Amerikaanse miljardair Elon Musk, de stichter van Tesla, die honderdduizenden mensen naar Mars wil sturen om de rode planeet van nu tot 2050 te koloniseren. Of die van de NASA, die serieus voorstelt mijnbouw te plegen op asteroïden.
Het essay van beide auteurs is van grote publieke waarde, want het idee dat wij de Aarde in een ruïne kunnen veranderen om daarna rustig naar andere planeten te vertrekken, verleidt zelfs verlichte geesten zoals de hier in de media bekende socioloog Gérald Bronner: « Als we ons verplaatsen in het perspectief van een exodus, en daar hebben we alle redenen voor door bijvoorbeeld het bestaan van exoplaneten die ons eens zouden kunnen ontvangen, (na een reis van tienduizenden of meer jaren, denk ik dan) wordt het duidelijk dat wij in eerste instantie mensen zijn voor aardbewoners, want aardbewoners worden gehypnotiseerd door de gedachte dat zij vooral de ruimte waarin zij hier leven niet moeten vernietigen. Mens-zijn betekent bevrijd te zijn van deze hypnose. Voor mensen ligt de Kosmos open ».
Sylvia Ekström en Javier G. Nombela zijn het daarmee niet eens en schrijven aan het eind van hun essay: « Als je een volgende keer weer op het groene bankje zit om naar de Alpen en het meer van Genève te kijken, besef je dat wij niet kunnen leven zonder de veelkleurige schoonheid van de aardse natuur ».
Ik sluit mij daar graag bij aan.
Geschreven op 28 februari 2021