Civis Mundi Digitaal #109
Antroposofisch gezondheidscentrum
Wereldbeschouwingen (worldviews) zijn onontkoombare overkoepelende systemen van betekenis en betekenisgeving, die niet alleen filosofisch, maar tevens maatschappelijk van groot belang zijn. Zij beïnvloeden namelijk niet alleen hoe individuen bepaalde problemen en hun mogelijke oplossingen interpreteren, maar tevens de bereidheid van mensen om zelf aan dergelijke oplossingen deel te nemen, evenals het (politieke) draagvlak om die problematiek maatschappelijk aan te pakken (Hedlund-De Witt, 2012).
In 2013 ontwikkelde Hedlund-De Witt de Integrative Worldview Framework (IWF), waarmee de wereldbeschouwingen van (groepen) mensen op een systematische, wetenschappelijke manier geëxploreerd en beschreven kunnen worden aan de hand van vijf subdomeinen: ontologie, epistemologie, axiologie, antropologie en maatschappijvisie. De Witt et al. (2016) onderscheiden op basis van onderzoek met het IWF instrument vier hoofd wereldbeschouwingen worldviews in de westerse wereld: traditioneel, modern, postmodern en integratief. Met de ontwikkeling van dit wetenschappelijke instrument is het nu mogelijk geworden om de kenmerken van verschillende wereldbeschouwingen systematisch te beschrijven, evenals de daaruit voortkomende interpretaties van maatschappelijke kwesties en mogelijke oplossingen.
In dit artikel worden allereerst, aan de hand van de subdomeinen van het IWF instrument, de kenmerken van de antroposofische wereldbeschouwing kort beschreven. Vervolgens worden tegen deze achtergrond de kenmerken van de antroposofische gezondheidszorg (AG), de classificatie van de AG, en de (latente) interesse van mensen in en de kwaliteit, veiligheid en (kosten)effectiviteit van AG beschreven. Tenslotte wordt de AG als vorm van Integrale zorg (Integrative Medicine) gepositioneerd als aansluitend bij de maatschappelijke opkomst van de integrale wereldbeschouwing (Integrative worldview) en de aanzetten tot een wetenschappelijke verschuiving van het reductionistisch, mechanistisch-materialistische wereldbeeld dat, meer of minder expliciet, als gangbaar wereldbeeld in de gezondheidszorg en wetenschap wordt gehanteerd, naar een meer holistisch, integratief wereldbeeld.
De antroposofische wereldbeschouwing
Antroposofie is te beschouwen als een geestelijke stroming, een holistische wijsgerige wereldbeschouwing. Zij is maatschappelijk werkzaam op diverse terreinen zoals pedagogie, landbouw, gezondheidszorg, kunst en religie, en is in de afgelopen 100 jaar op deze terreinen succesvol gebleken. Antroposofie heeft niet alleen een wetenschappelijk en eigentijds karakter, maar biedt ook, door haar holistische visie op de mens, maatschappij en natuur, mogelijkheden om bij te dragen aan een mensgerichte en duurzame samenleving. Dat dit impact heeft, zien we in de wereldwijd gestaag groeiende interesse in bijvoorbeeld het vrijeschoolonderwijs, de biologisch-dynamische landbouw, de Triodosbank, en natuurlijk de antroposofische gezondheidszorg (AG).
De ontologische positie van de antroposofische wereldbeschouwing (“wat is de aard van de werkelijkheid?”) is dat zowel de natuur als de mens materiële en niet-materiële (geestelijke) niveaus bevatten. Het menselijk organisme wordt bijvoorbeeld geconceptualiseerd als een complex holistisch systeem, met drie op elkaar inwerkende dynamische systemen en vier hiërarchische niveaus (Steiner and Wegman, 1925; Heusser 2016). Volgens de antroposofische benadering wordt het menselijk organisme namelijk niet alleen gevormd door fysisch-chemische krachten en ‘onderdelen’ (bijv. atomen en moleculen), maar door in totaal vier klassen van vormende krachten, die overeenkomen met vier organisatieniveaus:
(1) vormende fysische krachten die ruimtelijke structuren creëren die overwegend stabiel zijn over tijd, zoals in kristallen en stenen in de natuur;
(2) vormende vegetatieve krachten die in wisselwerking staan met de onder (1) beschreven fysische krachten, en die de levende, veranderende vormen teweegbrengen en in stand houden, zoals in planten;
(3) een andere klasse van vormende krachten (anima, ziel) die in wisselwerking staan met de onder (1) en (2) beschreven vegetatieve en fysische krachten, waardoor onder meer de dualiteit ontstaat van intern-extern (bv. inwendige organen, een innerlijk bewustzijn dat reageert op externe prikkels), het sensorische en motorische zenuwstelsel en de bloedsomloop, zoals bij dieren;
(4) en een extra klasse van vormende krachten (‘geist’, geest) die in wisselwerking staan met de drie andere, eerder beschreven klassen van vormende krachten en die de manifestatie mogelijk maakt van de individuele geest met het vermogen tot reflecterend denken, zoals bij mensen.
De interacties van deze vier niveaus van krachten worden verondersteld te variëren tussen verschillende regio’s en organen in het menselijk lichaam, resulterend in een complex evenwicht. Dit evenwicht kan worden verstoord bij verschillende soorten ziekten bij de mens. De vier organisatieniveaus zijn gerelateerd aan de natuurrijken. De antroposofie neemt dus een non-atomistisch-holistische ontologische positie in (Baars et al., 2018).
De epistemologische positie (“hoe kunnen we kennis verwerven over onszelf en de wereld?”) is dat er naast reguliere onderzoeksmethoden ook methoden nodig zijn om de niet-materiële, geestelijke organisatieniveaus van mens en natuur direct te kunnen observeren en te onderzoeken. Kennis van deze niveaus kan niet worden verworven met behulp van de reguliere methoden. Er is derhalve een aanvullende geesteswetenschap (antroposofie) met geesteswetenschappelijke methoden nodig die een aanvulling vormt op en geïntegreerd moet worden met de reguliere wetenschap. De toepassing van deze methoden leidt tot kennis van deze niet-materiële (geestelijke) organisatieniveaus. Omdat de mens en de natuur zowel uit materiële als niet-materiële (geestelijke) niveaus bestaan, integreert bijv. de AG kennis uit de reguliere wetenschap en gezondheidszorg met antroposofische concepten van de mens en de natuur (Steiner and Wegman, 1925; Heusser et al., 2012; Heusser, 2016).
De kern van de axiologische positie (“wat voor soort leven heeft kwaliteit en geeft vervulling?”) is dat een leven waarin mensen zich (steeds meer) ontwikkelen tot autonome, zelfsturende individuen die vanuit vrijheid ingaan op de vraagstukken van de tijd en dit als mensheid in broederschap en in verbinding met en respect voor de eigenheid van de natuur vormgeven, het leven kwaliteit en vervulling geeft (Steiner, 1894).
De antropologische positie (“wie is de mens en wat is zijn rol en positie in het universum?”) is dat de mensheid een evolutionaire ontwikkeling doormaakt naar “zelfmanagement van het individu en broederschap tussen de mensen.” Het geestelijke ‘ik’ van ieder mens ontwikkelt zich door verschillende levens op aarde en in het leven tussen dood en wedergeboorte (reïncarnatie) (Steiner, 1910). In de huidige fase (antroposofische terminologie: de fase van de bewustzijnszieleontwikkeling) moet de mens deze ontwikkeling steeds meer zelfstandig, vanuit zelf verworven inzicht, vormgeven (Götte, 2003; Lievegoed, 1983).
De maatschappijvisie (“hoe moet de samenleving worden georganiseerd en hoe moeten sociale problemen en kwesties worden aangepakt?”) is in essentie dat kennis van de geestelijke niveaus van mens en natuur en de kennis van de ontwikkeling van mens en mensheid geïntegreerd moeten worden met reguliere wetenschappelijke kennis, voor het aanpakken van alle maatschappelijke vraagstukken, zoals bijvoorbeeld in het onderwijs (Waldorf- of Steiner-scholen), in de landbouw (biologisch dynamische landbouw), in de maatschappelijke organisatie (sociale driegeleding) of de gezondheidszorg (antroposofische gezondheidszorg).
Kenmerken van de antroposofische gezondheidszorg
De Antroposofische Gezondheidszorg is aan het begin van de twintigste eeuw ontstaan als een verruiming van de bestaande geneeskunde met antroposofische kennis en methoden. Een belangrijke rol hierin speelde de Nederlandse arts Ita Wegman. In 1921 richtte zij vlak bij Basel in Zwitserland het eerste antroposofische ziekenhuis op. Zij werd in dit initiatief van harte gesteund door Rudolf Steiner, filosoof en grondlegger van de antroposofie (Steiner and Wegman, 1925). Steiner verzorgde in die beginjaren de eerste lezingen over de resultaten van zijn geesteswetenschappelijk onderzoek en de verbinding van de antroposofische geesteswetenschap met de reguliere geneeskunde (Steiner, 1999).
De AG heeft zich in haar 100-jarig bestaan verder ontwikkeld en verspreid en wordt inmiddels wereldwijd gepraktiseerd en in diverse universitaire leerstoelen en lectoraten onderzocht. Universitaire kennis en kunde en antroposofische kennis en praktijkmethoden worden in de antroposofische zorgpraktijken geïntegreerd toegepast voor de individuele patiënt/client in diens context. Belangrijke kenmerken van de antroposofische gezondheidszorg zijn onder meer de holistisch-methodische benadering van de gezonde en zieke mens, de aandacht voor en kennis van lichaam, ziel en geest in hun interacties, alsmede de aandacht voor leefstijl, zingevingsvraagstukken en omgevingsfactoren in relatie tot ziekte en gezondheid (Baars et al., 2018; Kienle et al, 2013).
Zorgprofessionals die in de antroposofische gezondheidszorg werken zijn regulier opgeleid, aanvullend antroposofisch geschoold en integreren de antroposofische met de reguliere kennis en praktijkmethoden. Het zijn dan ook twee benaderingen die elkaar goed aanvullen. Het verschil tussen die twee – basaal gezegd – is dat de reguliere gezondheidszorg met name goed is in acute zorg, ziekte en symptomen bestrijden. De antroposofische aanvulling op de gezondheidszorg zowel in de preventie als de behandeling is vooral gericht op het bevorderen van gezondheid en de vitaliteit, het ondersteunen en versterken van het zelf-herstellend vermogen en de eigen regie van zowel de zieke als gezonde mens. De laatste jaren zien we dat er toenemend overlap ontstaat tussen beide benaderingen in de aandacht voor vitaliteit, gezondheid, leefstijl(geneeskunde) en het stimuleren van eigen regie van patiënten.
Kenmerkend voor de antroposofische zorgverlening is het kunnen toepassen van vele therapieën waarmee de patiënt actief de eigen gezondheidstoestand kan beïnvloeden. Naast de klassieke, maar tegelijkertijd antroposofisch verruimde therapieën, zoals psychotherapie en fysiotherapie, zijn dat onder meer kunstzinnige therapie (muziek, beeldend, spraak-drama) (vaktherapie ag [antroposofisch geïnspireerd]), euritmietherapie (een vorm van bewegingstherapie), ritmische massage (massage die aansluit op de ritmische processen in de mens), verpleegkundige begeleiding, en begeleiding en behandeling op het gebied van voeding.
Qua interactie tussen patiënt en zorgverlener zijn een gelijkwaardige relatie, warme betrokken zorg met meer tijd en aandacht voor de patiënt, en breder of integraler kijken belangrijke kenmerken. En tenslotte zijn aandacht voor natuurlijk herstel, het natuurlijk herstelvermogen aanspreken, het ontwikkelen en inzetten van natuurlijke medicijnen en demedicaliseren, inclusief een terughoudend gebruik van reguliere medicijnen tot op de dag van vandaag veelgenoemde en gewaardeerde kenmerken van de AG. “Antroposofische behandeling waar mogelijk en reguliere behandeling waar nodig” kenschetst de integratieve aanpak van de antroposofische zorgpraktijk dan ook goed (Baars, 2008).
In Nederland is de antroposofische gezondheidszorg vooral werkzaam in de eerstelijn in antroposofische gezondheidscentra of ‘therapeutica’. Daarnaast bestaan er in Nederland mede door de antroposofie geïnspireerde verstandelijk gehandicaptenzorg, GGZ en ouderenzorg. In het buitenland zijn er diverse ziekenhuizen waar de antroposofische benadering geïntegreerd wordt met gespecialiseerde, vaak technologische zorg. Kenmerkend voor de antroposofische gezondheidscentra of therapeutica en de tweedelijnszorginstellingen is de multidisciplinaire samenwerking, waarbij vanuit een gezamenlijk vormgegeven totaalbeeld van de individuele patiënt en diens context op maat samengewerkt wordt aan preventie en behandeling.
De AG sluit goed aan bij:
Antroposofische gezondheidszorg als ‘whole medical system’ en vorm van Integrale zorg
AG is een compleet gezondheidszorg systeem van theorie en praktijk, met een non-atomistisch holistische ontologische positie en kan daarom worden geclassificeerd als een ‘totaal medisch stelsel’ (‘Whole Medical System’) (box 1).
Box 1 – Whole Medical Systems
Whole Medical Systems (WMSs) are complete systems of theory and practice that have evolved independently from or parallel to conventional medicine. Many are traditional medical systems that are practiced by individual cultures throughout the world (e.g. Anthroposophic Medicine, Ayurveda, Homeopathy, Naturopathy, Traditional Chinese Medicine).
WMSs are healthcare approaches in which practitioners apply bodies of knowledge and associated practices in order to maximize the patients’ capacity to achieve mental and physical balance and restore their own health, using individualized, non-reductionist diagnostic and treatment approaches.
WMS practices often involve complex interventions (CI), composed of parts that together make the whole intervention, in which the whole is more than the sum of the parts, and, in which the whole can generate the effect of the intervention. Also in conventional medicine there is increasing interest in the development and testing of CI (e.g., community based health promotion, stroke units) (Baars and Hamre, 2017).
AG kan ook beschouwd kan worden als een verruimde vorm van reguliere gezondheidszorg, waarin antroposofische diagnostiek en therapieën naast en geïntegreerd met reguliere diagnostiek en therapieën worden gebruikt, en kan derhalve ook gedefinieerd worden als een specifieke vorm van integrale zorg of ‘Integrative Medicine’ (box 2).
Box 2 - Integrative Medicine
Integrative Medicine (IM):
- Reaffirms the importance of the relationship between practitioner and patient
- Focusses on the whole person
- Is informed by evidence
- Makes use of all appropriate therapeutic and lifestyle approaches, healthcare professionals and disciplines to achieve optimal health and healing (NCCIH, 2018).
Wat is er bekend over de interesse in en de kwaliteit, veiligheid en (kosten)effectiviteit van de antroposofische gezondheidszorg?
Een recent proefschrift (Koster, 2019, besproken in Civis Mundi 93) toont aan dat op basis van de achterliggende waarden van de AG, er, naast de huidige gebruikers, een grote groep Nederlanders latente interesse in het gebruik van deze zorgvorm heeft. De gemiddelde gebruiker van de antroposofische gezondheidszorg vertoont een gezondere leefstijl (bv. m.b.t. voeding, alcoholgebruik, fysieke activiteit) dan de gemiddelde Nederlandse bevolking.
Onderzoek met de CQI Huisartsenzorg toont aan dat patiënten van antroposofische huisartsen gemiddeld meer tevreden zijn dan de patiënten van de Nederlandse huisartsen (Koster et al., 2014). In de afgelopen honderd jaar zijn er geen veiligheidsproblemen met de antroposofische behandelingen geweest. Uit recent onderzoek naar de veiligheid van antroposofische natuurlijke middelen blijkt dat het aantal ernstige bijwerkingen zeer zeldzaam is (Hamre et al., 2017). Enkele grotere onderzoeken naar vergelijking van zorgkosten van huisartsen die aanvullend complementaire zorg of integratieve/ integrale zorg aanbieden, laten zien dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat zorgkosten van patiënten van antroposofische huisartsen significant lager zijn; met name door minder farmacie en minder doorverwijzing naar de tweedelijn (Baars and Kooreman, 2016; Kooreman and Baars, 2011). Al deze wetenschappelijke bevindingen sluiten goed aan bij de ervaringen van de alledaagse zorgpraktijk dat de AG in de eerstelijn door haar aanvullende visie, preventieve aanpak en therapieën patiënten de mogelijkheid geeft om actief, veilig en effectief aan de eigen gezondheidstoestand te werken (Abbing, 2020; Koster, 2019).
Ofschoon het aantal leerstoelen en wetenschappelijke publicaties sterk groeit, evenals de wetenschappelijke evidentie van (kosten)effectiviteit en veiligheid (bv. Kienle et al., 2011), zijn er veel onderdelen van de AG die nog goed onderzocht moeten worden. Die behoefte is er dan ook sterk, maar het gebrek aan universitaire interesse en voldoende financiële middelen om het onderzoek te financieren, in combinatie met de methodologische uitdagingen van het onderzoek door de complexiteit en individu georiënteerdheid van de antroposofische zorg, maken dat de AG momenteel veelal nog ‘expertise-based’ (gebaseerd op, veelal gedeelde, klinische expertise) is en minder ‘evidence-based’ (gebaseerd op wetenschappelijk bewijs van veiligheid en/ of (kosten)effectiviteit vanuit klinische studies en systematische reviews).
AG sluit aan bij de opkomst van de integratieve wereldbeschouwing in de maatschappij
De ontwikkeling van integratieve benaderingen in de gezondheidszorg valt samen met de opkomst van de integratieve wereldbeschouwing (Integrative worldview) in het algemeen in de samenleving. Volgens Hedlund-de Witt is de integratieve wereldbeschouwing “een wereldbeschouwing die probeert rationeel denken en wetenschap te verzoenen met een spiritueel gevoel van ontzag voor de kosmos (Benedikter & Molz, 2011; Esbjörn-Hargens & Wilber, 2006; Esbjörn- Hargens & Zimmerman, 2009; Laszlo, 2006; Van Egmond & De Vries, 2011; Wilber, 2001, 2007). Dergelijke nieuwe vormen van natuurspiritualiteit worden een essentieel onderdeel van de moderne cultuur in de context van globalisering (Gibson, 2009; Hedlund-de Witt, 2011; Inglehart & Welzel, 2005; Partridge, 2005; Ray & Anderson, 2000; B. Taylor, 2010). Uit de laatste resultaten van het Pew Research Forum blijkt bijvoorbeeld dat in de VS een vijfde van haar inwoners, en een derde van de volwassenen onder de dertig jaar, religieus niet gelieerd is, terwijl ze vaak ‘op de een of andere manier religieus of spiritueel zijn’. Meer dan de helft (58%) van hen zeggen dat ze vaak een diepe verbondenheid voelen met de natuur en de aarde (2012)” (Hedlund-de Witt, 2013, p. 210).
“Op een vergelijkbare manier kan worden opgevat dat het integratieve wereldbeeld voortbouwt op de belangrijkste verworvenheden en inzichten van het postmoderne wereldbeeld, zoals de nadruk op een veelvoud aan perspectieven en verschillende manieren van weten, de post-materiële waarden en zorgen, en de bevrijding en emancipatie die kunnen worden bereikt door de geconstrueerde aard en machtsbelangen bloot te leggen die de overkoepelende meta-verhalen van de moderniteit vormen, met name die van ‘wetenschap’ en ‘vooruitgang’.
Tegelijkertijd lijkt het integratieve wereldbeeld te proberen te reageren op de meest ‘schrijnende’ tekortkomingen van het postmoderne wereldbeeld - zoals het nihilisme, het hyperrelativisme (of zelfs antirealisme), het ontbreken van overkoepelende kaders, fragmentatie en het verzet tegen de moderniteit - en probeert het op deze tekortkomingen te reageren in een poging om meer adequate antwoorden te formuleren op de problemen van onze tijd. ”
De termen integraal, integratief of holistisch die binnen het integratieve wereldbeeld gebruikt worden duiden op een “zoektocht naar opname van het grootste aantal mogelijke standpunten over een en dezelfde kwestie of vraag, zelfs als die standpunten met elkaar in strijd zijn” (p. 34). Dat wil zeggen, een overkoepelende visie die in staat is tot tegenspraak ”‘die de potentiële eenheid van de kwestie alleen weergeeft door de volledige erkenning van de verschillen, ingebouwde dialectiek en paradoxen’.” (Hedlund-de Witt, 2013, p. 291)
De wetenschappelijke houdbaarheid van wereldbeelden en de verschuiving naar een holistisch, integratief wereldbeeld
De non-atomistisch holistische positie van de antroposofische wereldbeschouwing en de AG is ook in lijn met verschillende wetenschappelijke feiten die de wetenschappelijke houdbaarheid van het huidige reductionistisch, mechanistisch-materialistische wereldbeeld dat in de gezondheidszorg en de wetenschap als fundamentele theorie wordt gebruikt, in twijfel trekken ten faveure van een meer holistisch, integratief wereldbeeld.
De kwaliteitseisen aan een theorie (zoals de theorie van het reductionistisch, mechanistisch- materialistisch wereldbeeld) zijn namelijk dat ze moeten voldoen aan drie aspecten:
(1) de theorie moet in zich consistent zijn (interne consistentie);
(2) de theorie moet in overeenstemming zijn met andere, wetenschappelijk geaccepteerde theorieën (externe conceptuele consistentie);
(3) de theorie moet in overeenstemming zijn met de feiten (externe empirische consistentie).
Dat wil zeggen dat als een theorie in zichzelf inconsistent is, en/of niet in overeenstemming is met andere wetenschappelijk geaccepteerde theorieën en/ of niet in overeenstemming is met de feiten, deze aangepast moet worden.
We beschrijven hier slechts enkele van de diverse argumenten die de wetenschappelijke houdbaarheid van de theorie van het reductionistisch, mechanistisch-materialistische wereldbeeld in twijfel trekken.
Allereerst is de mens nooit in staat geweest om het leven en bewustzijn uit materie experimenteel te manipuleren. De mens heeft het leven alleen kunnen manipuleren vanuit het bestaande leven. Er is geen mechanistisch bewijs van experimentele manipulatie dat leven of bewustzijn voortkomt uit materie, zoals gesuggereerd door de reductionistisch, mechanistisch-materialistische theorie (causaliteit - mechanistisch bewijsargument) (Gloy, 1995).
Ten tweede hebben natuurkunde en scheikunde geen doelgerichtheid. Dus, hoe kunnen we vanuit de natuurkunde en scheikunde de doelgerichtheid van de ontwikkeling van bijvoorbeeld organische vormen en functies in de embryologie begrijpen en verklaren? (causa finalis of teleologie-argument) (Gloy, 1995).
Ten derde, het fenomeen van de kortstondige verbetering van het mentale functioneren kort voor het overlijden (terminale helderheid of luciditeit), zelfs bij patiënten met ernstige en langdurige aandoeningen. “... Bij bepaalde ziekten zien we bij het naderen van de dood dat de zintuigen een geweldige mate van gevoeligheid krijgen. De patiënten verbazen de mensen om hen heen door de verhevenheid van hun gedachten en het intellect, dat gedurende vele jaren verduisterd of uitgedoofd kan zijn, wordt weer in al zijn integriteit hersteld.” Zelfs bij patiënten met ernstige hersenschade en langdurige dementie, of met andere woorden met ernstig beschadigde hersenprocessen, kan terminale luciditeit optreden, waardoor de fysicalistische verklaring van bewustzijn als gebaseerd op hersenprocessen in twijfel wordt getrokken (terminale luciditeit argument) (Chiriboga-Oleszczak, 2017).
Ten vierde is er het fenomeen van de bijna-doodervaringen (BDE’s) die worden geactiveerd tijdens bijzondere levensbedreigende episodes wanneer bijvoorbeeld het lichaam gewond raakt door een hartaanval, shock of lichamelijk trauma, zoals een explosie of een val. Deze gebeurtenissen hebben grote overeenkomsten: pijnvrij worden, een helder licht zien aan het einde van een tunnel, of zich losmaken van het lichaam en erboven zweven en zelfs de ruimte in vliegen. Waarom de geest de strijd om zijn activiteiten voort te zetten, ondanks een verlies van bloedstroom en zuurstof, zou moeten ervaren als positief en gelukzalig in plaats van als paniekopwekkend, blijft een mysterie. BDE’s kunnen optreden tijdens een hartstilstand met volledig verlies van hersenfunctie door zuurstofgebrek. Als gevolg hiervan kunnen BDE’s niet worden verklaard door hersenprocessen (“near-death experiences – anti-physicalism argument) (Van Lommel, 2006; Koch, 2020).
Tenslotte heeft ook het holisme-reductionisme debat argumenten opgeleverd voor een holistische wereldbeschouwing als kwalitatief goede theorie om de werkelijkheid te kunnen verklaren. De huidige conceptualisaties van de organisatie van levende organismen verschuiven naar holistische opvattingen, bijv. in de domeinen van de epigenetica en het emergentisme. Emergentisme betreft het feit dat in de natuur hogere organisatieniveaus ‘spontaan’ voortkomen uit lagere niveaus en tegelijkertijd deze lagere niveaus beïnvloeden (‘top-down control’). Kenmerken van organen worden bijvoorbeeld niet gevonden in de cellen en bewustzijn wordt niet gevonden in organen. In verschillende onderzoeksgebieden worden emergente verschijnselen gekarakteriseerd als onherleidbaar en dus zijn er volgens veel emergentisme onderzoekers nieuwe holistische concepten nodig (Bedaux and Humphreys, 2008).
Het emergentisme onderzoek en het streven emergente verschijnselen vanuit de fysica en chemie mechanistisch-materialistisch en reductionistisch te verklaren, heeft ook de filosoof Kim (bijv. 2005) ertoe gebracht om vraagtekens bij de houdbaarheid van het huidige wereldbeeld te zetten. Het reductionistisch, mechanistisch-materialistische wereldbeeld stelt namelijk dat alle eigenschappen en andere kenmerken van levende organismen - hun morfologie, fysiologie, gedrag en ecologie - uiteindelijk volledig en exclusief verklaard kunnen worden in termen van de fysische en chemische moleculen (DNA, eiwitten, enz.) waaruit ze zijn samengesteld.
Reductionisme gaat ervan uit dat de wetten, concepten en theorieën die zijn geformuleerd voor een hoger organisatieniveau in de biologie (bijvoorbeeld het niveau van het organisme) verklaard kunnen worden door theorieën die zijn ontwikkeld voor een lager organisatieniveau, zoals het niveau van organen, weefsels en cellen. Dit betekent dat uiteindelijk alle biologische concepten, wetten en theorieën kunnen worden herleid tot het fysische en chemische (Looyen, 1998).
Op basis van het emergentisme onderzoek komt Kim (2005) tot de uitspraak: “De kern van dit argument is dat als we de plausibele aanname accepteren dat alle fysieke gebeurtenissen voldoende fysieke oorzaken moeten hebben, het niet duidelijk is hoe er ruimte zou kunnen zijn voor extra hogere niveau oorzaken van fysieke effecten op een lager niveau.” Hiermee wordt dus de interne consistentie van de theorie van het reductionistisch, mechanistisch-materialistische wereldbeeld sterk in twijfel getrokken.
Erik Baars is arts (niet-praktiserend), epidemioloog, lector Antroposofische Gezondheidszorg aan Hogeschool Leiden (sinds 2007) en senior-onderzoeker Gezondheidszorg van het Louis Bolk Instituut (sinds 2000). Zie voor meer informatie:
https://www.hsleiden.nl/antroposofische-gezondheidszorg/medewerkers/erik-baars
https://www.louisbolk.nl/over-ons/medewerkers/erik-w-baars
Literatuur
Abbing, A. C. (2020). Art therapy & anxiety. PhD thesis, Leiden University.
Baars, E. W. (2008). Antroposofische gezondheidszorg: de professionele ambachtelijkheid van gezondheid bevorderen. Utrecht: SWP.
Baars, E. W., & Hamre, H. J. (2017). Whole medical systems versus the system of conventional biomedicine: a critical, narrative review of similarities, differences, and factors that promote the integration process. Evidence-Based Complementary and Alternative Medicine, 2017.
Baars, E. W., & Kooreman, P. (2014). A 6-year comparative economic evaluation of healthcare costs and mortality rates of Dutch patients from conventional and CAM GPs. BMJ open, 4(8).
Baars, E. W., Kiene, H., Kienle, G. S., Heusser, P., & Hamre, H. J. (2018). An assessment of the scientific status of anthroposophic medicine, applying criteria from the philosophy of science. Complementary therapies in medicine, 40, 145-150.
Bedau MA, Humphreys P (eds) (2008). Emergence: Contemporary readings in philosophy and science. Cambridge: MIT Press
Chiriboga-Oleszczak, B.A. (2017). Terminal lucidity. Current Problems of Psychiatry, 18(1), 34-46.
De Witt, A., de Boer, J., Hedlund, N., & Osseweijer, P. (2016). A new tool to map the major worldviews in the Netherlands and USA, and explore how they relate to climate change. Environmental Science & Policy, 63, 101-112.
Gloy, K. (1995). Das Verständnis der Natur: Die Geschichte des wissenschaftlichen Denkens. Vol. 1.: CH Beck.
Götte, W.M. (2003). Die Entfaltung der Bewusstseinsseele im historischen Prozess. Pädagogik aus den Entwicklungsimpulsen des gegenwärtigen Zeitalters. Stuttgart: Verlag Freies Geistesleben.
Hamre, H. J., Glockmann, A., Heckenbach, K., & Matthes, H. (2017). Use and safety of anthroposophic medicinal products: an analysis of 44,662 patients from the EvaMed pharmacovigilance network. Drugs-real world outcomes, 4(4), 199-213.
Hedlund-De Witt, A. (2013). Worldviews and the transformation to sustainable societies. An exploration of the cultural and psychological dimensions of our global environmental challenges. Amsterdam: VU University.
Hedlund-de Witt, A. (2012). Exploring worldviews and their relationships to sustainable lifestyles: Towards a new conceptual and methodological approach. Ecological Economics, 84, 74-83.
Heusser, P. (2016). Anthroposophy and Science: An Introduction. Peter Lang Frankfurt, Bern, New York.
Heusser, P., et al. (2012). Towards non-reductionistic medical anthropology, medical education and practitioner-patient-interaction: The example of Anthroposophic Medicine. Patient Education and Counseling, 89(3), 455-460.
Kienle, G. S., Glockmann, A., Grugel, R., Hamre, H. J., & Kiene, H. (2011). Clinical research on anthroposophic medicine: update of a health technology assessment report and status quo. Forschende Komplementarmedizin, 18(5), 269-282.
Kienle, G.S., et al. (2013). Anthroposophic medicine: an integrative medical system originating in Europe. Global advances in health and medicine, 2(6), 20-31.
Kim, J. (2005). Physicalism, or Something Near Enough. Princeton: Princeton University Press.
Koch, C. (2020). Scientific American. https://www.scientificamerican.com/article/what-near-death-experiences-reveal-about-the-brain/
Kooreman, P., & Baars, E. W. (2012). Patients whose GP knows complementary medicine tend to have lower costs and live longer. The European Journal of Health Economics, 13(6), 769-776.
Koster, E. B. (2019). The relevance of holistic healthcare: Patient-reported quality of care in anthroposophic and integrative medicine. PhD thesis, Tilburg University.
Koster, E. B., Ong, R. R., Heybroek, R., Delnoij, D. M., & Baars, E. W. (2014). The consumer quality index anthroposophic healthcare: a construction and validation study. BMC health services research, 14(1), 1-12.
Lievegoed, B. (1983). Mens op de drempel. Zeist: Vrij Geestesleven, hoofdstuk 9: p. 16.
Looijen, R. (1998). Holism and reductionism in biology and ecology. The mutual dependence of higher and lower level research programmes. PhD thesis Groningen University, Groningen, 269 pp.
NCCIH (2018). https://nccih.nih.gov/.
Steiner, R. (1999). Introducing Anthroposophical Medicine: Lectures, March 21-April 9, 1920, Dornach, Switzerland. SteinerBooks.
Steiner, R. and I. Wegman (1925). Grundlegendes für eine Erweiterung der Heilkunst. Philosophisch-Anthroposophischer Verlag.
Steiner, R. (1910). Die Geheimwissenschaft im Umriss (GA 13). Dornach: Rudolf Steiner Verlag.
Steiner, R. (1894). Die Philosophie der Freiheit, GA 4. Rudolf Steiner, Basel.
Van Lommel, P. (2006). Near-death experience, consciousness, and the brain: A new concept about the continuity of our consciousness based on recent scientific research on near-death experience in survivors of cardiac arrest. World Futures, 62(1-2), 134-151.
Wilt u meer lezen?
Inhoud van de antroposofische gezondheidszorg:
Onderzoek Antroposofische Gezondheidszorg: